ABRvS, 27-03-2002, nr. 200101579/1
ECLI:NL:RVS:2002:AE0734
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-03-2002
- Zaaknummer
200101579/1
- LJN
AE0734
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2002:AE0734, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑03‑2002; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2002, 168 met annotatie van A. van Hall
JB 2002/143
Uitspraak 27‑03‑2002
Inhoudsindicatie
In tegenstelling tot eerder oordeel ABRS wordt besluit om geen compensatieregeling in het leven te roepen aangemerkt als weigering een algemeen verbindend voorschrift of beleidsregel te nemen. Besluit om geen compensatieregeling in het leven te roepen, genomen op een verzoek om een compensatieregeling toe te passen voor het dubbel in rekening brengen van waterschapslasten. Mede gezien het verzoek moet de beslissing van het college van volmachten niet worden opgevat als een weigering schadevergoeding toe te kennen aan de indieners van het verzoek, maar als een weigering via een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel een compensatieregeling te treffen. Ingevolge de artikelen 6:2.a, 7:1.1 en 8:2.a Awb in hun onderlinge samenhang bezien, staat niet de mogelijkheid open tegen de weigering een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, te nemen, bezwaar te maken. Anders dan de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 17 augustus 1998, nr. H01.97.0597 (ECLI:NL:RVS:1998:ZF3512) en de daarop gevolgde uitspraak van 13 maart 2002, nr. 200104908/1 (ECLI:NL:RVS:2002:AE1140) staat derhalve tegen de weigering een compensatieregeling te treffen geen bezwaar open. Bezwaarschrift van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Het college van volmachten van Wetterskip Marne-Middelsee. mr. J.H.B. van der Meer
200101579/1.
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 23 januari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
het college van volmachten van Wetterskip Marne-Middelsee.
1. Procesverloop
In zijn vergadering van 26 september 1996 heeft het college van volmachten van het waterschap De Middelsékrite (hierna: het college van volmachten) op een verzoek van onder meer appellant besloten geen compensatieregeling in het leven te roepen.
Bij besluit van 17 december 1998 heeft het college van volmachten van het Wetterskip Marne-Middelsee, als rechtsopvolger van het waterschap de Middelsékrite, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie Behandeling Bezwaren Friese Waterschappen van 20 oktober 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 januari 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 mei 2001 heeft het college van volmachten een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. O.C. Struif, advocaat te Drachten, en het college van volmachten, vertegenwoordigd door mr. A.J. Dijkstra, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen gelijkgesteld met een besluit.
Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
2.2. De beslissing van het college van volmachten van 26 september 1996 geen compensatieregeling in het leven te roepen, is genomen op een verzoek om naar aanleiding van het handelen van de waterschappen Mar en Klif en Boarnferd een compensatieregeling toe te passen voor het dubbel in rekening brengen van waterschapslasten. Deze regeling zal volgens dat verzoek moeten gelden voor de ruilverkavelingen Sneeker Oudvaart, Akmarijp, Hommerts-Oppenhuizen en de vrijwillige verkaveling Gaastmeer. Ter zitting heeft appellant verklaard dat het verzoek strekt tot het in het leven roepen van een compensatieregeling zoals andere waterschappen hebben vastgesteld. Mede gezien dit verzoek moet naar het oordeel van de Afdeling de beslissing van het college van volmachten van 26 september 1996 niet worden opgevat als een weigering schadevergoeding toe te kennen aan de indieners van het verzoek, maar als een weigering via een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel een compensatieregeling te treffen. Ingevolge de artikelen 6:2, aanhef en onder a, 7:1, eerste lid en 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, in hun onderlinge samenhang gelezen, staat niet de mogelijkheid open tegen de weigering een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, te nemen, bezwaar te maken. Anders dan de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 17 augustus 1998, nr. H01.97.0597 (onder meer gepubliceerd in JB 1998/206 en AB 1998/389) en de daarop gevolgde uitspraak van 13 maart 2002, nr. 200104908/1 (aangehecht) staat derhalve tegen de weigering een compensatieregeling te treffen als hier aan de orde geen bezwaar open. Het bezwaar van appellant had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling met toepassing van artikel 42 van de Wet op de Raad van State het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Afdeling verder de beslissing op bezwaar vernietigen en het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Het college van volmachten van Wetterskip Marne-Middelsee dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 23 januari 2001, 99/257 BESLU;
III. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Wetterskip Marne-Middelsee van 17 december 1998;
IV. verklaart het bezwaar van appellant van 16 december 1996 niet-ontvankelijk;
V. veroordeelt het dagelijks bestuurs van het Wetterskip Marne-Middelsee in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,37 alsmede in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welke bedragen geheel zijn toe te rekenen aan door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door Wetterskip Marne-Middelsee te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat Wetterskip Marne-Middelsee aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Schothorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Schothorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
229-364.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,