Hof 's-Hertogenbosch, 17-12-2013, nr. 20-000506-13
ECLI:NL:GHSHE:2013:6035
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
20-000506-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:6035, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑12‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 282a Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Het hof spreekt vrij van de primair ten laste gelegde gijzeling als bedoeld in artikel 282a Sr omdat ten laste is gelegd dat het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd om hem en dus niet, zoals vereist door artikel 282a Sr, een ander te dwingen iets te doen of niet te doen. Het hof veroordeelt verdachte voor de subsidiair ten laste gelegde afpersing in vereniging tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden en wijst voorts toe de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000506-13
Uitspraak : 17 december 2013
VERSTEK DNIP/ONIP
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-845117-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedag] 1976,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van gijzeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Voorts heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij [slachtoffer], met toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep. Daartoe is aangevoerd dat de raadsman van verdachte niet conform de voorschriften van het Wetboek van Strafvordering bepaaldelijk is gevolmachtigd en voorts dat verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven zodat het hof toepassing kan geven aan artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Wanneer, zoals in deze zaak het geval is, de raadsman bij akte heeft verklaard bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om namens zijn cliënt hoger beroep in te stellen, is het niet aan het hof een onderzoek in te stellen naar de juistheid van die verklaring. Voorts is het hof van oordeel dat namens verdachte, zij het summier, in het bij de appelakte gevoegde grievenformulier te kennen is gegeven dat zijn bezwaren zich richten tegen zowel de bewezenverklaring als de aard en de hoogte van de straf
Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte kan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2012 te Veghel en/of Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten die [slachtoffer], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
-die [slachtoffer] onder valse voorwendselen in een auto in laten stappen en/of
-de mobiele telefoon en/of legitimatiebewijs/verblijfsvergunning van voornoemde afgepakt en/of
-voornoemde een mes getoond en/of
-voornoemde bedreigd om met het mes een snee in diens gezicht te maken en/of -naar een bos gereden en/of
-voornoemde een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] gehouden en/of
-tegen voornoemde gezegd dat hij papieren moest ondertekenen en/of -tegen voornoemde gezegd: “Ik vermoord je.”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
-nadat voornoemde probeerde te vluchten hem meerdere malen met kracht tegen het gezicht en/of lichaam geslagen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2012 te Veghel en/of te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en/of een legitimatiebewijs en/of verblijfsvergunning en/of het aangaan van een/meerdere schuld(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), dan wel dat hij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een mobiele telefoon en/of een legitimatiebewijs en/of een verblijfsvergunning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen, vergezeld met geweld of bedreiging met geweld, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
-die [slachtoffer] een mes en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is getoond en/of
-dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van voornoemde is gehouden en/of
-voornoemde is meegenomen naar een bos en/of
-tegen voornoemde is gezegd “Ik vermoord je”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Primair is aan verdachte gijzeling ten laste gelegd, welke gijzeling in de kern bestaat uit het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven van het slachtoffer [slachtoffer] met het oogmerk ‘(een) ander(en)’ te dwingen iets te doen of niet te doen. Anders dan de advocaat-generaal is het hof gelet op de bewoordingen van het primair ten laste gelegde van oordeel dat de steller van de tenlastelegging met ‘(een) ander(en)’ uitsluitend het oog heeft gehad op het met name genoemde slachtoffer [slachtoffer]. Daaraan doet niet af dat strikt taalkundig ook is ten laste gelegd dat het oogmerk was meer dan één ander te dwingen iets te doen of niet te doen. Enige verfeitelijking van een dergelijke ruimer te lezen tenlastelegging ontbreekt immers.
Voorts is het hof van oordeel dat de term ‘een ander’ in het primair ten laste gelegd is gebezigd in de zin van het in artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht opgenomen, gelijkluidende bestanddeel van gijzeling. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat onder ‘een ander’ in de zin van dat artikel moet worden verstaan een ander dan degene die wederrechtelijk van zijn vrijheid wordt beroofd. Het hof heeft hierbij zowel de tekst van artikel 282a voornoemd als de wetsgeschiedenis met betrekking tot die bepaling in aanmerking genomen. Nu is ten laste gelegd dat het slachtoffer [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd om hem en dus niet een ander te dwingen iets te doen of niet te doen, kan het ten laste gelegde oogmerk ‘een ander’ te dwingen iets te doen of niet te doen, niet worden bewezen verklaard. Het hof zal daarom de verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 maart 2012 te Veghel en te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en een legitimatiebewijs en het aangaan van schulden, toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
-die [slachtoffer] een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is getoond en
-dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van voornoemde is gehouden en
-voornoemde is meegenomen naar een bos en
-tegen voornoemde is gezegd “Ik vermoord je”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij ten nadele van verdachte in het bijzonder gelet op de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer [slachtoffer] en op het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde. Ten voordele van verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ofschoon het hof komt tot een bewezenverklaring van een feit dat met een minder hoog strafmaximum wordt bedreigd dan het feit waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan, acht het hof gelet op de impact die het bewezen verklaarde op het slachtoffer heeft gehad toch een straf gelijk aan die welke door de advocaat-generaal is gevorderd, geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,00 met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. T. Kraniotis, griffier,
en op 17 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.