Hof 's-Gravenhage, 17-11-2006, nr. 10-150524-04, nr. 22-004566-05
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2477, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
17-11-2006
- Zaaknummer
10-150524-04
22-004566-05
- LJN
AZ2477
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2477, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 17‑11‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC7900
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC7900, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van invoer binnen Nederland van 718 kilogram cocaïne: het proces-verbaal van weging en monsterneming van de inbeslaggenomen partij cocaïne met de/het daarbij aan de verschillende monsters toegewezen monsternummering/identiteitszegel ontbreekt, ondanks herhaalde verzoeken van de advocaat-generaal aan de politie om dit proces-verbaal ter beschikking te stellen. Hiervoor is door het openbaar ministerie desgevraagd geen verklaring gegeven; dit betekent dat een belangrijke schakel in de gehele bewijsketen ontbreekt. Ook overigens heeft het hof nog een aantal meer of minder onoverkomelijke gebreken dan wel onjuistheden vastgesteld in dit dossier. Voor ongeoorloofd bezit van vier wapens: 1 jaar gevangenisstraf.
Rolnummer: 22-004566-05
Parketnummer: 10-150524-04
Datum uitspraak: 17 november 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 4 mei 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
28 oktober 2005 (regie), 24 januari 2006, 27 juni 2006
en 3 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat aan de verdachte in onderhavige zaak terzake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit wordt verweten dat hij – kort gezegd – met anderen een zeer grote hoeveelheid cocaïne, te weten 718 kilogram, binnen Nederland heeft gebracht; een feit waarop, bij bewezenverklaring, een langdurige gevangenisstraf aan de verdachte kan worden opgelegd.
Van de politie en het openbaar ministerie kan en moet worden verlangd dat in een zaak als deze ten aanzien
van de verslaglegging van de opsporing en met name ook van de ambtshandelingen in het onderzoek, uiterste zorgvuldigheid in acht wordt genomen teneinde de rechter in de gelegenheid te stellen te kunnen toetsen of onderzoek heeft plaatsgevonden op grond van de toepasselijke wettelijke bepalingen en met inachtneming van de vereisten die aan het opsporingsonderzoek en de verslaglegging daarvan zijn gesteld in de geldende jurisprudentie.
In de onderhavige zaak brengt dit algemeen geldende uitgangspunt in concreto met zich mee dat alle opsporingshandelingen en de handelingen die zijn verricht vanaf het moment van inbeslagneming tot en met de uitslagen van het NFI-onderzoek (en daaropvolgende vernietiging) in logische en gesloten volgorde in de formele verslaglegging traceerbaar en daarmee voor rechter en verdediging controleerbaar moeten zijn.
Het hof constateert dat – na de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 27 juni 2006 daartoe te hebben aangehouden - het door het hof en de verdediging aan de advocaat-generaal verzochte proces-verbaal van weging en monsterneming van de inbeslaggenomen partij cocaïne met de/het daarbij aan de verschillende monsters toegewezen monsternummering/identiteitszegel nog immer ontbreekt, ondanks herhaalde verzoeken van de advocaat-generaal
aan de politie om dit proces-verbaal ter beschikking te stellen. Hiervoor is door het openbaar ministerie desgevraagd geen verklaring gegeven; dit betekent dat een belangrijke schakel in de gehele bewijsketen ontbreekt.
Ook overigens heeft het hof nog een aantal meer of minder onoverkomelijke gebreken dan wel onjuistheden vastgesteld in dit dossier:
- het proces-verbaal van inbeslagname van de
inbeslaggenomen 633 pakketten, met daarin vermoedelijk cocaïne - met in totaal een bruto gewicht van 718,60 kilogram - ontbreekt, terwijl van deze inbeslagname blijkens het proces-verbaal van de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond d.d. 18 augustus 2004, met nummer 0407261100.AMB (pagina 146) een afzonderlijk proces-verbaal zou worden opgemaakt. De advocaat-generaal heeft genoemd proces-verbaal bij de politie opgevraagd, doch dit stuk is hem evenwel niet verstrekt;
- blijkens het proces-verbaal van de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond met nummer 0407270830.AMB (pagina 143) d.d. 18 augustus 2004 is op 27 juli 2004 een monster van 17,4 gram uit de inbeslaggenomen partij genomen en is dit in één van de zwarte sporttassen teruggeplaatst. Uit het proces-verbaal d.d. 29 juli 2004 met nummer 0407281415.AMB (pagina 43) blijkt echter dat op 28 juli 2004 een niet nader verklaarde andere hoeveelheid, te weten 17,2 gram van een substantie vermoedelijk cocaïne in één van de zwarte sporttassen wordt aangetroffen. Een deel hiervan wordt middels een Narcotest Disposakit getest en wordt daarna overgedragen aan de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD); daarna is bedoelde 17,2 gram blijkens het proces-verbaal van de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond d.d. 30 juli 2004 met nummer 0407301419.AMB (pagina 12) op 30 juli 2004 vernietigd, zonder omtrent deze hoeveelheid door het NFI onderzoek te laten doen, of hiervan contra-monsters te bewaren;
- voornoemd proces-verbaal vermeldt op pagina 12 dat er in het onderzoek “Athabasca” 633 pakketten met een totaal bruto gewicht van 800 kilogram in beslag werden genomen. Ter toelichting op het in dit proces-verbaal van vernietiging genoemde totaal bruto gewicht van 800 kilogram wordt op pagina 12 nog het volgende vermeld:
“(gezien de afronding van de weegbrug van de afvalverwerking Rotterdam kan dit gewicht variëren
van 751 tot 849 kilogram)”. Het hof merkt op dat de in dit verbaal genoemde hoeveelheden en daarbij vermelde toelichting niet corresponderen met datgene wat wordt gerelateerd in het eveneens hiervoor vermelde verbaal d.d.
18 augustus 2004 op pagina 146, namelijk dat 633 pakketten met een totaal bruto gewicht van 718,60 kilogram in beslag werden genomen.
In de kort voor de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2006 alsnog door de advocaat-generaal overgelegde aanvraag onderzoek aan het Nederlands Forensisch Instituut van de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond d.d. 4 augustus 2004 en het daarbij behorende geschrift van de Technische Recherche, Milieutechniek en Veiligheid, project Athabasca, zaaknummer 0407300900, heeft het hof voorts de navolgende gebreken geconstateerd:
- als datum delict staat ten onrechte vermeld 29 juli 2004;
- vermeld wordt dat er een relatie is met een “andere aanvraag”, waarbij monsternummers worden genoemd uit het 2002/130 onderzoek dat bij de Nationale Recherche loopt. Voorts wordt het volgende vermeld: “Op verzoek van dit team de vermoedelijke cocaïne op samenstelling vergelijken met de samenstelling van de cocaïne van de bovenvermelde zaaknummers, om zodoende aan te tonen dat de verschillende partijen cocaïne afkomstig is van één partij c.q. zelfde leverancier uit Zuid-Amerika”. Op de vraag aan het openbaar ministerie om opheldering hieromtrent en met name op het punt of er sprake is van meer dan één partij inbeslaggenomen cocaïne is geen antwoord gekomen;
- bij “korte omschrijving van het delict” staat vermeld dat 24 sporttassen, elk inhoudende 25 tot 30 pakketten met vermoedelijk cocaïne, met een totaal gewicht van ongeveer 630 kilo in beslag genomen zijn, terwijl - zoals hiervoor reeds is aangegeven - uit het dossier blijkt dat deze pakketten een gewicht hadden van ongeveer 718 kilo.
Het proces-verbaal van vernietiging d.d. 30 juli 2004 met nummer 0407301419.AMB (pagina 12) maakt
– zoals eveneens hiervoor is aangegeven - melding van een bruto gewicht van 800 kilo en een netto gewicht van 633 kilo;
- er wordt melding gemaakt van verschillende logo’s op de in de tassen aangetroffen zakken, waarvan in
het dossier niet eerder sprake is geweest, zonder dat hierop nadere toelichting is gegeven in het dossier of van de zijde van het openbaar ministerie;
- onder het kopje “kenmerk” staat bij de tassen 9 en 20 een vraagteken achter de hoeveelheid pakketten.
Hierbij wordt in het geschrift geen nadere toelichting gegeven. Het is het hof niet duidelijk wat deze vraagtekens betekenen of kunnen betekenen;
- voorts komt het hof bij natelling van het aantal pakketten in bovenbedoeld geschrift, pagina 1 tot en met 4, onder het kopje “kenmerk” op een totaal van 627, terwijl blijkens het dossier 633 pakketten inbeslaggenomen zijn.
Tenslotte heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2006 de videoband van de observatie op 10 februari 2004 te Abcoude afgespeeld en geconstateerd dat het observatie proces-verbaal d.d. 23 februari 2004 (pagina 346 e.v.) aperte onjuistheden bevat, omdat namen van personen die daarin worden genoemd niet zijn te herleiden tot de videobeelden.
Met betrekking tot het dossier in het geheel overweegt het hof daarenboven nog dat het een zeer onoverzichtelijk dossier is. Twee onderzoeken - te weten onderzoek 02-130 van de Nationale Recherche en het onderzoek Athabasca van de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond - lopen door elkaar en zijn in elkaar gevlochten, waardoor het dossier onvoldoende overzichtelijk is en derhalve moeilijk te hanteren. De rechterlijke controle op de verrichte opsporingshandelingen wordt hierdoor ook in onaanvaardbare mate bemoeilijkt.
Samengevat is het hof van oordeel dat het onderhavige dossier op grond van al hetgeen hiervoor is aangegeven
op essentiële punten voor de bewijsvoering van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit onvolledig is, op meerdere onderdelen onjuistheden of op zijn minst onzorgvuldigheden bevat, en overigens ook onvoldoende overzichtelijk is. Het hof is - met inachtneming van het vorenstaande – en nu ook overigens onvoldoende ander bewijs voorhanden
is ten aanzien van het aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de voornoemde gebreken ook en met name in hun onderlinge samenhang tot het oordeel moeten leiden dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Derhalve dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van
de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende
tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de auto welke bij hem in gebruik was vier geladen vuurwapens voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met munitie brengt gevoelens van grote onveiligheid in de samenleving met zich; het in bezit hebben van dergelijke wapens werkt drempelverlagend ten aanzien van het gebruik daarvan. Dergelijke verschijnselen brengen voor de samenleving onaanvaardbare consequenties met zich mee en dienen zeker – zoals in casu het geval – wanneer dat op de openbare weg geschiedt met langdurige gevangenisstraf te worden bestraft.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 oktober 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en andere strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof komt de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf. Het is op deze grond dat het hof – niettegenstaande het feit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde - komt tot het opleggen van een straf gelijk aan de door de eerste rechter opgelegde straf. Het hof acht de na te melden geheel onvoorwaarde-lijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan
en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor
de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest
is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en mr. C.P.E.M. Fonteijn-
Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 november 2006.