Hof Den Haag, 21-10-2021, nr. 2200287620
ECLI:NL:GHDHA:2021:1997
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-10-2021
- Zaaknummer
2200287620
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:1997, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑10‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0829
Uitspraak 21‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor moord door flatbewoner opzettelijk en met voorbedachten raad met een messteek in de borst om het leven te brengen. Verweer dat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachten raad, omdat zij zou hebben gehandeld in een psychotische of dissociatieve toestand, wordt verworpen. Conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad behoeft dit niet een bewezenverklaring voor voorbedachten raad in de weg te staan. Gevangenisstraf 8 jaren + TBS met dwangverpleging. Rekening gehouden met inw.tr. Wet straffen en beschermen. Vorderingen terzake affectieschade dochters slachtoffer zijn toegewezen.
Rolnummer: 22-002876-20
Parketnummer: 10-811015-20
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd in PIV HvB Nieuwersluis (PI Utrecht) te Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, en is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 4 maart 2020 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, althans het lichaam, te steken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 4 maart 2020 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, althans het lichaam, te steken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van voorbedachten rade
De verdachte heeft bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, net als eerder tijdens de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en bij politieverhoren, erkend dat zij op 4 maart 2020 met een mes naar de woning van [slachtoffer] te Rotterdam is
gegaan en hem één keer in reactie op een duw met een mes heeft gestoken. Ze verklaart naar de woning van [slachtoffer] te zijn gegaan om hem aan te spreken op roddels die over haar de ronde deden en een mes te hebben meegenomen voor het geval zelfverdediging nodig zou zijn. Zij ontkent dat zij heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht het hof in het bijzonder de volgende uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Op 4 maart 2020 in de middag heeft de verdachte tegen twee begeleiders van GGZ-instelling Antes verklaard dat zij boos is op [slachtoffer] en dat zij hem twee keer in zijn nek wilde steken. Om 15:28 uur, kennelijk nadat de medewerkers van Antes vertrokken waren, belt de verdachte naar de politie op het telefoonnummer 0900-8844 en vertelt zij dat ze in alle staten is om iemand een mes in zijn keel te steken. De verdachte hangt vervolgens op, waarna zij door de meldkamer van de politie wordt teruggebeld om 15:39 uur. In dat gesprek verklaart de verdachte nogmaals dat zij in alle staten is om een mes in ‘zijn’ keel te stoppen. Om 17:09 uur belt de verdachte opnieuw naar het telefoonnummer 0900-8844 en zegt ze dat zij op dat moment voor de deur staat bij iemand die zij een mes in ‘zijn’ keel wil steken en dat zij in alle staten is, waarna zij ophangt. De verdachte belt om 17:13 uur het telefoonnummer 112 en verklaart uit zichzelf dat zij iemand heeft neergestoken en het mes op de galerij ligt. Ze vertelt: “Hij heb open gedaan en ik heb hem zo neergestoken. En ik heb al een paar keer gebeld ja, dat ik daartoe in staat was. (…) Hij deed zijn voordeur open en toen stak ik een mes in zijn uh uh schouder. Ja en ik heb die mes achter gelaten daar en het bloed liep uit zijn lichaam en het maakt me helemaal geen kanker uit weet je wel, want ik heb wel vaker vast gezeten en ik ga der graag voor vast zitten echt waar, graag.”
De getuige [getuige1] was op het moment van steken in de woning van [slachtoffer] en heeft verklaard dat deze direct werd gestoken toen hij de deur opendeed. De getuige [getuige2], heeft verklaard dat zij in de tuin van haar woning aan de [straat] stond en hoorde dat er een deur openging, zij de stem van de verdachte herkende die zei “Je gaat eraan”, waarna zij gestommel hoorde. Daarna hoorde zij dat de verdachte weer wegliep en schreeuwde dat zij de politie ging verwittigen.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, af dat de verdachte het vooropgezette plan had [slachtoffer] van het leven te beroven. Het hof stelt op grond hiervan vast dat de verdachte in elk geval voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven. Zij heeft immers meerdere malen haar voornemen uitgesproken dat zij [slachtoffer] wilde steken en heeft uiteindelijk tussen 17:09 en 17:13 uur de daad bij het woord gevoegd. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. De verklaring van de verdachte dat zij werd geduwd en in een reflex heeft gestoken, staat op zichzelf en wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Dat de verdachte heeft gehandeld in een reflex op een duw die het slachtoffer haar had gegeven nadat hij zijn deur opendeed, acht het hof niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte zou hebben gehandeld in een psychotische of dissociatieve toestand, al dan niet als gevolg van fors alcoholgebruik in combinatie met oxazepam dan wel door een herbeleving van haar PTSS en dat dit in de weg staat aan een bewezenverklaring van voorbedachten rade.
Het hof stelt voorop dat van opzet, en in dit geval voorbedachte raad als een bijzondere kwaliteit daarvan, slechts dan geen sprake kan zijn als de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat zij van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest (vgl. Hoge Raad 14 december 2014, ECLI:NL:HR:2004:AR3226). Specifiek voor de voorbedachten rade volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat een geestelijke stoornis voorbedachten rade niet in de weg behoeft te staan (HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7125).
Het hof verwerpt dit verweer, nu op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat een psychotische of dissociatieve toestand zoals betoogd door de verdediging aan bewezenverklaring van de voorbedachten rade in de weg kan staan. Meer specifiek verwijst het hof naar het triple onderzoek d.d. 14 september 2020 en de aanvullende dubbel rapportage d.d. 16 augustus 2021. Uit deze rapporten blijkt dat bij de verdachte geen aanwijzingen kunnen worden gevonden voor een dissociatieve of een psychotische stoornis. Voorts concluderen de onderzoekers dat onduidelijk is gebleken wanneer en hoeveel oxazepam de verdachte heeft ingenomen. Signalen die wijzen op de inname van oxazepam voorafgaand aan het tenlastegelegde feit door de verdachte, behoudens de verklaring van de verdachte zelf, heeft het hof niet aangetroffen. Hierdoor acht het hof dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte onder invloed van oxazepam heeft gehandeld.
Naar het oordeel van het hof is voorts niet gebleken dat de cognitieve vermogens van de verdachte door haar alcoholinname in zodanige mate waren aangetast dat zij niet heeft beseft wat de gevolgen van haar handelingen waren. Ook een herbeleving bij de verdachte door haar PTSS is niet aannemelijk geworden, nu – zoals de onderzoekers ook onderschrijven en het hof overneemt – deze verklaring van de verdachte vaag blijft en niet kan worden afgemeten aan vergelijkbare ervaringen bij de verdachte.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de impliciet primair tenlastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer]. De verdachte heeft hem het kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Voorts heeft zij op brute wijze de nabestaanden van het slachtoffer verschrikkelijk en onherstelbaar leed toegebracht, hetgeen duidelijk naar voren is gekomen in de verklaringen die de nabestaanden ter terechtzitting hebben afgelegd. Evident is dat de rechtsorde door het bewezenverklaarde feit zeer ernstig is geschokt, te meer daar enig invoelbaar motief daarvoor ontbreekt.
Het strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (andersoortige) strafbare feiten.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de volgende zich in het dossier bevindende rapportages over de verdachte en in het bijzonder op de daaraan ontleende, hieronder – kort en zakelijk - weergegeven, overwegingen en conclusies:
o het Pro Justitia triple rapport d.d. 14 september 2020, opgemaakt door drs. D. van der Meer, psychiater, drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog en mw. H.A.W. Jager, forensisch milieuonderzoeker
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Diagnostische overwegingen
De rapporteurs overwegen dat verdachte in haar vroege jeugd ernstig is verwaarloosd en langdurig seksueel is misbruikt. Haar mentale ontwikkeling is mede daardoor ernstig verstoord geraakt, bij een beneden gemiddelde intelligentie. Zij is op jongere leeftijd in aanraking gekomen met alcohol en heeft in ieder geval na een traumatisch verlopen detentie in Spanje een ernstige vorm van alcoholisme ontwikkeld, met een aantal ernstige lichamelijke complicaties als gevolg: suikerziekte, visus- en gevoelsstoornissen.
Centraal staat in psychiatrisch opzicht de gestoorde emotieregulatie. Haar ego-sterkte is zeer gering en zij raakt makkelijk overspoeld door eigen emoties en/of door externe prikkels. Er is sprake van een vaak machteloze woede, die zij in het algemeen op zichzelf richt in de vorm van suïcidepogingen.
In het huidige onderzoek worden de eerder gestelde diagnoses bevestigd: een stoornis in alcoholgebruik, een posttraumatische stress-stoornis (PTSS), een borderline persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cocaïnegebruik in remissie.
Verband diagnose en ten laste gelegde
De deskundigen overwegen dat in meer algemene zin duidelijk is dat de verdachte langer durend in een conflictueuze situatie heeft verkeerd met meerdere buren en daar als gevolg van haar psychopathologie in de vorm van een verslavingsziekte, PTSS, een beneden gemiddelde begaafdheid en een borderline stoornis minder greep op had dan de gemiddeld normale volwassene. Haar coping in de zin van oplossingsvaardigheden schiet structureel en ernstig tekort. Haar behandelaar, mw. Thape, bevestigt dat er de laatste tijd sprake was van crisissituaties.
Hoewel de rapporteurs niet kunnen beschikken over een gedetailleerd delict scenario achten zij het wel aannemelijk dat er een samenhang bestaat tussen het delictgedrag van de verdachte en haar meervoudige en complexe psychopathologie. Daarmee is er vanuit gedragskundig perspectief sprake van een zekere beïnvloeding van de toerekenbaarheid.
Risicoanalyse en prognose
De deskundigen schatten het risico op een soortgelijk delict als het huidige ten laste gelegde als hoog in. Deze inschatting wordt ondersteund door de resultaten van de risicotaxatie-instrumenten. Ondanks tamelijk intensieve ambulante psychiatrische behandeling bleef verdachte mentaal instabiel en ondanks een aantal klinische behandelingen raakte zij niet abstinent van de alcohol. Mede als gevolg van haar stoornissen schiet haar coping structureel tekort en is zij sterk onvoldoende in staat problemen adequaat te hanteren. Binnen detentie functioneert verdachte verrassend goed, hetgeen illustreert hoe effectief externe structuur, controle en abstinentie voor betrokkene zijn.
Interventieadvies en -condities
Voor het verkleinen van het risico op recidive achten de deskundigen een intensieve klinische behandeling aangewezen, van een langere duur dan tot op heden is toegepast. Deze behandeling moet gericht zijn op de complexe problematiek van de verdachte. Dit vraagt een zeer gespecialiseerde behandeling. De deskundigen achten daarvoor een dwingend kader noodzakelijk. Op de lange termijn achten de deskundigen wellicht een vorm van beschermd wonen mogelijk, als maximaal haalbare mate van autonomie, indien zij weet te profiteren van de klinische fase en wanneer behandeling en begeleiding van de stoornissen van de verdachte gewaarborgd zijn. De rapporteurs concluderen dat deze behandelinterventie het beste kan plaatsvinden in het kader van een tbs met dwangverpleging.
o het aanvullend psychologisch en psychiatrisch Pro Justitia rapport d.d. 16 augustus 2021, opgemaakt door drs. D. van der Meer, psychiater, en drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog
Dit aanvullend onderzoek is verricht op verzoek van de verdediging en vormt grosso modo een bevestiging van het eerdere onderzoek en heeft niet tot relevante nieuwe inzichten geleid.
De deskundigen overwegen dat zij als gevolg van het tekortschietende geheugen van de verdachte rond de periode van het tenlastegelegde, en daardoor een onvolledig delict scenario, geen uitspraak kunnen doen over de (eventuele) mate van beïnvloeding van de PTSS op de toerekenbaarheid van betrokkene. De verdachte heeft in het aanvullende onderzoeknieuwe informatie naar voren gebracht, namelijk dat zij door het gedrag en de presentatie van het slachtoffer kort voor het ten
laste gelegde "een herbeleving" zou hebben ervaren. Deze stelling — en het eventuele effect daarvan op haar gedrag — blijft echter vaag en kan volgens de deskundigen ook niet afgemeten worden aan vergelijkbare ervaringen bij betrokkene.
Gebruikmakend van de gangbare driedeling toerekenen - in een verminderde mate toerekenen - niet toerekenen, komen de rapporteurs op basis van het onderzoek tot het advies de feiten (indien bewezen) in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt voornoemde conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne. Op grond van deze conclusies is het hof van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bestond. Het feit zal in een verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, vereisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen naar het oordeel van het hof dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Het hof betrekt hierbij dat in voormelde Pro Justitia rapporten en in na te noemen reclasseringsadvies het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Het hof constateert dat aldus aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan.
Het hof overweegt over de aard van de aan de verdachte op te leggen maatregel verder als volgt.
Zowel de psychiater drs. D. van der Meer als de psycholoog drs. B. Koudstaal adviseren de oplegging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Voorts heeft de reclassering op 21 september 2020 een reclasseringsadvies uitgebracht, waarin - net zoals in de Pro Justitia rapporten - positief wordt geadviseerd over een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om met interventies vanuit de reclassering de verdachte te begeleiden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat zij spijt heeft van haar handelen en dat zij inziet dat zij hulp nodig heeft om haar gedrag en emoties in goede banen te leiden. De verdachte is gemotiveerd voor behandeling en begeleiding en wil graag zo snel mogelijk daarmee beginnen.
Het hof ziet in het voorgaande – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - aanleiding om de
maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te gelasten. Conform de rapportages van de psychiater, psycholoog en Reclassering Nederland is behandeling noodzakelijk en wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Een stringent kader in de vorm van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is derhalve het meest passende juridische kader. Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, is het hof van oordeel dat aan de verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Daarbij houdt het hof er mede rekening mee dat de verdachte naar verwachting nog langdurig in een TBS kliniek zal moeten verblijven.
Het hof acht - alles afwegende en gelet op de vordering van de advocaat-generaal - een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie. Hetgeen de raadsman heeft opgemerkt met betrekking tot de Wet straffen en beschermen die op 1 juli 2021 in werking is getreden, is daarbij betrokken.
Het hof ziet in de persoon van verdachte geen aanleiding een advies zoals bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te brengen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van affectieschade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde tot een bedrag van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij affectieschade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden affectie leent zich – gelet op het Besluit vergoeding affectieschade - voor integrale toewijzing, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 17.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Het hof zal evenals de rechtbank de hierbij behorende mogelijkheid van gijzeling bij niet betalen beperken tot maximaal één dag.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden affectieschade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde tot een bedrag van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij affectieschade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden affectie leent zich – gelet op het Besluit vergoeding affectieschade - voor integrale toewijzing, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 17.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij2]. Het hof zal evenals de rechtbank de hierbij behorende mogelijkheid van gijzeling bij niet betalen beperken tot maximaal één dag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de affectieschade op 4 maart 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de affectieschade op 4 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. T.J. Sleeswijk Visser en mr. A. Dingemanse, in bijzijn van de griffier mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 oktober 2021.