Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/208:208 Afronding
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/208
208 Afronding
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691646:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Wanneer duidelijk is dat verweerder een beroep doet op een bevrijdend verweer is het debat van partijen op de voet gevolgd: stelplicht voor verweerder, gemotiveerde betwisting door eiser of zijnerzijds bevrijdend verweer door eiser (een contra-bevrijdend verweer).
De partij die een bevrijdend verweer voert, moet een rechtsgevolg inroepen en moet de bestanddelen vermelden om aan haar stelplicht (gekoppeld aan de ingeroepen rechtsgrond) te voldoen. De eisen die aan de stelplicht en onderbouwing van de partij die een bevrijdend verweer voert, alsmede de eisen die worden gesteld aan een bewijsaanbod kunnen gelijk worden gesteld aan de eisen die aan de stelplicht van eiser met bewijslast worden gesteld; in specifieke gevallen, indien het bewijsaanbod subjectieve elementen betreft die zich bevinden in het domein van de wederpartij of feiten betreft waarop onvoldoende door de feitelijk betrokkene is gerespondeerd, kunnen die eisen minder streng zijn.
Indien verweerder gebruik wil maken van procesrechtelijke mogelijkheden om het bevrijdend verweer te onderbouwen (art. 22 lid 1, art. 843a en art. 186 en art. 202 Rv), zal verweerder moeten nagaan wat de stelplicht voor hem inhoudt en zal eiser in de hoofdzaak moeten anticiperen op de verweermogelijkheden.
De algemene bewijsregel van art. 149 Rv kan worden toegepast op de reactie van eiser op het bevrijdend verweer; zij het dat ik bij de beoordeling of een bevrijdend verweer voldoende gemotiveerd is betwist de voorkeur geef aan een coulantere toepassing ten aanzien van art. 149 Rv en de rechter zijn bevoegdheid vragen te stellen moet kunnen inzetten.
Ook eiser heeft ingeval verweerder een beroep doet op een bevrijdend verweer recht op effectieve toegang tot de rechter (art. 6 EVRM). De rechter zal de eisen van hoor en wederhoor in acht moeten nemen en eiser in de gelegenheid dienen te stellen zich uit te laten over het bevrijdend verweer. Indien eiser aangeeft informatie nodig te hebben om zijn grondslagverweer ter zake van het door verweerder gevoerde bevrijdende verweer te kunnen onderbouwen kan hij onder voorwaarden gebruik maken van art. 22 lid 1, art. 843a, art. 186 en art. 202 Rv.
Indien eiser het bevrijdend verweer van verweerder niet weerspreekt, maar zijnerzijds een bevrijdend verweer voert, welk verweer gemotiveerd wordt weersproken door verweerder, is een dergelijk verweer van eiser te kwalificeren als een contra-bevrijdend verweer. Ook is mogelijk dat eiser primair een grondslagverweer voert en subsidiair een bevrijdend verweer.
De vereisten die kunnen worden gesteld aan een beroep op een contra-bevrijdend verweer wat betreft stelplicht, onderbouwingsplicht, bewijsaandraagplicht en een bewijsaanbod verschillen niet van de vereisten die aan een (gewoon) bevrijdend verweer kunnen worden gesteld.
Uitgangspunt is dat eiser stelplicht en bewijslast heeft voor de feiten die hij aanvoert voor zijn contra-bevrijdend verweer en dat verweerder deze feiten gemotiveerd zal moeten betwisten.
Ook bij een contra-bevrijdend verweer wordt het stramien van stellen en weerspreken gevolgd.