Rb. Zutphen, 29-12-2010, nr. 110968 FARK 10-377
ECLI:NL:RBZUT:2010:BO9026
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
29-12-2010
- Zaaknummer
110968 FARK 10-377
- LJN
BO9026
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Alimentatie
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2010:BO9026, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 29‑12‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
FJR 2011/56 met annotatie van CdB
Uitspraak 29‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Samenleven met een ander als ware zij gehuwd terwijl het huwelijk van partijen nog niet is ontbonden? Echtscheidingsprocedure. De vrouw woont feitelijk al samen met een ander als waren zij gehuwd. Uit de verklaring van de vrouw is gebleken dat sprake is van een situatie die zeer sterk vergelijkbaar is met de situatie die valt onder artikel 1:160 BW. Hoewel enerzijds niet kan worden vastgesteld dat dit op het moment van echtscheiding nog zo zal zijn en dus niet kan worden vastgesteld dat de alimentatieplicht op grond van artikel 1:160 BW zal zijn geëindigd zodra de echtscheiding is ingeschreven, is anderzijds de stelling van de vrouw dat er op dat moment een verplichting voor betaling van partneralimentatie door de man zal zijn onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw daarom af. Noot: voor een goed begrip van de zaak is het goed om te weten dat de vrouw pas in het vierde verzoek dat is ingediend voor het eerst om een bijdrage in haar levensonderhoud heeft verzocht en dat zij ter zitting heeft verklaard dat zij dit verzoek heeft gedaan om de man te bewegen mee te werken aan afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. Artikelen: 1:157 BW, 1:160 BW, 827 Rv
Partij(en)
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 110968 FARK 10-377
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van 29 december 2010
in de zaak tussen:
[verzoekster],
wonende te Apeldoorn,
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. H.J. van der Wals te Aruba,
samenwerkende advocaat mr. K.A.M. van Os-ten Have te Zutphen,
en
[verweerder],
wonende te Apeldoorn,
verweerder, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. J.J. Douwes te Apeldoorn.
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- -
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 26 februari 2010;
- -
het aanvullende verzoekschrift, ingekomen op 11 maart 2010;
- -
het exploot van betekening van 12 maart 2010;
- -
het verweerschrift, ingekomen op 21 juni 2010;
- -
het verzoekschrift (aangepast) met bijlagen, ingekomen op 7 juli 2010;
- -
de brief van 7 juli 2010 van mr. Douwes;
- -
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 19 juli 2010;
- -
het exploot van betekening van 27 juli 2010;
- -
het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 6 september 2010;
- -
de tussenbeschikking van deze rechtbank van 23 september 2010;
- -
de brief met bijlagen van 12 november 2010 van mr. Van Os-ten Have;
- -
de brief met bijlagen van 12 november 2010 van mr. M. de Jonge, kantoorgenoot van mr. Douwes;
- -
het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 24 november 2010.
De feiten
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op 7 december 1981 in de gemeente Apeldoorn met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
Het verzoek
De vrouw verzoekt - na aanvulling dan wel wijziging - dat de rechtbank bij beschikking:
- -
tussen partijen de echtscheiding zal uitspreken;
- -
zal bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dan wel tot verdeling van de gemeenschap, met aanwijzing van een notaris ten overstaan van wie zulks zal moeten geschieden indien partijen binnen 30 dagen na inschrijving van de rechterlijke uitspraak geen overeenstemming over een notaris hebben kunnen bereiken;
- -
zal bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.973,38 netto per maand, dan wel een zodanig bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal bepalen, bij vooruitbetaling ingaande 1 juli 2010, dan wel ingaande de datum van het verzoekschrift te voldoen;
- -
zal bepalen dat de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de verzochte beslissing inzake de alimentatie voor rekening van de man komen, voor zover deze door hem worden veroorzaakt;
- -
de kosten van het geding te compenseren zodat iedere partij de zijne draagt.
De vrouw stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat zij behoefte heeft aan en de man voldoende draagkracht heeft voor de verzochte bijdrage.
Het verweer
De man voert geen verweer tegen de verzochte echtscheiding.
De man verzoekt dat de rechtbank de vrouw in de nevenverzoeken niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel deze verzoeken zal afwijzen. Hij stelt primair dat de vrouw duurzaam samenleeft met een ander als waren zij gehuwd of hadden hun partnerschap laten registreren. Subsidiair betwist de man dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage, nu zij samenwoont met een verdienende partner en van haar verwacht mag worden dat zij in haar eigen levensonderhoud voorziet door te gaan werken. Meer subsidiair betwist de man dat de vrouw behoefte heeft aan de verzochte bijdrage ad € 2.973,38 netto per maand. Uiterst subsidiair stelt de man dat hij geen draagkracht heeft om bij te dragen.
De beoordeling
Nu de man niet betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
De gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is eveneens voor toewijzing vatbaar, nu daartegen (inhoudelijk) geen verweer is gevoerd.
Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten inzake de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw nader uiteengezet.
De vrouw heeft met betrekking tot haar behoefte aangegeven dat zij haar best doet om inkomsten te verwerven. Zij staat ingeschreven bij uitzendbureaus. Omdat zij geen opleiding en geen diploma’s heeft, is zij aangewezen op werkhuizen bij particulieren. Op dit moment verdient zij daarmee ongeveer € 50,-- per week. De vrouw woont in één huis met haar nieuwe partner, verder te noemen [partner van vrouw]. Daar woont ook de dochter van [partner van vrouw]. Naast voormelde inkomsten en de bijdrage van de man in haar levensonderhoud uit hoofde van de voorlopige voorzieningen van € 96,-- per maand leeft zij met [partner van vrouw] van het voorschot dat [partner van vrouw] op grond van de regeling bijzondere bijstand voor zelfstandigen van de gemeente ontvangt. [partner van vrouw] en zij betalen nu de huur met geld dat zij van een vriend hebben geleend. [partner van vrouw] is bezig een bedrijf op te zetten. Het bedrijf loopt in Nederland nog niet zo goed, maar [partner van vrouw] heeft connecties in België en daar zijn de vooruitzichten beter. Als het bedrijf eenmaal goed loopt moet de uitkering aan de gemeente worden terugbetaald. Voor wat betreft haar toekomstplannen heeft de vrouw verklaard dat zij verwacht met [partner van vrouw] verder te gaan. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de man en zij al tweeënhalf jaar uit elkaar zijn en dat het niet haar bedoeling is om alleen te blijven. Zij heeft reeds in 2008 de echtelijke woning verlaten en de man heeft sindsdien geweigerd mee te werken aan de financiële afwikkeling van de echtscheiding. Omdat de man haar steeds aan het lijntje heeft gehouden en zij juist vaart in de procedure wil brengen, heeft zij een advocaat in de arm genomen. Zij wil graag dat de echtscheiding op korte termijn wordt uitgesproken en dat de man meewerkt aan de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, zodat zij de beschikking krijgt over het deel waar zij recht op heeft.
De man heeft primair aangevoerd dat de vrouw geen recht heeft op alimentatie nu zij sinds
- 9.
november 2009 met [partner van vrouw] samenwoont. [partner van vrouw] staat ingeschreven op het adres van de vrouw. Ook de onderneming van [partner van vrouw] is gevestigd op het adres van de vrouw. De man verwijst naar de behandeling ter terechtzitting van de procedure voorlopige voorzieningen op 2 augustus 2010, waar de vrouw heeft erkend dat zij een duurzame affectieve relatie heeft met [partner van vrouw]. Zij woont met hem samen en er is sprake van wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding.
Gelet op het verweer van de man dient allereerst te worden beoordeeld of de vrouw samenwoont met een nieuwe partner als ware zij gehuwd als bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarbij wordt met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 1996, NJ 1997/56 overwogen dat artikel 1:160 BW slechts bedoeld is toepassing te vinden op een situatie die zich voordoet nadat het huwelijk is geëindigd. Dit vloeit voort uit het feit dat eerst op dat moment de verplichting tot betaling tot partneralimentatie ontstaat en er voordien nog een onderhoudsplicht van de man uit hoofde van het huwelijk bestaat.
Hoewel formeel nu nog niet kan worden vastgesteld dat de vrouw op het tijdstip van echtscheiding zal samenwonen met een ander als ware zij gehuwd en derhalve de alimentatieplicht niet reeds nu voor alsdan als beëindigd kan worden beschouwd, is uit de verklaring van de vrouw ter terechtzitting wel gebleken dat zij met [partner van vrouw] is gaan samenleven en dat de feitelijke situatie zeer sterk vergelijkbaar is met de situatie die valt onder artikel 1:160 BW. Nu de vrouw niet alleen de stelling van de man dat zij sinds november 2009 met [partner van vrouw] samenwoont niet heeft betwist, maar bovendien heeft verklaard dat zij ook in de toekomst met hem verder wil gaan, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een duurzame affectieve relatie. Nu de vrouw voorts heeft verklaard dat [partner van vrouw] en zij leven van de bijzondere bijstand die [partner van vrouw] van de gemeente ontvangt, voldoet de samenwoning van de vrouw en [partner van vrouw] eveneens aan de kenmerken van wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Tegen die achtergrond heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat er na het moment van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een grond bestaat voor een bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud. Hoewel enerzijds thans niet kan worden vastgesteld dat de alimentatieplicht op grond van artikel 1:160 BW zal zijn geëindigd zodra de echtscheiding is ingeschreven, is anderzijds de stelling van de vrouw dat er een verplichting voor betaling van partneralimentatie door de man zal zijn na inschrijving van de echtscheiding onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Nu het verzoek tot een bijdrage wordt afgewezen komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de behoefte van de vrouw of de draagkracht van de man.
Een beslissing op het verzoek van de vrouw inzake de kosten van de tenuitvoerlegging van de beslissing inzake de alimentatie is evenmin aan de orde, zodat de rechtbank ook dat verzoek zal afwijzen.
Omdat de man en de vrouw elkaars echtelieden zijn, zal de rechtbank de kosten als volgt compenseren.
De beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen op 7 december 1981 in de gemeente Apeldoorn met elkaar gehuwd;
beveelt dat partijen, nadat deze beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met elkaar overgaan tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en voor zover van toepassing verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
benoemt - echter alleen voor het geval dat partijen binnen 30 dagen na inschrijving van de rechterlijke uitspraak geen overeenstemming over de keuze van een notaris hebben kunnen bereiken - mr. H. Bonga, notaris gevestigd te Apeldoorn, of diens waarnemer of opvolger als notaris ten overstaan van wie zulks zal moeten geschieden;
compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.