Hof Den Haag, 17-09-2013, nr. 200.103.895/01
ECLI:NL:GHDHA:2013:3938
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-09-2013
- Magistraten
Mrs. E.J. van Sandick, C.J.J.C. van Nispen, R.F. Groos
- Zaaknummer
200.103.895/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3938, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑09‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:687, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2015/492
NJ 2015/249 met annotatie van
Uitspraak 17‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Iran-united states claim tribunal; Arbeidsgeschil, omvang van immuniteit van jurisdictie
Mrs. E.J. van Sandick, C.J.J.C. van Nispen, R.F. Groos
Partij(en)
Arrest d.d. 17 september 2013
in de zaak van
de rechtspersoonlijkheid bezittende internationale organisatie
IRAN-UNITED STATES CLAIM TRIBUNAL,
haar zetel hebbende te Den Haag,
appellante,
advocaat mr. B.G. den Outer-Kroon te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag.
1. Het geding
Bij exploot van 12 maart 2012 is appellante (hierna: het Tribunaal) in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 februari 2012 dat de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie 's‑Gravenhage, (hierna: de kantonrechter), tussen geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]) als eiseres en het Tribunaal als gedaagde heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft het Tribunaal tegen dat vonnis één grief aangevoerd die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden.
Vervolgens hebben partijen schriftelijk gepleit en daarna hun stukken overgelegd voor arrest.
2. Vaststaande feiten
2.1
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de rechtbank vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast.
2.2
Het Tribunaal is een rechtspersoonlijkheid bezittende internationale organisatie, in 1981 door de Verenigde Staten van Amerika en de Islamitische Republiek Iran in het leven geroepen voor de beslechting van geschillen en gevestigd in Den Haag. [geïntimeerde] is per 1 oktober 1983 in dienst van het Tribunaal getreden. Op haar arbeidsovereenkomst, die van jaar tot jaar verlengd werd, waren de Staff Rules van toepassing. Zij was laatstelijk werkzaam in de functie van secretaresse van de president. Bij brief van 28 september 2010 heeft het Tribunaal haar meegedeeld dat haar contract, dat op 31 oktober 2010 zou aflopen, niet zou worden verlengd omdat de president geen secretaresse nodig had.
2.3
In september 1990 is in een briefwisseling tussen de Nederlandse regering en de president van het Tribunaal (hierna: de Zetelovereenkomst) voor zover hier van belang vastgelegd:
‘Article 3
- 1.
…the Tribunal, within the scope of the performance of its tasks, shall enjoy in the Netherlands immunity from jurisdiction …’
2.4
Het Tribunaal bestaat uit negen arbiters. Daarnaast omvat de staf thans ongeveer 40 werknemers, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Secretaris-Generaal.
3. Bespreking van de grief
3.1
De kantonrechter heeft, verkort weergegeven, geoordeeld dat het Tribunaal als internationale organisatie zogenaamde functionele immuniteit geniet en dat, nu [geïntimeerde] in haar functie van secretaresse bijdroeg aan de vervulling van de taken van het Tribunaal en de door haar aan het Tribunaal verweten gedragingen met de vervulling van die taken onmiddellijk verband houden, de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak geen rechtsmacht toekomt, tenzij [geïntimeerde] daardoor de toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie wordt onthouden. Omdat de kantonrechter dat laatste het geval achtte, verklaarde hij zich bevoegd van het geschil tussen partijen kennis te nemen.
3.2
Tegen dat laatste komt de grief op met het betoog dat de functionele immuniteit van het Tribunaal een absolute immuniteit is en aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in de weg staat zonder dat daarop de door de kantonrechter aangenomen uitzondering mag worden gemaakt. Bovendien stelt het Tribunaal in de toelichting op de grief dat [geïntimeerde] wel degelijk een alternatieve toegang heeft tot een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie omdat het Tribunaal een interne rechtsgang kent die [geïntimeerde] een adequate bescherming biedt.
3.3
Het Tribunaal baseert zijn beroep op immuniteit van jurisdictie primair op het internationale recht en vervolgens op de Zetelovereenkomst, neergelegd in de briefwisseling van september 1990. Aangenomen moet worden dat uit het ongeschreven volkenrecht voortvloeit dat een internationale organisatie, ten minste in de staat op welks grondgebied zij met instemming van de regering van die staat is gevestigd, immuniteit van jurisdictie geniet en dat zij dus in beginsel niet is onderworpen aan de rechtsmacht van de rechter van de gastheerstaat ter zake van alle geschillen welke onmiddellijk verband houden met de vervulling van de aan die organisatie opgedragen taken. Deze immuniteit is echter niet ongelimiteerd. Zij is in elk geval onderworpen aan de beperkingen welke de gastheerstaat heeft aan te leggen op grond van datzelfde volkenrecht, zoals ingevolge verdragsbepalingen. In het onderhavige geval dient dan te worden gedacht aan artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Deze bepaling die de Nederlandse rechter, niet omdat het Tribunaal, maar omdat Nederland bij het EVRM is aangesloten, rechtstreeks heeft toe te passen, kent aan een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen het recht toe (en deed dat ook al ten tijde van de vestiging van het Tribunaal in 1981 en a fortiori ten tijde van de Zetelovereenkomst) op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De vraag dient dus beantwoord te worden naar de verhouding tussen dat recht van [geïntimeerde] en de immuniteit van jurisdictie van het Tribunaal.
3.4
In zijn arresten van 18 september 1999 in de zaken van Waite en Kennedy tegen Duitsland en van Beer en Regan tegen Duitsland heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) geoordeeld dat de honorering van een door een internationale organisatie (in die gevallen de European Space Agency) gedaan beroep op haar immuniteit van jurisdictie geen schending van art. 6 EVRM oplevert, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan waaronder die dat voorzien is in een alternatieve rechtsgang voor de beslechting van privaatrechtelijke geschillen, waar de eiser gebruik van kan maken.
3.5
Het Tribunaal heeft zich er daartegenover op beroepen dat de Hoge Raad bij zijn arrest van 13 april 2012 in de zaak van de Stichting Mothers Of Srebrenica en anderen tegen (onder meer) de Verenigde Naties (ECLI:NL:HR:2012:BW1999) geoordeeld heeft dat de aan de Verenigde Naties verleende immuniteit absoluut is en niet getoetst mag worden aan artikel 6 EVRM. Opmerking verdient dat de eisers in die zaak zich naar aanleiding van dit arrest tot het EHRM hebben gewend en dat een beslissing daarop hangende het onderhavige geding nog niet genomen was. Nadat de onderhavige zaak in staat van wijzen is geraakt, is de klacht van de eisers door het EHRM op 11 juni 2013 echter verworpen. Niettemin acht het hof het beroep van het Tribunaal op dit arrest van de Hoge Raad vruchteloos omdat het (evenals de beslissing van het EHRM) geheel toegesneden is op de aan de Verenigde Naties toekomende immuniteit en berust op de bijzondere plaats die de Verenigde Naties (Veiligheidsraad) in de internationale rechtsgemeenschap inneemt en op de bepalingen van en krachtens het Handvest der Verenigde Naties omtrent de aan de organisatie der Verenigde Naties toekomende immuniteit. De in het arrest gegeven beslissingen kunnen dus niet doorgetrokken worden naar andere internationale organisaties. Het hof is daarom van oordeel dat het door het Tribunaal gedane beroep op zijn immuniteit van jurisdictie slechts gehonoreerd kan worden als voor [geïntimeerde] voorzien was in een alternatieve rechtsgang voor de beslechting van het door haar opgeworpen geschil waarvan zij gebruik kon maken.
3.6
Volgens het Tribunaal was dat het geval nu het een eigen rechtsgang kent en de Staff Rules de werknemer het recht geven een vordering met betrekking tot zijn rechten op basis van de Staff Rules en iedere vraag met betrekking tot de uitleg daarvan aan het Tribunaal zelf voor te leggen. Anders dan de kantonrechter oordeelde wordt daaraan volgens het Tribunaal niet afgedaan door het verzuim van het Tribunaal om [geïntimeerde] op deze mogelijkheid te wijzen of de zaak naar de Tribunal Judges door te verwijzen. Desondanks immers was deze alternatieve rechtsgang voorhanden en [geïntimeerde] was daarvan genoegzaam op de hoogte.
3.7
[geïntimeerde] bestrijdt dit betoog. Zij stelt dat slechts een interne rechtsgang bestaat voor werknemers tegen wie ‘disciplinary actions’ zijn genomen (waarvan in casu geen sprake was) of voor behandeling van vragen betreffende uitleg van de Staff Rules. Ook daarvan was naar haar mening geen sprake. De Staff Rules acht zij helder en er bestonden en bestaan geen vragen over.
Met dat laatste kan het hof zich niet verenigen. De Staff Rules geven een algemene regeling van de rechten en verplichtingen der werknemers. Als de vraag rijst of en zo ja, in hoeverre en op welke wijze ook de Nederlandse of enige andere nationale wet toegepast moet worden, is de beantwoording daarvan te beschouwen als een uitleg van de Staff Rules en valt niet in te zien waarom zij niet aan de rechters van het Tribunaal voorgelegd zou kunnen worden. Het hof is daarom van oordeel dat deze rechtsgang voor [geïntimeerde] beschikbaar was. Dat hij ook adequaat was, is door [geïntimeerde] niet gemotiveerd betwist. De grief is daarom gegrond.
4. De omvang van de immuniteit van jurisdictie van het Tribunaal
4.1
[geïntimeerde] heeft echter in eerste aanleg ook nog aangevoerd en in hoger beroep gehandhaafd dat de aan het Tribunaal toekomende immuniteit een functionele, op de taak van het Tribunaal gerichte immuniteit is en de Zetelovereenkomst die immuniteit dan ook toekent ‘within the scope of the performance of its tasks’. Het ontslaan van een voor de uitoefening van die taak niet-essentiële medewerkster maakt, naar [geïntimeerde] stelt, geen deel van die taak uit. Zij wil hiermee kennelijk betogen dat het onderhavige geding, ongeacht of voor haar een alternatieve rechtsgang voorhanden is, buiten de immuniteit van het Tribunaal valt. De kantonrechter heeft dit betoog verworpen, maar het dient als gevolg van de gegrondbevinding van de grief ook in hoger beroep weer beoordeeld te worden.
4.2
Het hof onderschrijft echter het oordeel van de kantonrechter. Tot de geschillen welke onmiddellijk verband houden met de vervulling van de taken van het Tribunaal en dus vallen ‘within the scope of the performance of its tasks’, behoren in elk geval ook die arbeidsgeschillen welke kunnen rijzen tussen het Tribunaal en degenen die in zijn dienst werkzaamheden verrichten, noodzakelijk voor de vervulling van zijn taak. Omdat die taak een deugdelijke secretariële ondersteuning vereist, was [geïntimeerde] als secretaresse aangesteld om dergelijke werkzaamheden te verrichten. Dat zij die werkzaamheden niet meer uitvoert (bij gebreke daaraan of wegens ziekte of omdat haar werkzaamheid door het Tribunaal beëindigd is of om welke andere reden dan ook) brengt een arbeidsgeschil met haar niet buiten ‘the scope of the performance of its tasks’ of buiten het bereik van de het Tribunaal toekomende immuniteit. Dit betoog van [geïntimeerde] kan dus aan de immuniteit van het Tribunaal niet afdoen. De Nederlandse rechter komt daarom geen rechtsmacht toe.
5. Slotsom
Nu de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht heeft, dient [geïntimeerde] met vernietiging van het bestreden vonnis in haar vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Als in het ongelijk gestelde partij zal zij in de kosten van het geding worden verwezen, waarbij het hof zich tot de kosten van het hoger beroep zal beperken, nu het Tribunaal blijkens de conclusie van haar memorie van grieven een veroordeling in de kosten van de eerste aanleg niet wenst.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie 's‑Gravenhage, van 13 februari 2012 en, opnieuw rechtdoende:
verklaart dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht heeft en verklaart [geïntimeerde] in haar vorderingen niet-ontvankelijk;
veroordeelt haar in de kosten van het hoger beroep en bepaalt deze, voor zover tot op heden aan de zijde van het Tribunaal gevallen, op € 666,00 voor griffierecht, € 90,64 voor exploitkosten en € 3.262,00 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, C.J.J.C. van Nispen en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2013 in aanwezigheid van de griffier.