Rb. Rotterdam, 09-04-2008, nr. 10/756846-06
ECLI:NL:RBROT:2008:BC9169
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-04-2008
- Zaaknummer
10/756846-06
- LJN
BC9169
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2008:BC9169, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑04‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Uitspraak 09‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Overwegingen omtrent het begrip "een andere persoon dan de werknemer" in de zin van artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/756846-06
Datum uitspraak: 9 april 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen de verdachte vennootschap:
[NAAM VERDACHTE VENNOOTSCHAP],
[vestigingsadres]op de terechtzitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger verdachte vennootschap].
raadsman mr. P.F.W.A. van Dam, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Sleeswijk Visser heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte vennootschap tot een geldboete van €20.000,--.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
op 23 mei 2006 te Rotterdam, als werkgeefster, terwijl bij de arbeid,
te weten het verplaatsen van een container,
die zij, verdachte, als werkgeefster door haar werknemer deed verrichten in een bedrijf te weten op een terrein aan [vestigingsadres] aldaar,
gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen
dan die werknemer,
geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar,
immers heeft zij, verdachte, werkzaamheden laten uitvoeren,
bestaande uit het verplaatsen van een container
en heeft zij, verdachte, geen, althans onvoldoende doeltreffende en/of
organisatorischemaatregelen getroffen om te voorkomen dat
- zich personen in de directe nabijheid van de
te verplaatsen container konden bevinden en
- een container werd verplaatst,
terwijl zich in de directe nabijheid van die container een
person kon bevinden,
als gevolg waarvan - terwijl onder leiding van verdachte werkzaamheden werden
uitgevoerd - een derde, zijnde [naam slachtoffer], een vrachtwagenchauffeur, zich achter een vrachtwagen bevond,
geraakt is door een container die met een zogenaamde SMV-truck werd verplaatst
en daarbij zijdelings bewoog en
beklemd/bekneld is geraakt tussen zijn vrachtwagen en die container,
waardoor die [naam slachtoffer] zware verwondingen te weten een gebroken borstkas
en een gebroken been en een klaplong en een hartkneuzing en gebroken middenvoetsbeentjes heeft opgelopen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte vennootschap moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Namens de verdachte vennootschap is – onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting - aangevoerd dat het slachtoffer [naam slachtoffer] niet beschouwd kan worden als “een andere persoon dan de werknemer”als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, nu deze bepaling – daarbij zich slechts uitstrekt tot zogenaamde derden, zoals bezoekers of voorbijgangers en voorts dat de verdachte vennootschap geen werkgever is van container heftruckchauffeur [naam werknemer] in de zin van voornoemde wet.
Het slachtoffer kan in casu naar het oordeel van de rechtbank wel gelden als “een andere persoon dan de werknemer” zoals bedoeld in voornoemd artikel.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat het slachtoffer niet krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling dan wel onder gezag van de verdachte vennootschap als werknemer arbeid verrichte. Dit betekent dat hij ten opzichte van verdachte vennootschap geen werknemer was in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Weliswaar noemt de memorie van toelichting bij artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 bezoekers en voorbijgangers als personen ten aanzien waarvan de betreffende veiligheidsnorm zich bij uitstek uitstrekt. Het betreft hier echter geen limitatieve opsomming. Blijkens de wetsgeschiedenis staat in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers in verband met de arbeid centraal. Het ligt derhalve niet in de rede dat het slachtoffer niet zijnde een werknemer van de bewuste werkgever maar wel werkzaam op het terrein van die werkgever, niet onder de bescherming van voornoemde wet zou vallen.
Uit het dossier en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam werknemer] op 23 mei 2006 op detacheringsbasis via [naam uitzendbureau] werkzaam was voor de verdachte vennootschap. [naam directeur verdachte vennootschap] directeur van de verdachte vennootschap heeft verklaard dat [naam werknemer] voor zijn bedrijf werkt.
Blijkens artikel 2a 1º van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 wordt mede verstaan onder werkgever: degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten. Het verweer dat de verdachte vennootschap ten opzichte van [naam werknemer] geen werkgever is als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998, treft derhalve geen doel.
Daarnaast is door de raadsman van de verdachte vennootschap aangevoerd dat de veiligheids-en/of organisatorische maatregelen die door [naam verdachte vennootschap] zijn getroffen wel degelijk doeltreffend en adequaat zijn, mits die maatregelen ook zouden zijn nageleefd door het slachtoffer. De raadsman bepleit derhalve vrijspraak.
Dit verweer wordt verworpen.
Voorop staat dat op de containerterminal altijd gevaar te duchten is in verband met laden, lossen en overige verkeersbewegingen van containers in combinatie met rondlopende chauffeurs.
Aan alle chauffeurs wordt bij de toegang tot de containerterminal van de verdachte vennootschap een zogenaamde “poortbrief” uitgereikt waarop staat vermeld waar de chauffeur zich dient te vervoegen. Op de achterzijde van deze “poortbrief” staan de geldende veiligheidsvoorschriften afgedrukt. Bovendien worden de chauffeurs middels waarschuwingsborden op het bedrijfsterrein geattendeerd op de risico’s.
Ter terechtzitting is gebleken dat deze voorschriften en maatregelen niet specifiek zien op de situatie zoals die zich op 23 mei 2006 heeft voorgedaan.
Aannemelijk is dat het slachtoffer [naam slachtoffer]zich op de containerterminal achter zijn vrachtwagen heeft begeven nadat op het chassis van de door hem bestuurde vrachtauto een container was geplaatst, om de zogenaamde twistlocks waarmee de container aan het chassis van de vrachtauto wordt bevestigd, dan wel om het douanelood te controleren. Op zeer geringe afstand van de achterzijde van de geparkeerde vrachtauto van het slachtoffer, werd met een zogenaamde SMV, bestuurd door een werknemer van de verdachte vennootschap, een container met behulp van een spreader van de grond opgetild en zijdelings verplaatst. Tijdens deze handeling is het slachtoffer op enig moment bekneld geraakt tussen de achterkant van de container op het chassis van zijn vrachtauto en de zijwaarts bewegende container in de spreader, waardoor hij ernstig letsel heeft opgelopen.
Uit de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2], beiden werkzaam voor de verdachte vennootschap, komt naar voren dat het regelmatig voorkomt dat chauffeurs, nadat de container op het chassis van de vrachtauto is geplaatst, de twistlocks controleren en vastzetten en het douanelood controleren en daarna wegrijden om plaats te maken voor de volgende vrachtauto.
Het door de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt naar voren gebrachte veiligheidsvoorschrift - dat binnen het bereik van de kranen of heftrucks de container los moet – en de door de raadsman daaruit getrokken conclusie, dat chauffeurs dus niet binnen het bereik van de kranen of voorheftrucks hun twistlocks en/of douanelood mogen controleren- kan naar het oordeel van de rechtbank zeker in het licht van voornoemde getuigenverklaringen niet opgevat worden als een doeltreffende maatregel ter voorkoming van het gevaar in de zin van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
De laad- en loszone van de containerterminal van de verdachte vennootschap was ten tijde van het ongeval niet uitgerust met een daartoe aangewezen wachtruimte waar chauffeurs veilig kunnen verblijven tijdens het laden en lossen van hun vrachtauto – terwijl zij volgens de veiligheidsvoorschriften in die situatie wel dienen uit te stappen. Voorts ontbrak een daartoe aangewezen zone waar chauffeurs desgewenst in een veilige omgeving de twistlocks en/of het douanelood kunnen controleren, handelingen die chauffeurs na het laden van een container altijd dienen te verrichten.
Dientengevolge heeft de verdachte vennootschap de situatie in het leven geroepen c.q. in stand gehouden dat chauffeurs tijdens en direct na het proces van laden en/of lossen van hun vrachtauto zich in de directe omgeving van hun vrachtauto begeven en zich derhalve binnen het bereik van de kranen of heftrucks bevinden met alle mogelijke gevaarzettende situaties van dien.
Aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte doet niet af dat het ongeval zou zijn ontstaan door onvoorzichtigheid van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat – zelfs al zou sprake zijn van enige vorm van eigen schuld van het slachtoffer - dit niet in de weg staat aan het toerekenen aan de verdachte vennootschap van de vastgestelde tekortkomingen op het gebied van te nemen voorzorgsmaatregelen en te stellen eisen van veiligheid.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen ten laste is gelegd.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 begaan door een rechtspersoon.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte vennootschap wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van de verdachte vennootschap. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de vennootschap is bewezen verklaard dat door het niet nemen van maatregelen ter voorkoming van gevaar een werknemer in dienst van het bedrijf [naam bedrijf], die op het bedrijfsterrein van de verdachte vennootschap werkzaamheden kwam verrichten, ernstig gewond is geraakt. Deze werknemer heeft door het bekneld raken tussen de container van zijn vrachtauto en een lege container die met behulp van een spreader door een werknemer van de verdachte vennootschap werd opgetild en zijwaarts werd verplaatst, ernstig letsel opgelopen.
Een werkgever is verplicht om de omstandigheden in en om het bedrijf voor zowel eigen werknemers als ook voor anderen die op het bedrijfsterrein komen om werkzaamheden te verrichten, zo veilig mogelijk te maken. Werknemers van zowel de eigen onderneming als werknemers van andere bedrijven moeten er op kunnen vertrouwen dat in alle omstandigheden voldoende maatregelen zijn genomen om hun veiligheid en welzijn in verband met de arbeid te waarborgen. Dit staat los van de eigen verantwoordelijkheid die werknemers en derden hebben op het gebied van de veiligheid.
De verdachte vennootschap heeft in casu geen maatregelen genomen om de veiligheid van de op het bedrijfsterrein aanwezige personen te waarborgen en de rechtbank rekent dit de verdachte vennootschap aan.
Tevens rekent de rechtbank de verdachte vennootschap aan dat eerder plaatsgevonden bedrijfsongevallen waaruit eveneens letsel bij derden voortvloeide, kennelijk onvoldoende aanleiding is geweest om adequate maatregelen te treffen op het gebied van veilige werkomstandigheden. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is derhalve in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat zij blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 maart 2008 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en zij, op het moment dat het strafbare feit zich voordeed, nog in een proeftijd liep van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
Alles afwegend wordt na te noemen geldboete passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Na het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 23 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte vennootschap het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte vennootschap meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte vennootschap strafbaar;
- veroordeelt de verdachte vennootschap tot een geldboete van € 20.000, (zegge: TWINTIGDUIZEND euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Zwaneveld, voorzitter,
en mrs. Van Ginneken en Wurzer-Leenhouts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Versloot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2008.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 9 april 2008
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op of omstreeks 23 mei 2006 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
als werkgever/werkgeefster,
terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid,
te weten het laden en/of lossen en/of verplaatsen van containers,
die zij, verdachte, als werkgever/werkgeefster door haar werknemers en/of
ingeleend personeel deed verrichten in een bedrijf en/of inrichting, en/of in
de onmiddellijke omgeving daarvan,
te weten op een terrein aan de [vestigingsadres] aldaar,
gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen
dan die werknemers en/of dat ingeleend personeel,
geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar,
immers heeft zij, verdachte, werkzaamheden uitgevoerd/laten uitvoeren,
bestaande uit het laden en/of lossen en/of verplaatsen van een of meer
container(s),
en heeft zij, verdachte, geen, althans onvoldoende (doeltreffende en/of
organisatorische) maatregelen getroffen om te voorkomen dat
- zich personen in de directe nabijheid van de te laden en/of te lossen en/of
te verplaasten container(s) konden bevinden en/of
- een of meer container(s) werden geladen en/of gelost en/of verplaatst,
terwijl zich in de directe nabijheid van die container(s) een of meer
perso(o)n(en) konden bevinden,
als gevolg waarvan - terwijl onder leiding van verdachte werkzaamheden werden
uitgevoerd - een derde, zijnde [naam slachtoffer], een vrachtwagenchauffeur, in elk
geval geen medewerker van verdachte,
terwijl die [naam slachtoffer] zich achter zijn/een vrachtwagen bevond,
geraakt is door een container die met een zogenaamde SMV-truck werd verplaatst
en daarbij zijdelings bewoog en/of
beklemd/bekneld is geraakt is geraakt tussen zijn vrachtwagen en een container
die met een zogenaamde SMV-truck werd verplaatst en daarbij zijdelings bewoog,
waardoor die [naam slachtoffer] zware verwondingen (te weten een gebroken borstkas
en/of een gebroken been en/of een klaplong en/of een hartkneuzing en/of een of
meer gebroken middenvoetsbeentje(s)) heeft opgelopen;
(artikel 10 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet)