ABRvS, 17-08-1998, nr. H01.97.0597
ECLI:NL:RVS:1998:ZF3512
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-08-1998
- Zaaknummer
H01.97.0597
- LJN
ZF3512
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Bouwrecht (V)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:1998:ZF3512, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑08‑1998; (Bodemzaak, Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BR 1999, p. 54 met annotatie van B.P.M. van Ravels
JB 1998/206
Uitspraak 17‑08‑1998
Inhoudsindicatie
-
Raad
van State
No. H01.97.0597
Datum uitspraak: 17 augustus 1998
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant 1] te [woonplaats 1] en [appellant 2] te [woonplaats 2] (appellanten)
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 20 maart 1997 in het geschil tussen:
appellanten
en
de vergadering van volmachten van het waterschap It Marnelân.
Procesverloop
1 In de vergadering van volmachten van het waterschap It Marnelân (hierna: de vergadering van volmachten) van 30 maart 1995 is afgezien van het treffen van een compensatieregeling ten behoeve van de ingelanden in de voormalige ruilverkaveling Wonseradeel-Noord.
Tegen deze beslissing hebben appellanten bij brief van 9 mei 1995 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 juli 1995 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap It Marnelân appellanten meegedeeld dat de vergadering van volmachten in haar vergadering van 6 juli 1995 heeft besloten het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk te verklaren. Deze brief is aangehecht.
Tegen het in deze brief vervatte besluit hebben appellanten bij brief van 22 augustus 1925, gemotiveerd bij brief van 16 oktober 1995, beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden.
Bij uitspraak van 20 maart 1997, reg.no. AWB 95/1307 VEROR, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 april 1997, ingekomen op 1 mei 1997, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 juni 1997. De brief van 2 juni 1997 is aangehecht.
Bij brief van 30 oktober 1997 is van de kant van het wetterskip Marne-Middelsee, als rechtsopvolger van het waterschap It Marnelân, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 1998, waar appellanten, met bericht, niet zijn verschenen en waar het wetterskip Marne-Middelsee, vertegenwoordigd door mr. j. de Goede, advocaat te Leeuwarden, zijn standpunt heeft toegelicht.
Overwegingen
In hoger beroep dient de vraag naar het karakter van de beslissing van de vergadering van volmachten van 30 maart 1995 te worden beantwoord en tevens de vraag of de vergadering van volmachten, in verband daarmee, bij besluit van 6 juli 1995 het bezwaar van appellanten hiertegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De beslissing omtrent het in het leven roepen van een compensatieregeling ten behoeve van de ingelanden in de voormalige ruilverkaveling Wonseradeel-Noord houdt verband met de beëindiging van het liggersysteem met. ingang van 1 januari 1995 als gevolg van de inwerkingtreding van de Waterschapswet. De afschaffing van het liggersysteem heeft tot gevolg dat de ingelanden in het voormalige ruilverkavelingsgebied Wonseradeel-Noord per genoemde datum, net als alle andere omslagplichtigen, bijdragen in de investeringskosten van andere gebieden van het waterschap. De ingelanden in het gebied van de voormalige ruilverkaveling Wonseradeel-Noord, onder wie appellanten, betalen evenwel tevens rechtstreeks aan het Rijk ruilverkavelingsrente die verband houdt met de kosten van de waterstaatkundige herinrichting van hun eigen gebied.
In de vergadering van volmachten van 18 maart 1994 is een commissie benoemd, die de opdracht kreeg te onderzoeken of een compensatie-regeling ter, behoeve van de ingelanden in de voormalige ruilverkaveling Wonseradeel-Noord, tot de mogelijkheden behoorde. In de vergadering van volmachten van 30 maart 1995 is het meerderheidsstandpunt van de commissie, te weten dat een compensatieregeling niet gewenst is, in stemming gebracht en is met meerderheid van stemmen. besloten dit standpunt over te nemen.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de beslissing van 30 maart 1995 een publiekrechtelijke grondslag ontbeert. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, overwogen dat in wettelijke regels of in beleidsregels geen publiekrechtelijke, tot het verlenen van compensatie verplichtende grondslag valt aan te wijzer. voor het tot stand brengen van de door appellanten gewenste regeling. Ook is het de rechtbank niet gebleken dat de verplichting tot het treffen van de verlangde compensatieregeling zou voortvloeien uit de publiekrechtelijke taken van het waterschap verband houdende met het doel van het waterschap.
Appellanten hebben in hoger beroep in dit verband aangevoerd dat hier sprake is van een besluit, genomen door een bestuursorgaan in het kader van de uitoefening van een publieke overheidstaak, in casu het publieke domein van de waterstaatszorg, waartegen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingediend. Verder hebben appellanten herhaald dat zij (financiële) schade lijden die niet voor hun rekening dient te blijven.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat, behoudens een aantal nader genoemde uitzonderingen, degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stelen tegen dat besluit bezwaar dient te maken. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen, met een besluit gelijkgesteld.
De (primaire) weigering om geen compensatieregeling te treffen dient, mede gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, te worden gezien als de weigering om een besluit van algemene strekking te nemen tot het verlenen van bestuurscompensatie aan die eigenaren van onroerend goed in het voormalige ruilverkavelingsgebied, die als gevolg van het algemeen geldende omslagstelsel binnen het waterschap mogelijk een onevenredig nadeel blijven lijden. Een zodanig besluit kan worden genomen op grond van de bevoegdheid, die het bestuur van het waterschap binnen het kader van de doelstelling van het waterschap heeft, en is publiekrechtelijk van aard. Dat de schriftelijke weigering om een zodanig besluit van algemene strekking te nemen, vatbaar is voor bezwaar en beroep, volgt uit artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Tegen de weigering van de vergadering van volmachten om een compensatieregeling in het leven te roepen stond derhalve voor appellanten Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a in samenhang met artikel 8:1 en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid open bezwaar te maken.
De vergadering van volmachten heeft bij haar besluit van 6 juli 1995 het bezwaar van appellanten dan ook ten onrechte niet?ontvankelijk verklaard.
In verband met het voorgaande is het hoger beroep gegrond en komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal doen wat de rechtbank zou behoren te doen en het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van de vergadering van volmachten van 6 juli 1993 vernietigen wegens strijd met de artikelen 1:3, 6:2, 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, in onderling verband bezien.
De Afdeling acht termen aanwezig om op na te melden wijze toepassing te geven aan artikel 8:75 jan de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 21 maart 1907, reg.no. AWB 95/1307 VEROR;
II. verklaart het beroep van appellanten tegen het besluit van 6 juli 1995 van de vergadering van volmachten alsnog gegrond;
III. vernietigt alsnog dit besluit van de vergadering van volmachten;
IV. draagt de vergadering van volmachten op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen;
V. veroordeelt de vergadering van volmachten in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank gemaakte kosten tot een bedrag van ƒ 1649,90, waarvan ƒ 1420,-- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient aan appellanten te worden vergoed door het wetterskip Marne-Middelsee;
VI. veroordeelt de vergadering van volmachten in de door appellanten in verband met de Behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten tot een bedrag van ƒ710,--, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; ook dit bedrag dient aan appellanten te worden vergoed door het wetterskip Marne-Middelsee;
VII. gelast dat het wetterskip Marne-Middelsee aan appellanten het door hen in beroep en in hoger beroep gestorte griffierecht ( in totaal ƒ 500,--) vergoedt.
in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr L. Dorhout, Lid van de Enkelvoudige Kamer, in tegenwoordigheid van mr drs M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dorhout w.g. Broodman
Lid van de Enkelvoudige Kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 1998
No. H01.97.0597/204.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,