Rb. Den Haag, 04-01-2016, nr. 4567295 RP VERZ 15-50713
ECLI:NL:RBDHA:2016:71
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
04-01-2016
- Zaaknummer
4567295 RP VERZ 15-50713
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:71, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 04‑01‑2016; (Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2016/116
AR-Updates.nl 2016-0037
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0037
Uitspraak 04‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet na indiening ontbindingsverzoek door werkgever gevolgd door voorwaardelijk ontbindingsverzoek, zelfstandig verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet e.a., verzoek ex artikel 223 Rv. Ontslag op staande voet wordt vernietigd en loondoorbetaling toegewezen; arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens verwijtbaar handelen maar werknemer heeft wel aanspraak op transitievergoeding want haar handelen wordt niet ernstig verwijtbaar geoordeeld.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team kanton Den Haag
FJ
Zaaknr.: 4567295 RP VERZ 15-50713
Uitspraakdatum: 4 januari 2016
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VCKG Holding B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek en het verzoek ex artikel 223 Rv,
verder te noemen: VCKG,
gemachtigde: mr. M.A. Overman,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek en het verzoek ex artikel 223 Rv,
verder te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. S.B. Bouthoorn.
1. Het procesverloop
1.1.
VCKG heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op
3 november 2015, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Op
27 november 2015 heeft VCKG een gewijzigd verzoekschrift ingediend. [verweerster] heeft een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingediend.
1.2.
Op 3 december 2015 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. Verschenen zijn mevrouw E. de Wit en de heer W.C.A. van Esveld namens VCKG en [verweerster] in persoon, bijgestaan door hun gemachtigden. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. VCKG heeft nog een productie overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog diverse producties overgelegd.
2. De feiten
2.1.
[verweerster] , geboren op [1969] , is sinds [2012] in dienst bij (een rechtsvoorgangster van) VCKG, laatstelijk in de functie van “ [functie] ” tegen een salaris van € [xx] bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten.
2.2.
Artikel 8.3 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“A breach of confidentiality obligation or any other obligation contained in this Section shall constitute a compelling reason (dringende reden) for the Employer and will result in instant dismissal.”
Artikel 8.6 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“For the term of the employment contract, the Employee shall abstain from working for any third party if this work could reasonably regarded as conflicting with the Employer’s, the Associated Companies and (or) the Group interest. In case of doubt, the Employee will seek written permission, which will not be unreasonably withheld.”
Artikel 8.7 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“If the Employee breaches any provision included in this Section, he/she shall be in default by operation of law and therefore liable for compensation.”
Artikel 9.6 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“The Employee is not allowed to accept or stipulate from third parties, directly or indirectly, any commission, allowance, barter deal or fee, in any form whatsoever, or gifts, in connection with his/her position. The foregoing does not apply to standard business gifts of minor value.”
2.3.
Op 29 oktober 2015 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waaraan namens VCKG de heer [E] ( [functie] ), de heer [K] ( [functie] ) en mevrouw [W] [functie] ) hebben deelgenomen. In dit gesprek is [verweerster] meegedeeld dat VCKG de arbeidsovereenkomst wil beëindigen. Blijkens een door VCKG opgesteld verslag van dit gesprek stelt VCKG zich op het standpunt dat [verweerster] na de verhuizing van de onderneming haar functie niet langer goed vervult. VCKG heeft signalen gekregen vanuit de organisatie en daarbuiten dat [verweerster] roddelt, ’s avonds en in het weekend belt zonder dat daarvoor een dringende reden is en informatie over de directie deelt met de vloer. Verder worden in het verslag incidenten genoemd die hebben plaatsgevonden met de echtgenote van de CEO, de CEO zelf en [E.] , [functie] van de Liquor/Fragrance divisie.
2.4.
Per brief van 19 november 2015 heeft de gemachtigde van VCKG [verweerster] op staande voet ontslagen. In de brief staat voor zover van belang het volgende vermeld:
“Op 18 november 2015 heeft uw werkgever ontdekt dat u zich ten minste drie maal “aanbrengfees” hebt laten betalen door via Astorium door aangenomen personeel (uw e-mail van 20 april 2015 te 12:36). Uw werkgever heeft gisteren ter verificatie contact opgenomen met Astorium en de heer [T] heeft het bestaan en de uitvoering van de met u getroffen regeling bevestigd. U hebt aldus art. 8.6 van uw arbeidsovereenkomst (…) meermalen geschonden (…) evenals art. 9.6 (…). Uw handelwijze is onrechtmatig en is voorts een voor uw werkgever dringende reden als bedoeld in artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. U wordt hierbij op staande voet ontslagen. (…)”.
3. Het verzoek
3.1.
VCKG verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met [verweerster] voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet reeds door ontslag op staande voet is geëindigd, te ontbinden wegens (een) dringende reden(en) als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 jo. 678 lid 2 sub d, sub e en (of) k BW jo. artikel 7:669 lid 3 sub e BW, althans op grond van 7:669 lid 3 sub g althans sub h BW, per de uit artikel 7:671b lid 8 sub a voortvloeiende datum en zonder toekenning van een transitievergoeding. Tevens verzoekt VCKG om aan haar een vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW ten bedrage van € 2.466,- toe te kennen, kosten rechtens.
3.2.
Aan dit verzoek legt VCKG ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een dringende reden voor ontslag op staande voet, verwijtbaar handelen van [verweerster] en een verstoorde arbeidsverhouding, omstandigheden die zodanig zijn dat van VCKG redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsrelatie tussen partijen is verstoord doordat [verweerster] zich in toenemende mate niet weet te beheersen, zich niet op de vlakte houdt en niet binnenkamers laat wat binnenkamers hoort te blijven. Herplaatsing is niet mogelijk. Op 18 november 2015 heeft VCKG ontdekt dat [verweerster] zich heeft laten betalen door een werving- en selectiebureau voor het door VCKG aannemen van door dat bureau aangebracht personeel. Met een beroep op het in de artikelen 8.3, 8.6, 8.7 en 9.6 van de arbeidsovereenkomst opgenomen exclusiviteitsbeding en het verbod om giften aan te nemen, heeft VCKG [verweerster] om deze reden op 19 november 2015 op staande voet ontslagen. Werkgever heeft geen vertrouwen meer in [verweerster] en vermoedt dat [verweerster] achter haar rug om nog meer dealtjes heeft gemaakt.
4. Het zelfstandig verzoek en verzoek ex artikel 223 Rv
4.1.
[verweerster] verzoekt om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de door VCKG aangezegde opzegging van de arbeidsovereenkomst per 19 november 2015 te vernietigen wegens strijd met artikel 7:671 BW en VCKG te veroordelen om [verweerster] met onmiddellijke ingang weer te werk te stellen, vanaf 19 november 2015 het loon c.a. door te betalen en tot verdere uitvoering van de arbeidsovereenkomst, waaronder het gebruik van de mobiele telefoon, leaseauto met tankpas en de pensioenovereenkomst met Aegon, met veroordeling van VCKG in de kosten van de procedure.
4.2.
Tevens verzoekt [verweerster] om ex artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat VCKG wordt geboden om [verweerster] met onmiddellijke ingang weer te werk te stellen, met ingang van 19 november 2015 het loon c.a. door te betalen en aan de arbeidsovereenkomst tegenover [verweerster] uitvoering te geven, waaronder het gebruik van de mobiele telefoon, leaseauto met tankpas en de pensioenovereenkomst met Aegon, en dat VCKG wordt verboden om, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, het door [verweerster] aan VCKG verschuldigde uit hoofde van de geldlening tussen partijen te verrekenen met het uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende aan [verweerster] te betalen loon en emolumenten, met veroordeling van VCKG in de kosten van de procedure.
4.3.
Aan deze verzoeken legt [verweerster] ten grondslag dat zij zich bij het aannemen van de vergoeding van het werving- en selectiebureau van geen kwaad bewust was en dat zij geen benadeling van VCKG voor ogen heeft gehad. [verweerster] heeft van VCKG niet meer de gelegenheid gekregen om haar standpunt te geven. Van de beweerdelijk geschonden bepalingen uit haar (gewijzigde) arbeidsovereenkomst had [verweerster] niet eerder kennis genomen. Artikel 8.6 is niet geschonden want [verweerster] heeft geen werkzaamheden voor derden verricht. Gelet op haar persoonlijke omstandigheden, met name haar goede functioneren, haar hoge inzet, het feit dat zij als alleenstaande moeder moet voorzien in het levensonderhoud van haar minderjarige zoon en de geldlening die VCKG nu van haar opeist, rechtvaardigt de haar verweten gedraging geen ontslag op staande voet.
5. Het verweer
5.1.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer tegen elkaars verzoeken, waarop hierna voor zover nodig nader wordt ingegaan, en concluderen tot afwijzing.
6. De beoordeling
Vernietiging van het ontslag op staande voet?
6.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet d.d. 19 november 2015. Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor VCKG als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verweerster] , die ten gevolge hebben dat van VCKG redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling of er sprake is van een dringende reden dient gelet te worden op alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de als zodanig aangemerkte gedraging, de wijze waarop in het verleden is gefunctioneerd, evenals de persoonlijke omstandigheden van [verweerster] , zoals leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor [verweerster] heeft. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (zie Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643). De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij VCKG (zie Hoge Raad 24 oktober 1986, NJ 1987, 126). Voor de beoordeling van de vraag of het door VCKG aan [verweerster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verweerster] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 19 november 2015 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerster] in totaal € 2.466,- aan vergoedingen van het werving- en selectiebureau heeft aangenomen. Met [verweerster] is de kantonrechter van oordeel dat artikel 8.6 van de arbeidsovereenkomst niet is geschonden want niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] werkzaamheden voor derden heeft verricht. Wel staat vast dat [verweerster] aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 9.6 van de arbeidsovereenkomst nu dat artikel het haar verbiedt om geld van een derde aan te nemen terwijl gelet op de hoogte van het ontvangen totaalbedrag niet gesproken kan worden van ‘standard business gifts of minor value’. Aan haar stelling dat [verweerster] van deze bepaling uit haar (gewijzigde) arbeidsovereenkomst niet op de hoogte was, die VCKG gemotiveerd heeft betwist, gaat de kantonrechter voorbij aangezien deze omstandigheid, wat daar ook van zij, voor rekening en risico van [verweerster] komt. De kantonrechter is van oordeel dat VCKG, gelet op haar verplichting om zich als goed werkgever te gedragen in de zin van artikel 7:611 BW en het ontbindingsverzoek dat ten tijde van het ontslag op staande voet reeds was ingediend, in overleg met de gemachtigde van [verweerster] haar de gelegenheid had moeten bieden om haar gedraging toe te lichten in een gesprek tussen partijen. Na afweging van alle relevante omstandigheden waaronder de door [verweerster] in deze procedure onbetwist aangevoerde stellingen dat zij geen benadeling van VCKG voor ogen heeft gehad, dat zij blijkens de bonus en de dure pen die zij van VCKG ontving goed heeft gefunctioneerd en dat zij als alleenstaande moeder voorziet in het levensonderhoud van haar minderjarige zoon, concludeert de kantonrechter dat ontslag op staande voet een te zwaar middel is geweest.
6.3.
Het gegeven ontslag op staande voet zal derhalve worden vernietigd wegens het ontbreken van een dringende reden en het verzoek van [verweerster] om VCKG te veroordelen om vanaf 19 november 2015 het loon c.a. door te betalen en de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst na te komen, zal als na te melden worden toegewezen. VCKG heeft geen verweer gevoerd tegen de verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, die als op de wet gegrond eveneens zullen worden toegewezen. Gelet op hetgeen hierna onder 6.11. wordt overwogen, zal de verzochte wedertewerkstelling niet worden toegewezen. De door VCKG verzochte vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW zal, nu het ontslag op staande voet niet in stand blijft, worden afgewezen.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst?
6.4.
Nu de door VCKG geformuleerde voorwaarde - te weten dat de rechtbank zou oordelen dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet reeds door ontslag op staande voet is geëindigd - is vervuld, dient te worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt vast dat onderhavig verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
6.5.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
6.6.
VCKG voert allereerst aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in (een) dringende reden(en) als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 jo. 678 lid 2 sub d, sub e en (of) k BW. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2015 van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is artikel 7:685 BW echter vervallen en is ontbinding wegens een dringende reden niet meer mogelijk.
6.7.
Verder stelt VCKG dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in verwijtbaar handelen van [verweerster] dat er uit bestaat dat [verweerster] zich heeft laten betalen door een werving- en selectiebureau voor het door VCKG aannemen van door dat bureau aangebracht personeel. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door VCKG in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Met VCKG overweegt de kantonrechter dat [verweerster] , die een vertrouwensfunctie binnen de onderneming van VCKG heeft, integer behoort te zijn. De kantonrechter acht het niet van belang of [verweerster] zelf om de vergoedingen heeft gevraagd of het werving- en selectiebureau uit eigen beweging de vergoedingen aan [verweerster] heeft aangeboden. Het had op de weg van [verweerster] gelegen om te melden aan haar leidinggevende(n) dat zij in totaal € 2.466,- aan vergoedingen van het werving- en selectiebureau heeft aangenomen. De kantonrechter acht het begrijpelijk dat VCKG geen vertrouwen meer heeft in [verweerster] nu zij dit feit voor VCKG heeft verzwegen. De overige verwijten van VCKG aan het adres van [verweerster] , die door [verweerster] gemotiveerd zijn betwist, zal de kantonrechter verder onbesproken laten.
6.8.
De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. VCKG heeft immers onweersproken verklaard dat er geen draagvlak is voor terugkeer van [verweerster] in een andere functie.
6.9.
[verweerster] heeft verzocht om de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts toe te wijzen onder toekenning van een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW. [verweerster] heeft daarbij aangevoerd dat VCKG omstandigheden voor de gevraagde ontbinding heeft aangevoerd die mede bij gebreke van enige onderbouwing of toelichting vals lijken te zijn. Aangezien de arbeidsovereenkomst zoals hiervoor onder 6.7. is overwogen, wordt ontbonden wegens verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerster] , ziet de kantonrechter geen grond voor het toekennen van een billijke vergoeding omdat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van VCKG als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 aanhef en sub c BW. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
6.10.
[verweerster] heeft verder verzocht om de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts toe te wijzen onder toekenning van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf één kalendermaand na de ontbindingsdatum.
6.11.
De kantonrechter is van oordeel dat de handelwijze van [verweerster] niet als ‘ernstig verwijtbaar’ in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW kan worden gekwalificeerd. In de wetgeschiedenis zijn voorbeelden gegeven van situaties waarbij sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] . Een dergelijke of daarmee gelijk te stellen situatie is hier echter niet aan de orde. [verweerster] was zich naar eigen zeggen bij het aannemen van de vergoeding van het werving- en selectiebureau van geen kwaad bewust en heeft geen benadeling van VCKG voor ogen gehad. Dit is zeker kwalijk te noemen nu [verweerster] gelet op artikel 9.6 van de arbeidsovereenkomst beter had moeten weten, maar haar handelen, hoe laakbaar ook, rechtvaardigt niet dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zonder dat haar een transitievergoeding toekomt. De arbeidsovereenkomst zal daarom, met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onder a BW, worden ontbonden per 1 maart 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert. VCKG zal daarnaast worden veroordeeld de op grond van artikel 7:673 BW verschuldigde transitievergoeding aan [verweerster] te voldoen.
Verzoek ex artikel 223 Rv?
6.12.
Aangezien deze beschikking eindbeslissingen over alle verzoeken bevat, eindigt hiermee de procedure en bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.
6.13.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.
7. De beslissing
De kantonrechter:
- vernietigt het bij brief van 19 november 2015 gegeven ontslag op staande voet;
- veroordeelt VCKG tot doorbetaling vanaf 19 november 2015 van het loon en emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het achterstallig loon vanaf de data van opeisbaarheid;
- veroordeelt VCKG tot nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waaronder het gebruik van de mobiele telefoon, de leaseauto met tankpas en de pensioenovereenkomst met Aegon;
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 maart 2016;
- veroordeelt VCKG tot voldoening van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, indien betaling uitblijft te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek, kantonrechter en op 4 januari 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.