Einde inhoudsopgave
Verordening (EEG) nr. 2988/74 inzake verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 24-01-2003
- Redactionele toelichting
Deze wijziging wordt toegepast vanaf 01-05-2004.
- Bronpublicatie:
16-12-2002, PbEG 2003, L 1 (uitgifte: 04-01-2003, regelingnummer: 1/2003)
- Inwerkingtreding
24-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2002, PbEG 2003, L 1 (uitgifte: 04-01-2003, regelingnummer: 1/2003)
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verordening van de Raad van 26 november 1974 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap
De Raad van de Europese Gemeenschappen,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 75, 79 en 87,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,
Overwegende dat de voorschriften van het vervoers- en het mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap de Commissie bevoegdheid verlenen, ondernemingen en ondernemersverenigingen die inbreuk maken op het recht van de Gemeenschap inzake het inwinnen van inlichtingen of het verrichten van verificaties of inzake het verbod van discriminaties, mededingingsregelingen of misbruik van rechtsposities, geldboeten, sancties of dwangsommen op te leggen; dat deze voorschriften evenwel geen bepalingen over de verjaring inhouden;
Overwegende dat het ter wille van de rechtszekerheid nodig is het beginsel van de verjaring in te voeren en de wijze van toepassing daarvan te regelen; dat een desbetreffende regeling, wil zij volledig zijn, zowel van toepassing moet zijn op de bevoegdheid geldboeten en sancties op te leggen als op de bevoegdheid de schikkingen waarbij geldboeten, sancties of dwangsommen worden opgelegd ten uitvoer te leggen; dat in zulk een regeling de verjaringstermijnen, het tijdstip waarop de verjaring begint te lopen en de handelingen waardoor zij wordt gestuit of geschorst, moeten worden vastgelegd; dat daarbij enerzijds rekening moet worden gehouden met de belangen van de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen en anderzijds met de vereisten van de bestuurspraktijk;
Overwegende dat de onderhavige verordening moet gelden ten aanzien van de desbetreffende bepalingen van Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden, Verordening nr. 17, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag en Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren; dat de onderhavige verordening eveneens moet gelden ten aanzien van de desbetreffende bepalingen van de in de toekomst vast te stellen verordeningen op het gebied van het vervoers- en mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap,
Heeft de volgende verordening vastgesteld: