Einde inhoudsopgave
Leerplichtwet 1969
Artikel 3a Vervangende leerplicht
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
27-01-2021, Stb. 2021, 57 (uitgifte: 10-02-2021, kamerstukken: 35611)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien het betreft een jongere die tenminste de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt en waarvan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders is komen vast te staan, dat hij niet geschikt is volledig dagonderwijs aan een school te volgen, kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene met een adres in de basisregistratie personen is ingeschreven, op aanvraag van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen, in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school, toestaan dat gedurende een bepaald schooljaar, voor zover nodig, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 2.13 tot en met 2.15, 2.18, 2.31, vierde lid, en 2.38, zesde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 de jongere aan de school een programma volgt, dat naast algemeen vormend onderwijs en op het beroep gericht onderwijs tevens praktijktijd bevat, bestaande uit arbeid van lichte aard, te verrichten naast en in samenhang met het onderwijs.
2.
De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:
- a.
een plan van aanpak dat voorziet in een begeleidingsprogramma ten behoeve van de jongere dat is opgesteld door de school en dat tenminste[lees: ten minste] bevat een beschrijving van de onderwijsdoelen en van de praktijktijd; en
- b.
gegevens van de jongere betreffende:
- 1°
het persoonsgebonden nummer;
- 2°
de naam, de geboortedatum, het geslacht, het adres en de woonplaats, de postcode van de woonplaats; en
- 3°
of eerder vervangende leerplicht is toegestaan.
3.
Alvorens het college van burgemeester en wethouders besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, hoort het college van burgemeester en wethouders in elk geval:
- a.
degene die de aanvraag heeft ingediend en de jongere zelf, en
- b.
het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven.
4.
Het college van burgemeester en wethouders besluit binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.
5.
Indien de jongere nog steeds niet geschikt is volledig dagonderwijs als bedoeld in het eerste lid aan een school te volgen, kunnen de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen het college van burgemeester en wethouders ten minste acht weken voor het verstrijken van de periode waarvoor toestemming is verleend, aanvragen om de toestemming voor het daaropvolgend schooljaar te verlengen. De aanvraag gaat vergezeld van een verklaring van het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven, waarin een overzicht is gegeven van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het programma en waaruit blijkt dat een terugkeer van de jongere naar het onderwijs, bedoeld in de artikelen 2.12 tot en met 2.14 en 2.18 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, te ontraden is, alsmede dat voortzetting van het programma bijdraagt aan de ontwikkeling van de jongere. Het tweede en derde lid zijn van toepassing.