HR, 01-11-2013, nr. 12/02792
ECLI:NL:HR:2013:1017, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-11-2013
- Zaaknummer
12/02792
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1017, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑11‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5425, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA3924, Gedeeltelijk contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5425, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2013/55.6 met annotatie van Redactie
NTFR 2014/219
NTFR 2013/2164 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Uitspraak 01‑11‑2013
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Art. 47 AWR. Belanghebbende hield in 2002 en 2003 vermoedelijk een rekening bij KB-Lux. De inspecteur mocht voor 2002 en 2003 gegevens daarover opvragen op straffe van omkering van de bewijslast. Goede procesorde. Inspecteur doet pas ter zitting van het Hof beroep op interne compensatie.
Partij(en)
1 november 2013
nr. 12/02792
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X-Y] te [Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 mei 2012, nrs. 10/00051, 10/00052, 10/00116 en 10/00117, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede boeten.
De aanslag voor het jaar 2002 en de daarbij gegeven boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur verminderd. De aanslag voor het jaar 2003 en de daarbij gegeven boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 07/617 en 07/2104) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen en de boeten verminderd.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd uitsluitend wat betreft de boetebeschikkingen, het beroep in zoverre gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur inzake de boetebeschikkingen vernietigd en de boetebeschikkingen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 30 mei 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
3.1.1.
Op grond van een microfiche zijn belanghebbende en haar echtgenoot geïdentificeerd als rekeninghouders van bankrekeningen bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: de KB-Luxrekeningen) met saldi op 31 januari 1994 van in totaal ƒ 206.635,30. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn (geweest). In rechte is onherroepelijk komen vast te staan dat de Inspecteur over de jaren 1990 tot en met 2000 terecht de saldi van die rekeningen en de inkomsten daaruit in de belastingheffing heeft betrokken.
3.1.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende ook voor de jaren 2002 en 2003 gevraagd om gegevens te verstrekken over (het verloop van) de KB-Luxrekeningen. Omdat belanghebbende die gegevens niet heeft verstrekt, zijn aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003 aan haar opgelegd waarbij geschatte bedragen tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen zijn gerekend.
3.1.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur op grond van het vermoedelijke houderschap in het jaar 2000 aan belanghebbende mocht vragen gegevens te verstrekken over (het verloop van) de KB-Luxrekeningen met betrekking tot de jaren 2002 en 2003. Aangezien belanghebbende die gegevens niet heeft verstrekt, ondanks de verplichting daartoe ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), vindt het bepaalde in artikel 27e AWR toepassing, aldus het Hof. Omdat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de correcties, zoals deze nader door de Inspecteur zijn berekend, te hoog zijn vastgesteld, heeft het Hof het beroep met betrekking tot de belasting ongegrond verklaard.
3.2.
Het vijfde middel komt vergeefs op tegen het hiervoor onder 3.1.3 weergegeven oordeel van het Hof. Het Hof is bij zijn oordeel kennelijk ervan uitgegaan dat belanghebbende niet alleen in het jaar 2000, maar ook in de jaren 2002 en 2003 vermoedelijk houder was van de KB-Luxrekeningen. Dat oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande heeft het Hof zonder schending van enige rechtsregel kunnen oordelen dat de Inspecteur aan belanghebbende mocht vragen gegevens met betrekking tot die rekeningen te verstrekken met een beroep op het bepaalde in artikel 47 AWR, en dat, aangezien belanghebbende die inlichtingen niet heeft verstrekt, de bewijslast wordt omgekeerd als bedoeld in artikel 27e AWR.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd is voor de bevoegdheid van een inspecteur tot het stellen van vragen op de voet van artikel 47 AWR in een geval als het onderhavige niet vereist dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de belanghebbende in de desbetreffende jaren nog over de rekening beschikte, maar is een redelijk vermoeden ter zake voldoende.
3.3.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klacht
4.1.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur voor het jaar 2002 een beroep gedaan op interne compensatie omdat het voor dat jaar aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen van ruim € 15.000 per abuis niet is begrepen in de onderhavige aanslag. De vermindering van die aanslag door de Rechtbank op basis van de nadere berekening van de correctie uit hoofde van de KB-Luxrekeningen dient daarom achterwege te blijven, aldus de Inspecteur. Het Hof heeft dit beroep in zijn uitspraak niet behandeld. Daartegen richt zich de klacht.
4.2.
De klacht slaagt. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur voor het Hof onweersproken heeft gesteld dat het voor het jaar 2002 aangegeven inkomen uit sparen en beleggen ten bedrage van € 15.549 ten onrechte niet in de aanslag was begrepen. De Inspecteur kan zich onder die omstandigheden op interne compensatie beroepen. De Inspecteur heeft dat weliswaar pas ter zitting van het Hof gedaan, maar belanghebbende heeft daarop blijkens bladzijde 2 van het proces-verbaal van die zitting kunnen reageren. Zij heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt en zich toen niet tegen behandeling van dit beroep van de Inspecteur verzet. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat behandeling van dit beroep, waarvan de gegrondheid onmiskenbaar volgt uit de stukken van het geding, in strijd zou komen met een goede procesorde.
4.3.
Gelet op het hiervoor onder 4.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2002, bij het opleggen van de aanslag gesteld op € 13.989, is bij de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar van belanghebbende verminderd tot € 6641, welk bedrag vervolgens door de Rechtbank verder is verminderd met € 2456 tot € 4185. Interne compensatie leidt ertoe dat het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2002 wederom wordt gesteld op het bedrag van € 6641 overeenkomstig de uitspraak op bezwaar.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het Hof daarbij de uitspraak van de Rechtbank tot vermindering van de opgelegde aanslag IB/PVV 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4185 in stand heeft gelaten,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank in zoverre, en
stelt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2002 vast op € 6641.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013.