Ktg. Rotterdam, 18-10-2006, nr. 737858
ECLI:NL:RBROT:2006:AZ1048
- Instantie
Kantongerecht Rotterdam
- Datum
18-10-2006
- Zaaknummer
737858
- LJN
AZ1048
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2006:AZ1048, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑10‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 170 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Prg. 2006, 178 met annotatie van J.G. Kuhlmann
JHV 2007/17 met annotatie van Jodit de Bruin, H. Sengers
Uitspraak 18‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Bij tussenvonnis van 27 september 2006 is gedaagde opgedragen om te bewijzen dat zij niet op de hoogte was van het feit dat een klusjesman een hennepkwekerij in haar woning had geïnstalleerd, tijdens haar afwezigheid. Gedaagde heeft drie getuigen aangezegd. Op het tijdstip dat het getuigenverhoor zou plaatsvinden zijn de getuigen niet verschenen. Aangezien de kantonrechter, mede met het oog op het belang van de woningcorporatie, expliciet had bepaald dat geen uitstel mogelijk was, wordt geoordeeld dat gedaagde niet in het opgedragen bewijs is geslaagd.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
VONNIS
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2006,
gemachtigde: mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius.
Verwezen wordt naar en volhard wordt bij de inhoud van de op 23 augustus 2006 en
27 september 2006 uitgesproken tussenvonnissen.
1. Het (verdere) verloop van de procedure
Bij laatstgemeld tussenvonnis heeft de kantonrechter gedaagde toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij er in redelijkheid niet beducht op behoefde te zijn dat gedurende haar afwezigheid in de periode van 1 mei 2006 tot en met 8 mei 2006 in de gehuurde woning een hennepplantage zou worden geïnstalleerd en/of geëxploiteerd.
Tevens is bij dit tussenvonnis bepaald dat de door gedaagde voor te brengen getuigen zullen worden gehoord op 12 oktober 2006, en dat uitstel van het getuigenverhoor niet mogelijk is, tenzij eiseres daarmee tevoren heeft ingestemd.
Bij brief van 6 oktober 2006 heeft de gemachtigde van gedaagde een drietal getuigen aangezegd.
Op 12 oktober 2006 heeft de zitting bestemd voor het getuigenverhoor aan de zijde van gedaagde plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen de gemachtigde van eiseres,
mr. T.A. Vermeulen, en de gemachtigde van gedaagde, mr. M.P. Zeilmaker-Smit.
Geen der aangezegde getuigen is verschenen. Het getuigenverhoor aan de zijde van gedaagde heeft dan ook geen doorgang gevonden.
De gemachtigde van gedaagde heeft de kantonrechter verzocht om aanhouding en een nieuwe datum voor het getuigenverhoor aan de zijde van gedaagde te bepalen.
De gemachtigde van eiseres heeft zich tegen dit verzoek verzet, afstand gedaan van het recht op het houden van een contra-enquête, en vonnis gevraagd. De kantonrechter heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol heden voor het wijzen van vonnis.
Van hetgeen ter voormelde zitting is verhandeld, is proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.
2. De verdere beoordeling van de vordering
2.1
De kantonrechter heeft in het door gedaagde opgeworpen verweer, en mede gelet op het door gedaagde uitdrukkelijk gedane bewijsaanbod middels het (doen) horen van getuigen, aanleiding gezien gedaagde toe te laten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij er in redelijkheid niet beducht op behoefde te zijn dat gedurende haar afwezigheid in de periode van 1 mei 2006 tot en met 8 mei 2006 in de gehuurde woning een hennepplantage zou worden geïnstalleerd en/of geëxploiteerd.
2.2
De kantonrechter heeft gedaagde in de gelegenheid gesteld de door haar voor te brengen getuigen te horen op de zitting van 12 oktober 2006, welke datum ter comparitie van partijen d.d. 21 september 2006 in goed overleg met partijen is bepaald en ook is vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting. Door de kantonrechter is daarbij aan partijen, en met name aan gedaagde, kenbaar gemaakt -en ook in het proces-verbaal vastgelegd- dat gelet op de aard en omvang van de door gedaagde geleverde wanprestatie uitstel van het getuigenverhoor niet mogelijk is, behoudens voorafgaande instemming van eiseres.
2.3
Op de voor het getuigenverhoor bestemde zitting is geen van het door gedaagde aangezegde drietal getuigen verschenen, en zijn enkel de gemachtigden van partijen verschenen. Hoewel de gemachtigde van gedaagde ter zitting om aanhouding van het getuigenverhoor aan de zijde van gedaagde heeft verzocht, acht de kantonrechter, alle omstandigheden in aanmerking nemend, waaronder met name het in beginsel gerechtvaardigde belang van eiseres bij ontbinding van de huurovereenkomst, geen termen aanwezig het verzoek van de gemachtigde van gedaagde om uitstel van het getuigenverhoor te honoreren.
In dit verband overweegt de kantonrechter dat het ingevolge artikel 170 Rv aan gedaagde is ervoor zorg te dragen dat de harerzijds te horen getuigen op de bij wet voorgeschreven wijze worden opgeroepen. Van zulk een oproeping is echter niet gebleken. Door de gemachtigde van gedaagde is ter voor het getuigenverhoor bestemde zitting in dit kader gesteld dat zij haar cliënte al enige tijd niet meer heeft kunnen bereiken, doch dat tussen hen was afgesproken dat gedaagde er zelf voor zorg zou dragen dat de harerzijds te horen getuigen zouden verschijnen.
Onder die omstandigheden, en met name gelet op de ondubbelzinnige mededeling van de kantonrechter dat (behoudens instemming van de wederpartij) uitstel van het getuigenverhoor niet mogelijk zou zijn, komt het risico van het niet verschijnen der getuigen voor rekening van gedaagde. Dit betekent dat het getuigenverhoor aan de zijde van gedaagde wordt gesloten. Nu er door gedaagde geen getuigenbewijs is geleverd, bestaat er geen grond voor het houden van een contra-enquête, en zal thans uitspraak worden gedaan.
2.4
Gelet op het hiervoor overwogene stelt de kantonrechter vast dat het van gedaagde verlangde bewijs door haar niet is geleverd. Dit betekent dat, gelet op het in rechtsoverweging 2.5 van het tussenvonnis van 27 september 2006 bepaalde, de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming zal worden toegewezen, één en ander voorzover hierna niet anders blijkt.
2.5
De ontruimingstermijn wordt gesteld op tien dagen.
2.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden verwezen in de kosten van de procedure.
3. De beslissing
De kantonrechter:
- -
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats] en veroordeelt gedaagde om binnen tien (10) dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagde daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
- -
machtigt eiseres om, indien gedaagde het gehuurde niet tijdig ontruimt, die ontruiming zelf te laten uitvoeren, zo nodig met behulp van de daartoe bevoegde macht;
- -
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 365,87 aan verschotten en € 250,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- -
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.