Hof 's-Hertogenbosch, 16-08-2016, nr. 200.170.468, 01
ECLI:NL:GHSHE:2016:3688
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-08-2016
- Zaaknummer
200.170.468_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:3688, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑08‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Advocatendeclaratie. WTBZ-begroting kon niet meer worden gedaan. Kantonrechter verklaarde zich ten onrechte onbevoegd. Terugverwijzing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.170.468/01
arrest van 16 augustus 2016
in de zaak van
de maatschap [advocaten] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.C. [appellante] te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in incidenteel appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 februari 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 december 2014, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2906296 CV 14/2634)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
het exploot van anticipatie van 22 mei 2015;
- -
het op 30 juni 2015 tegen [appellante] verleende verstek;
- -
de incidentele memorie van grieven van [geïntimeerde] van 11 augustus 2015 met één grief;
- -
het op 11 augustus 2015 gezuiverde verstek;
- -
de memorie van grieven in principaal appel, tevens memorie van antwoord in incidenteel appel, met één grief;
- -
de memorie van antwoord in principaal appel;
- -
de akte van [appellante] van 19 januari 2016 met één productie;
- -
de antwoordakte van [geïntimeerde] van 16 februari 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
in incidenteel en principaal appel
3.1.
In dit hoger beroep gaat het, voor zover thans van belang, om het volgende.
3.1.1.
Bij inleidende dagvaarding van 11 maart 2014 heeft [appellante] (een advocaten-kantoor) gevorderd [geïntimeerde] (indertijd advocaat) te veroordelen om aan haar € 5.961,04 te betalen met nevenvorderingen (rente, incasso- en proceskosten) ter zake van in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] verrichte en gedeclareerde werkzaamheden (het optreden als procesadvocaat in een cassatiegeding) ten behoeve van een zaak waarin [geïntimeerde] voor één der partijen als advocaat optrad.
3.1.2.
Na gevoerd verweer heeft de kantonrechter zich in het bestreden vonnis onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen op de grond dat de vordering op de voet van artikel 32 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken ter begroting moet worden voorgelegd aan de Raad van Toezicht. [appellante] is in de kosten veroordeeld, maar de kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zijn door de kantonrechter begroot op nihil.
3.1.3.
Na aanvang van het geding en na verleend verstek aan [appellante] heeft [geïntimeerde] een incidentele memorie van grieven genomen dat zich met één grief keert tegen de vaststelling van de proceskosten op nihil.
3.1.4.
[appellante] heeft het haar verleende verstek gezuiverd en in de memorie van grieven in principaal appel (die hier, anders dan gebruikelijk, genomen is ná het incidenteel appel; wat is toegestaan nu [appellante] nog geen akte niet-dienen was verleend) geconcludeerd tot terugverwijzing naar de kantonrechter, althans tot toewijzing van haar vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. In incidenteel appel heeft zij geconcludeerd tot ongegrondverklaring.
3.2.
Ten aanzien van primaire vordering tot terugverwijzing naar de kantonrechter overweegt het hof als volgt. Het hof sluit daarbij aan bij wat werd overwogen in zijn arresten van 16 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:482 gevolgd door dat van 19 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1505.
3.2.1.
Het hof stelt voorop dat door het instellen van hoger beroep tegen een eindvonnis de zaak in volle omvang wordt overgebracht naar het hof ter beslissing voor zover ontsloten door de grieven. De grief van [appellante] keert zich tegen de toewijzing van de exceptie van onbevoegdheid en daarmee tot het onbehandeld laten van het geschil.
3.2.2.
Nu de begrotingsprocedure per 1 januari 2015 is afgeschaft – en er feitelijk in de maanden vóór die datum door de Raden van Toezicht al geen nieuwe begrotingen meer in behandeling werden genomen; door [geïntimeerde] wordt niet betwist dat dat op 11 maart 2014 ok al het geval was, zoals [appellante] stelt (12 mvg/mva) - kon, en kan ook thans daaraan geen toepassing meer worden gegeven en dienen de geschillen over de hoogte van het loon van de advocaat door de burgerlijke rechter te worden beslist. Dit brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter van 3 december 2014 in het bevoegdheidsincident – dat immers tot uitgangspunt neemt dat die procedure nog gevolgd zou kunnen worden en dat op de geschillen langs die weg de declaraties begroot konden worden - niet juist is en niet in stand kan blijven. De grief slaagt mitsdien in zoverre.
3.2.3.
Het standpunt van [geïntimeerde] dat de uitspraak van de kantonrechter ten tijde van het bestreden vonnis juist was, faalt, want toentertijd kon niet meer door de Raad van Toezicht begroot worden, en leidt overigens er niet toe dat het hof zich ook onbevoegd moet verklaren of dat het hof de vorderingen van [appellante] moet afwijzen.
3.2.4.
Deze oordelen van het hof - dat thans de burgerlijke rechter wel bevoegd is, dat de kantonrechter ten tijde van de bestreden uitspraak partijen niet meer naar de begrotingsprocedure kon verwijzen en dat ten tijde van de inleidende dagvaarding door de Raden van Toezicht geen begrotingen meer werden aangenomen, leiden ertoe dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd en dat (in dit geval van onbevoegdverklaring) terugverwijzing naar de kantonrechter moet volgen. Dit zou anders zijn indien beide partijen afdoening door het hof zouden hebben verlangd. Dit laatste is niet het geval nu [appellante] terugverwijzing verlangt.
Wat er ook moge zijn van de door [appellante] genoemde arresten van dit hof van 16 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5350 en van 29 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015: 3762, in de onderhavige zaak heeft de kantonrechter geen inhoudelijke beslissing gegeven maar zich enkel (gemotiveerd) onbevoegd verklaard wegens het ontbreken van rechtsmacht, zodat – volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, bijvoorbeeld HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:96 – terugverwijzing moet volgen.
3.3.
Op hetgeen verder is aangevoerd in principaal appel hoeft niet te worden beslist.
3.4.
In de akte van 19 januari 2016 vraagt [appellante] om aanhouding van de zaak, c.q. om een comparitie van partijen te houden. Het hof ziet, gelet op de uitkomst van het principaal appel en de bezwaren van [geïntimeerde] , geen aanleiding om de verzoeken te honoreren.
3.5.
In incidenteel appel keert [geïntimeerde] zich tegen de begroting van de proceskosten in eerste aanleg op nihil. Tevergeefs. In eerste aanleg procedeerde [geïntimeerde] in persoon, zoals de kantonrechter onweersproken in de kop van het vonnis vaststelde, zonder gemachtigde, (dus ook niet als gemachtigde van zich zelf, zoals aanvankelijk in dit hoger beroep) zodat er ook geen veroordeling ter zake van gemachtigdekosten zijn veroorzaakt, die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.6.
[geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep (1 punt, tariefgroep I, de akte dient gelet op haar inhoud voor rekening van [appellante] te blijven).
4. De uitspraak
Het hof:
in incidenteel en principaal appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, behoudens ten aanzien van de proceskostenbeslissing;
bekrachtigt de proceskostenbeslissing;
wijst de zaak terug naar de kantonrechter;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep in incidenteel en principaal appel tot op heden begroot op € 79,47 voor kosten dagvaarding, € 711,- voor griffierecht, € 632,- voor salaris advocaat;
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.J.H.A. Venner-Lijten en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 augustus 2016.
griffier rolraadsheer