Hierna wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie, Eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Districtsrecherche Eindhoven, registratienummer OBRAB17008-Bruckner 2017-186036, sluitingsdatum 31 mei 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 1-952.Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 01-11-2021, nr. 20-000112-19
ECLI:NL:GHSHE:2021:3273, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-11-2021
- Zaaknummer
20-000112-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3273, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑11‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2019:95, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Rabobende. Woningoverval te Bladel en aanwezig hebben van een taser/stroomstootwapen. De verdediging heeft bepleit dat de historische verkeersgegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs op basis van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie, in de zaak Prokuratuur. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Er is geen sprake van inbreuk op artikel 6 EVRM en de inbreuk op de in artikel 8 gewaarborgde privacy rechten zijn niet zodanig ernstig geweest dat bewijsuitsluiting het enig passend rechtsgevolg is. Het hof volstaat met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden. Vrijspraakverweer van de verdediging wordt verworpen. Gelet op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen met een ander het tenlastegelegde heeft begaan. Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 5 maanden. In verband met schending van de redelijke termijn is de straf gematigd.
Parketnummer : 20-000112-19
Uitspraak : 1 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 januari 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-880974-17 tegen:
[De verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats van de verdachte] op [geboortedatum van de verdachte] 1993,
[BRP-adres van de verdachte] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [de penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte wegens ‘poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging verzocht te bepalen dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte zullen worden geretourneerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 7 september 2017 te Bladel, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, aldaar gelegen aan [het adres van het slachtoffer] , weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of de/het weg te nemen geld/goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke (voorgenomen) diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [het slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die (voorgenomen) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) aan dat misdrijf, de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welke braak en/of verbreking en/of welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- hij en/of zijn (mede)dader(s) gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd de voordeur van een (aanleun)woning (aldaar gelegen aan [het adres van het slachtoffer] ) heeft/hebben opengebroken en/of
- die woning is/zijn binnengedrongen en/of
- de (slaap)kamer (waar [het slachtoffer] in haar bed lag te slapen) is/zijn binnengegaan en/of
- [het slachtoffer] met een zaklamp in het gezicht heeft/hebben geschenen en/of
- meermalen (met kracht) met een zaklamp, althans een voorwerp, en/of met zijn (gebalde) vuist(en) op/tegen/in haar gezicht, althans haar hoofd, en/of haar lichaam heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Breda een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 7 september 2017 te Bladel, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, aldaar gelegen aan [het adres van het slachtoffer] , weg te nemen geld, toebehorende aan [het slachtoffer] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, welke voorgenomen diefstal werd vergezeld van geweld tegen [het slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, welke braak en welk geweld hierin bestonden dat:
- hij en zijn mededader gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd de voordeur van voornoemde woning hebben opengebroken en
- die woning zijn binnengedrongen en
- de slaapkamer (waar [het slachtoffer] in haar bed lag te slapen) zijn binnengegaan en
- [het slachtoffer] met een zaklamp in het gezicht hebben geschenen en
- meermalen (met kracht) op haar gezicht hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 15 januari 2018 te Breda een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1.
Ten aanzien van feit 1
1. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 september 2017 (dossierpagina’s 313-318), voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord aangeefster
(dossierpagina 313)
Ik lag in bed. Omstreeks een uur of drie of vier, hoorde ik gerommel. In een keer gaat de slaapkamerdeur open en er komen er twee binnen met een zaklamp. Meteen die zaklamp in mijn gezicht en die beginnen op mijn gezicht te bonken.
(dossierpagina 314)
A: Hij had die zaklamp in een hand en met die andere bonkte die dan.
V: Degene met de zaklamp heeft u geslagen?
A: Ja. Die andere was allemaal in die kasten bezig.
V: Zijn ze via de voordeur gekomen?
A: Ja, en daar weer naar buiten gegaan.
V: Kunt u aangeven hoe vaak u geslagen bent?
A: Ik heb niet geteld, maar wel constant. Ik had zelfs het idee dat hij me bewusteloos wilde slaan. Zo hard ging het wel.
(dossierpagina 315)
V: Zou u iets van het postuur kunnen zeggen?
A: Best wel lang en smal.
V: Was dat de man met de zaklamp?
A: Ja.
V: Heeft u veel geld of waardevolle spullen in huis?
A: Ik had pas mijn huis verkocht.
V: Heeft u dat geld contant in huis liggen?
A: Ja.
(dossierpagina 316)
V: De ene omschrijft u als een lange smalle man. Hoe zou u de andere beschrijven?
A: Zelfde.
V: U hebt net aangegeven dat u wel wat geld in huis had, maar kunt u benoemen hoeveel geld?
A: Duizenden.
(dossierpagina 318)
V: Welke zijde van het bed stond de persoon?
A: Linkse kant als je binnenkomt in de slaapkamer.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2017 (dossierpagina’s 292 en 293), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 292)
Op 7 september 2017 kregen wij omstreeks 08:00 uur van het Operationeel Centrum de opdracht om te gaan naar [het adres van het slachtoffer] te Bladel. De bewoonster was afgelopen nacht overvallen.
Het betreft een zogenoemde aanleunwoning, waar mensen zelfstandig wonen. Onderaan de trap, aan de linkerzijde, zag ik, [verbalisant 1] , een deur. Ik zag dat deze deur open stond en dat er bloed aan het handvat zat. Wij zagen dat de deur opengebroken was. We zagen dat de slotplaat verbogen was en dat het nachtslot met het kettinkje inclusief plaatje en schroeven nog aan de deur hing. In het gangetje zagen wij op de grond bloeddruppels. Op de deur van de slaapkamer zagen wij bloedsporen/vegen. In de slaapkamer zagen we bloedvlekken op de grond en het matje naast het bed. Ook zagen we bloed op het bed en tie-wraps op de grond. Verder zagen we dat de gehele kamer overhoop gehaald was.
In de kamer waar we binnenkwamen zagen we een vrouw op de bank liggen. We zagen dat de vrouw bloedvlekken in haar gehele gezicht had en dat ze twee gezwollen blauwe ogen had. We zagen dat haar ogen nagenoeg dicht zaten. Ook zagen we dat mevrouw blauwe plekken had over haar gezicht, handen, armen en polsen.
(dossierpagina 293)
Het slachtoffer betreft [de naam van het slachtoffer] van [geboortedatum van het slachtoffer] .
De schoondochter van het slachtoffer betreft [naam van de schoondochter van het slachtoffer] van [geboortedatum van de schoondochter van het slachtoffer] .
Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat [de schoondochter van het slachtoffer] zei dat [het slachtoffer] een aanzienlijk bedrag cash, afkomstig van de verkoop, in haar woning zou hebben liggen.
3. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 8 september 2017 (proces-verbaalnummer PL2100-2017186036-12, onderdeel uitmakende van het Forensisch Dossier [onderzoeksnaam 1] , bijlage 8.03), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Naar aanleiding van de feiten en omstandigheden voortkomende uit het rechercheonderzoek dat bekend is met de [onderzoeksnaam 1] werd door ons een forensisch technisch onderzoek verricht in de woning van het slachtoffer.
Aangever:
[Het slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum van het slachtoffer] , adres: [het adres van het slachtoffer] Bladel.
Voordeur
De voordeur van de woning was reeds geopend. Wij zagen dat het slot van de voordeur was geforceerd. Wij zagen dat de buitenzijde van het cilinderslot was afgebroken. Wij zagen dat de slotplaat aan de buitenzijde van de deur verbogen was.
Op de binnenzijde van de deur troffen wij een deurketting aan. Wij zagen dat het deel van de ketting dat normaal gesproken op het kozijn bevestigd zit met de schroeven erin, onderaan de ketting hing. Wij zagen dat het kozijn beschadigd was ter hoogte van waar normaal de ketting op het kozijn bevestigd is.
Slaapkamer
De toegangsdeur tot de slaapkamer stond open bij aantreffen. In de slaapkamer zagen wij dat deuren en laden van kasten geopend waren en dat delen van de inhoud op de grond lagen. In de slaapkamer en op het bed troffen wij meerdere concentraties bloed aan. Wij troffen op beide zijden van de toegangsdeur bloed aan.
Op de slaapkamervloer, linksachter het bed, troffen wij vijf kabelbinders aan, alle wit van kleur.
Ter hoogte van de veiliggestelde kabelbinders werd door ons een plastic draagtas, geel gekleurd, van de supermarktketen Jumbo aangetroffen. Deze tas was gekreukt, opgebold en vertoonde beschadigingen waaruit wij concludeerden dat het een gebruikte tas was. Wij konden de tas niet plaatsen in de omgeving waarin we deze aantroffen. De tas werd door ons veiliggesteld, verpakt, voorzien van het SIN AAJI1568NL en verzegeld.
Gezien vanaf het voeteneind troffen wij op de linkerzijde van het bed een witte kabelbinder aan. Deze kabelbinder werd door ons veiliggesteld, voorzien van het SIN AAJI1573NL en verzegeld.
4. Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 september 2017 (dossierpagina’s 319-355), voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer] :
(dossierpagina 348)
Ik pak nooit een tas van de Jumbo. Er lag hier wel een tas van Jumbo hè, op mijn bed, want dat weet ik nog, dat ik dacht van: “die zal van hen zijn, want ik heb die tassen nooit”.
5. Een ander geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 oktober 2017, opgemaakt door ing. J.L.W. Dieltjes, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (dossierpagina’s 663-667), voor zover inhoudende:
(dossierpagina 663)
Het onderzoeksmateriaal betreft 10 tie-wraps en een plastic tas.
Het onderzoek aan de plastic tas AAJI1568NL is in overleg met medewerkers van het deskundigheidsgebied Vingersporen van het NFI uitgevoerd. Bij het onderzoek naar dactyloscopische sporen zijn op één van de hengsels twee dactysporen zichtbaar geworden. Deze zijn bemonsterd en als AAJI1568NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
(dossierpagina 664)
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
RABM5159NL
Referentiemonster wangslijmvlies van [het slachtoffer] (geboren op [geboortedatum van het slachtoffer] ).
Bemonsteringen van de tie-wraps
AAJI1573NL#01 bemonstering van een tie-wrap
(dossierpagina 665)
Resultaten, interpretatie en conclusies vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonsteringen van de tie-wraps
AAJI1573NL#01 DNA-mengprofiel van minimaal 3 personen
- [het slachtoffer]
- [de verdachte]
- minimaal één andere persoon
(dossierpagina 666)
Bemonstering AAJI1573NL#01 van een tie-wrap
Onder de aanname dat [het slachtoffer] één van de donoren van celmateriaal in deze bemonstering is, is uit dit DNA-mengprofiel een combinatie van DNA-kenmerken afgeleid, waarin naar verwachting de DNA-kenmerken aanwezig zijn van een van de andere donoren van celmateriaal in deze bemonstering. De combinatie van afgeleide DNA-kenmerken is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige DNA-profielen van personen.
Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van [de verdachte] , geboren op [geboortedatum van de verdachte] te [geboorteplaats van de verdachte] . Dit betekent dat, naast [het slachtoffer] , [de verdachte] donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in deze bemonstering.
Ten behoeve van het berekenen van de ordegrootte van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [de verdachte] RAAL9502NL en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJI1573NL#01 is aangenomen dat deze bemonstering celmateriaal van drie, niet aan elkaar verwante, personen bevat en dat [het slachtoffer] er daar één van is.
Onder deze aannamen zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat celmateriaal van [het slachtoffer] , [de verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat celmateriaal van [het slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste 1 miljard keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
6. Het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek d.d. 26 oktober 2017 (dossierpagina’s 668-670), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
(dossierpagina 668)
Tijdens het onderzoek plaats delict op 7 september 2017 werd in de woning van [het slachtoffer] , onder andere een plastic tas van het merk Jumbo veiliggesteld. Deze plastic tas werd bij het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht op de aanwezigheid van dactyloscopische sporen.
Op 4 oktober 2017 ontving ik een e-mailbericht van ing. L.H.J. Koomen, Team Vingersporenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut.
Op de tas [AAJI1568NL] waren vier dactyloscopische sporen aangetroffen waarvan er twee fotografisch waren vastgelegd: AAJI1568NL#D01 en AAJI1568NL#D02.
(dossierpagina 669)
Resultaat Meervoudige procedure SIN AAJI1568NL#D02
De meervoudige procedure van het dactyloscopisch spoor met SIN AAJI1568NL#D02 had een identificatie opgeleverd met [de medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum van de medeverdachte 1] 1992 te [geboorteplaats van de medeverdachte 1] .
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2018 (dossierpagina’s 856-862), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 6] :
(dossierpagina 857)
De historische verkeersgegevens van het [telefoonnummer 1] zijn opgevraagd. Hieruit bleek dat dit telefoonnummer over de bevraagde periode onder andere in de toestellen voorzien van [IMEI-nummer 1] (1 juni tot en met 7 september 2017) en [IMEI-nummer 2] (26 augustus 2017) heeft gezeten. Van deze IMEI nummers werden eveneens de historische verkeersgegevens opgevraagd. In deze toestellen met genoemde IMEI nummers heeft ook het [telefoonnummer 2] gezeten. Dit telefoonnummer wordt door [de verdachte] op 26 september 2017, omstreeks 23:00 uur, gebruikt om naar de politie te bellen in verband met een aanrijding op de Rietmakerstraat in Breda. Het adres van de aanrijding valt binnen het zendmastgebied van de Tramsingel 119 te Breda. Het toestel [IMEI-nummer 1] met [telefoonnummer 2] roamt tijdens het doen van deze melding met de zendmast.
Naar aanleiding van een zaak waarbij [de verdachte] werd aangehouden in de regio Midden-West-Brabant werd op 29 april 2017 door collega [verbalisant 7] contact opgenomen met [de verdachte] . Hij had het [telefoonnummer 3] opgegeven als zijnde het nummer waarop hij te bereiken was. Collega [verbalisant 7] heeft dit nummer gebeld en kreeg vervolgens contact met [de verdachte] .
Van [telefoonnummer 3] werden ook de historische verkeersgegevens opgevraagd, waaruit bleek dat dit telefoonnummer over de bevraagde periode onder andere in het toestel voorzien van [IMEI-nummer 3] (11 tot en met 23 juli 2017) heeft gezeten. Van dit IMEI nummer werden eveneens de historische verkeersgegevens opgevraagd, waaruit over de bevraagde periode bleek dat het toestel onder andere [telefoonnummer 4] (19 augustus tot en met 28 november 2017) actief was. Dit telefoonnummer wordt ook door [de verdachte] op 26 september 2017, omstreeks 23:00 uur, gebruikt om naar de politie te bellen in verband met een aanrijding op de Rietmakerstraat in Breda. Het adres van de aanrijding valt tevens binnen het zendmastgebied van de Gasthuisvelden 11 te Breda. Het toestel [IMEI-nummer 3] roamt tijdens het doen van de melding met deze zendmast.
Vanuit het onderzoeksteam werd een bevel opnemen van (tele)communicatie aangevraagd en afgegeven door de rechter-commissaris van [IMEI-nummer 3] en het [telefoonnummer 4] . Uit deze opgenomen en uitgeluisterde gesprekken is gebleken dat de gebruiker van het toestel en het telefoonnummer [de verdachte] betreft.
(dossierpagina 858)
Op 15 juni 2017 controleerden de collega’s [de verdachte] ter hoogte van de Nieuwe Kadijk te Breda. [De verdachte] meldde zich om 12:15 uur aan het politiebureau Chasseveld 3 te Breda en werd hij ingesloten voor verhoor. Omstreeks 18:00 uur wordt [de verdachte] gehoord, waarna hij in vrijheid wordt gesteld. Dit alles is ook terug te zien in de historische printgegevens van [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 5] .
(dossierpagina 859)
Uitzoeken gebruiker [telefoonnummer 6] :
Uit historische verkeersgegevens is gebleken dat het telefoonnummer over de bevraagde periode onder andere in het toestel voorzien van [IMEI-nummer 4] heeft gezeten (27 juni tot en met 19 juli 2017). Te zien is dat het [telefoonnummer 6] in de periode geregeld contact heeft met het [telefoonnummer 7] . Dit laatste nummer is/was zeer waarschijnlijk in gebruik bij [een andere betrokkene 1] , een goede vriend van [de verdachte] .
Opvallend aan deze historische verkeersgegevens zijn de zendmastgegevens. Hieruit blijkt namelijk dat het [telefoonnummer 6] veelal dezelfde zendmasten roamt op dagen en tijdstippen van locaties alwaar telefoonnummers, in gebruik bij [de verdachte] , zich bevinden (zie tabel 5).
Ook komen de zendmasten Grote Spie en Tuinzigtlaan in Breda in beeld. De woning van [de verdachte] bevindt zich binnen het bereik van deze twee zendmasten.
(dossierpagina’s 859-861, tabel 5)
In verband met de anonimisering voor www.rechtspraak.nl is deze tabel niet opgenomen.
(dossierpagina 861)
Ten aanzien van onderzoek [onderzoeksnaam 2] werd [de verdachte] op 15 januari 2018 aangehouden in zijn woning, [adres van de verdachte] . Het onderzoeksteam van [onderzoeksnaam 1] heeft zich vervolgens aangesloten bij dit onderzoek en heeft naar aanleiding van deze aanhouding een doorzoeking ter inbeslagneming verricht. Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen inbeslaggenomen, waaronder het toestel voorzien van het [IMEI-nummer 3] . Op 27 februari 2018 werd [de verdachte] door de Landelijke Eenheid gecontroleerd en aangehouden. Hierbij werden eveneens diverse goederen in beslag genomen, waaronder het toestel voorzien van het [IMEI-nummer 3] . Op 28 maart 2018 werd [de verdachte] wederom aangehouden in het onderzoek [onderzoeksnaam 1] . Ook tijdens deze aanhouding werd het toestel voorzien van het [IMEI-nummer 3] aangetroffen en in beslag genomen.
Resume:
Hieruit mag men concluderen dat de toestellen [IMEI-nummer 1] en [IMEI-nummer 2] en [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] en het toestel [IMEI-nummer 3] met daarin de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] in gebruik zijn/waren bij [de verdachte] .
Het toestel voorzien van het [IMEI-nummer 3] werd tevens diverse malen onder [de verdachte] aangetroffen.
Ook is te zien dat [telefoonnummer 1] - [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 6] naadloos in elkaar overlopen, waarbij niet uit te sluiten valt dat ook deze telefoonnummers bij [de verdachte] in gebruik zijn/waren.
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 december 2018, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het [telefoonnummer 3] was mijn vaste app-nummer.
9. Het proces-verbaal van bevindingen nr. 334 d.d. 26 juni 2018, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 6] :
Op 27 oktober 2017 vond er in Breda een poging doodslag plaats, waarbij [de medeverdachte 1] betrokken was. Tijdens dit incident werd er door [de medeverdachte 1] een voertuig, betreffende een zwarte Seat Leon, voorzien van het [kenteken 1] achtergelaten. In dit voertuig werden een gsm en een 2-tal NANO simkaarten aangetroffen.
Deze gsm en twee simkaarten werden onderzocht door de digitale recherche in Eindhoven. De GSM betreft een Iphone 5 met [IMEI-nummer 5] . Er zaten twee NANO simkaarten bij:
- [simkaart 1]
- [simkaart 2]
Simkaart 1 is voorzien van het [telefoonnummer 8] . Dit telefoonnummer is bij het onderzoeksteam bekend als het telefoonnummer welke [de medeverdachte 1] in gebruik had op de dag en na de overval op [het slachtoffer] in Bladel. Dat het toestel ook in gebruik is geweest bij [de medeverdachte 1] kan bevestigd worden door de inhoud van de gsm. Te zien is dat in diverse sms- en chatberichten de gebruiker van het toestel [de medeverdachte 1] wordt genoemd. Ook staan er diverse foto’s op het toestel van een persoon, welke bij ons bekend is als [de medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum van de medeverdachte 1] 1992.
Uit verder onderzoek naar de inhoud van deze gsm is gebleken dat een van de contacten de vriendin van [de medeverdachte 1] blijkt te zijn. Bij haar telefoonnummer staat een hartje afgebeeld. Verder blijkt uit het contact dat zij hebben dat hun relatie meer dan alleen vriendschappelijk is. In de periode van 7 augustus 2017 tot en met 26 oktober 2017 hebben zij samen 4771 Whatsapp contacten. Uit deze conversaties valt op te maken dat men van elkaar voortdurend wil weten wat men aan het doen is. De vriendin van [de medeverdachte 1] houdt hem ook via Snapchat e.d. in de gaten. Zo ook op de avond van de overval op [het slachtoffer] in Bladel, van 6 op 7 september 2017. Opvallend is dat zij [de medeverdachte 1] die bewuste avond niet kan bereiken. Zij blijft de hele avond en nacht contact zoeken en vraagt hem waarom hij zijn beide gsm’s uit heeft staan en niet laat weten waar hij is.
Op de historische printgegevens van het [telefoonnummer 8] is dan ook te zien dat zij op 7 september 2017 om 01:04:13 uur telefonisch contact met hem probeert te krijgen. Het toestel schakelt echter meteen over naar de voicemail.
Op 7 september 2017 om 03:38:50 uur is op de historische printgegevens te zien dat het [telefoonnummer 8] weer in gebruik wordt genomen en internetverbinding maakt met de zendmast Grote Spie 237 te Breda.
Op 7 september 2017 te 03:41:00 uur wordt er vanaf dat telefoonnummer gereageerd en wordt het bericht verstuurd dat zij hem moet bellen zodra ze wakker is.
Vervolgens wordt er met het telefoonnummer naar Taxi Breda gebeld en wordt [de medeverdachte 1] door een taxi opgehaald aan [straatnaam 1] , alwaar [de verdachte] woonachtig is, en vervoerd naar [straatnaam 2] , alwaar de broer van [de medeverdachte 1] woonachtig is en ons ambtshalve bekend is dat [de medeverdachte 1] daar verblijft.
10. Het proces-verbaal taxirit op 7 september 2017 d.d. 15 december 2017 (dossierpagina’s 706 en 707), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 8] :
(dossierpagina 706)
Op 17 november 2017 bekeek ik de HISTO uitdraai van het [IMEI-nummer 5] van het gsm toestel dat gevonden werd in de auto van [de medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum van de medeverdachte 1] 1992. Deze huurauto had hij achtergelaten kort na een schietpartij in Breda op 27 oktober 2017.
Ik zag op de HISTO-lijst dat op 7 september 2017, de dag van de overval in Bladel, om 04:22 uur, met dit IMEI-nummer met daarin het [telefoonnummer 8] gebeld werd met het [telefoonnummer 9] . Volgens Google hoorde dit nummer toe aan [het taxibedrijf] .
Bij dit gesprek werd door de gsm van [de medeverdachte 1] de mast “De Grote Spie” in Breda aangestraald. Dit betreft de mast die dicht bij het [adres van de verdachte] staat.
Ik zag op de HISTO-lijst dat op 7 september 2017, om 03:56 uur, kortom 26 minuten voor het gesprek van de gsm van [de medeverdachte 1] , op dezelfde mast door het [telefoonnummer 1] van [de verdachte] contact was met de mast “De Grote Spie”.
Ik legde telefonisch contact met [het taxibedrijf] . Door mij werden de historische gegevens van deze taxirit opgevraagd. Hierop werd mij per mail de bewuste screenshot van de bewuste rit op 7 september 2017, 04:31 uur, gestuurd.
(dossierpagina 707)
Ik zag op de screenshot dat deze rit op 7 september 2017, van 04:31 tot 04:35 uur was, van [straatnaam 1] naar [straatnaam 2] .
Op [het adres van de broer van de medeverdachte 1] staat in het GBA ingeschreven [naam van de broer van de medeverdachte 1] . Dit betreft de broer van [de medeverdachte 1] .
11. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 maart 2018 (dossierpagina’s 715-717), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
(dossierpagina 715)
Bij aanvang van het verhoor deelden wij aan de getuige mede dat wij de getuige wilden horen over een taxirit die hij gereden heeft op 7 september 2017 van [straatnaam 1] naar [straatnaam 2] .
V: Wat kun je je daar nog van herinneren?
A: Dat ik hem vanuit [straatnaam 1] naar [straatnaam 2] heb gebracht.
V: Wat kun je over die jongen vertellen?
A: Hij heet [naam van de medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens: [de medeverdachte 1]).
(dossierpagina 716)
V: Weet je nog waar op [straatnaam 1] je hem hebt opgehaald?
A: Ik denk ongeveer halverwege.
O: Ik, [verbalisant 8] , maak een tekening van de situatie ter plaatse en de getuige legt mij uit waar hij de jongen heeft opgehaald.
(dossierpagina 717)
V: We laten nu een foto zien van [de medeverdachte 1] . Is hij dit?
A: Ja.
12. Het proces-verbaal van relaas d.d. 31 mei 2018 (dossierpagina’s 9-56), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 9] :
(dossierpagina 34)
Proces-verbaal van verhoor taxichauffeur
Op 6 maart 2018 werd gehoord [getuige] (taxichauffeur). [Getuige] verklaarde dat hij [de medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens: [de medeverdachte 1]) herkende als zijnde de dode jongen, die hij via de media had gezien. Er werd [getuige] een foto getoond van [de medeverdachte 1] . Hij herkende de klant uit de taxi als zijnde [de medeverdachte 1] .
13. Het proces-verbaal Tekening [straatnaam 1] [getuige] d.d. 7 maart 2018 (dossierpagina 722), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 10] en [verbalisant 8] :
Op 6 maart 2018 hoorden wij [getuige] .
[Getuige] heeft op de tekening aangegeven waar hij [de medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens: [de medeverdachte 1]) oppikte op [straatnaam 1]
We hoorden dat [getuige] zei dat [straatnaam 1] een eenrichtingsweg was, en dat hij halverwege [straatnaam 1] aan de linkerzijde [de medeverdachte 1] oppikte, links vanaf [straatnaam 3] gezien.
Na het verhoor reden wij langs [straatnaam 1] . We zagen dat de tekening van de getuige overeenkwam met de werkelijke ligging van de straten. We zagen dat halverwege [straatnaam 1] , aan de linkerzijde, gezien vanaf [straatnaam 3] , [de huisnummers] gelegen waren.
14. Een ander geschrift, te weten een ID staat (op basis van identificatie met biometrie) d.d. 29 maart 2018 (dossierpagina 235), voor zover inhoudende:
Personalia
[De verdachte]
[Geboortedatum van de verdachte]
[Adres van de verdachte]
15. Een ander geschrift, te weten een Informatiestaat SKDB-persoon d.d. 6 juli 2021, los gevoegd in het dossier, voor zover inhoudende:
Personalia
[De verdachte]
[Geboortedatum van de verdachte]
Historische BRP-adressen
Vanaf 20-02-2019
Status Ingezetene
Woonadres [adres van de verdachte 2]
Vanaf 31-01-2016
Status Ingezetene
Woonadres [adres van de verdachte]
16. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2017 (dossierpagina’s 449 en 450), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 11] en [verbalisant 12] :
(dossierpagina 449)
Naar aanleiding van een gewelddadige overval, gepleegd in de nacht van 6 september op 7 september 2017 op een [het slachtoffer] in haar woning aan [het adres van het slachtoffer] werd op 7 september 2017 het TGO onderzoek [onderzoeksnaam 1] gestart.
In de woning [van het slachtoffer] werd een bankafschrift aangetroffen, waarop vermeld stond dat op de [bankrekening] op 27 juni 2017 een bedrag van € 79.743,55 werd bijgeschreven vanaf een derdenrekening van een Notarissenkantoor en op 3 juli 2017 bedragen van € 50.000,00 en € 29.000,00 van de bankrekening werden afgeschreven en dat deze bedragen samen reeds besteld waren op 28 juni 2017.
Uit de door de Rabobank verstrekte gegevens is gebleken dat:
- door [het slachtoffer] op 27 juni 2017 een bedrag van € 79.743,55 was ontvangen als haar deel van de opbrengst van de verkoop van een woning;
- door [het slachtoffer] op 28 juni 2017 bij de Rabobank een bestelling voor het contant ophalen van een bedrag van € 79.000,00 was gedaan;
- door de Rabobank het geld vanaf 3 juli 2017 beschikbaar werd gesteld voor afhalen door [het slachtoffer] .
(dossierpagina 450)
- [Het slachtoffer 2] op 8 juli 2017 het geldbedrag van € 79.000,00 contant heeft afgehaald bij de Rabobank, kantoor Markt te Bladel.
Op 13 september 2017 werd ons middels de media bekend dat in de maand juli 2017 in Zundert bij een overval op een persoon die kort daarvoor een groot geldbedrag contant had opgehaald bij de Rabobank te Zundert, enkele verdachten konden worden aangehouden. Uit het persbericht bleek dat vastgesteld was dat de verdachten vermoedelijk door een uitzendkracht, werkzaam bij het datacenter van de Rabobank, getipt waren over het bestellen en afhalen van dat grote geldbedrag bij de Rabobank in Zundert.
Dit incident in Zundert had enige overeenkomst met de overval in de nacht van 6 september op 7 september 2017 op [het slachtoffer] in Bladel, te weten het bestellen en contant afhalen van een groot geldbedrag bij een Rabobank-vestiging.
Ik, [verbalisant 11] , ben verwezen naar het onderzoeksteam, genaamd [onderzoeksnaam 3] , van de Districtsrecherche Venlo, waar een drietal soortgelijke gewelddadige berovingen, in Zundert, Roosendaal en Venlo, in onderzoek was.
Vanuit het onderzoeksteam [onderzoeksnaam 3] werd ons medegedeeld dat gebleken is dat twee personen:
- [een andere betrokkene 2] en
- [de medeverdachte 2] ,
die beiden via een detacheerder/uitzendbureau werkzaam waren in het datacenter van de Rabobank in Eindhoven en Tilburg, informatie over het bestellen en afhalen van enkele grote geldbedragen in de systemen van Rabobank hebben geraadpleegd.
Door een medewerker van het onderzoeksteam [onderzoeksnaam 3] werd ons medegedeeld dat door beide personen ook [het rekeningnummer] , op naam van [het slachtoffer] uit Bladel, was geraadpleegd op bestellen op 28 juni 2017 en afhalen op 8 juli 2017 van het geldbedrag van € 79.000,00.
17. Een ander geschrift, te weten een beschrijving van het intern onderzoek door de Rabobank, team Fraud & Corporate Security, d.d. 20 oktober 2017, met bijlage (dossierpagina’s 453-457):
(dossierpagina 453)
Op 20 juli 2017 heeft een rechercheur van de Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg telefonisch contact gezocht met de Fraudedesk (onderdeel van F&CS) van Rabobank. Via de Fraudedesk kwam de rechercheur in contact met een onderzoeker van F&CS. De rechercheur informeerde de Rabobank vervolgens dat één dag eerder, op 19 juli 2017, een klant van Rabobank was beroofd na het afhalen van een contant geldbedrag bij een Rabobank kantoor in Venlo.
Omdat mogelijk sprake kon zijn van betrokkenheid van één of meerdere medewerkers bij (het faciliteren van) de genoemde beroving heeft de onderzoeker van het F&CS op 21 juli 2017 een eerste analyse gemaakt van de medewerkers die de beroofde klant hadden geraadpleegd in het centrale klantinformatiesysteem. Dit systeem heet Siebel en bevat (onder andere) persoonsgegevens van een klant, de producten die door een klant worden aangehouden en notities over contactmomenten tussen de klant en medewerkers van de bank.
Bij de bovengenoemde analyse van betrokken medewerkers vielen de onderzoeker van F&CS twee specifieke medewerkers op. Het ging daarbij om:
a. [de medeverdachte 2]
b. [een andere betrokkene 2] .
De twee bovengenoemde medewerkers vielen de onderzoeker op vanwege verschillende redenen. Ten eerste waren hun raadplegingen van de klant niet te herleiden tot een notitie over een klantcontact.
(dossierpagina 454)
Ten tweede leek het de onderzoeker gezien de functiebeschrijvingen van [de medeverdachte 2] en [een andere betrokkene 2] niet logisch dat zij contact zouden hebben met een particuliere klant.
Het is niet goed mogelijk om in Siebel te zoeken naar willekeurige klanten met een geldbestelling. Hoewel in Siebel notities gemaakt kunnen worden rond het geldbestellingsproces is dat niet verplicht of gangbaar. Omdat elke geldbestelling echter ingevoerd moet worden via Bestellen Chartale Producten en dit systeem toegankelijk is voor alle RKS medewerkers ontstond bij de onderzoeker van F&CS de hypothese dat [een andere betrokkene 2] (en wellicht ook [de medeverdachte 2] ) eerst in het systeem Bestellen Chartale Producten zocht naar particuliere klanten die recent een geldbestelling hadden gedaan, om vervolgens in Siebel meer informatie over deze klanten op te zoeken. In Siebel zijn bijvoorbeeld de adresgegevens en een kopie van het ID bewijs van een klant te vinden.
(dossierpagina 457)
Bijlage 1 - Overzicht van klanten met een geldbestelling wiens Siebel informatie is geraadpleegd door [een andere betrokkene 2] en [de medeverdachte 2]
[Het slachtoffer 1]
[een andere betrokkene 2] : 2 en 4 juli 2017
[De medeverdachte 2] : 30 juni 2017.
18. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2018, proces-verbaalnummer 217 met schermafbeeldingen (dossierpagina’s 458-465), met bijlage, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 13] :
(dossierpagina 458)
Ik heb op verschillende data per e-mail vragen gesteld aan een Compliance Expert van de Rabobank, [naam medewerker] . Deze persoon heeft mede het interne onderzoek bij de Rabobank naar [de medeverdachte 2] en [een andere betrokkene 2] gecoördineerd.
Vraag 1) In hoeverre konden de verdachten op 30 juni (raadpleging door [de medeverdachte 2] ) en 2 en 4 juli (raadplegingen door [een andere betrokkene 2] ) al een concrete afspraak voor het ophalen van het geld door [het slachtoffer] in het systeem zien?
Hierop ontving ik van [een medewerker van de Rabobank] een aantal schermafbeeldingen van de gemaakte afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het systeem Siebel. Ik zie dat op 28 juni 2017 reeds in het systeem werd vastgelegd dat het slachtoffer een geldbedrag van € 79.000,00 contant wilde gaan opnemen. Ook zie ik dat op 30 juni 2017 om 11:32 uur door een medewerker van de Rabobank in het systeem werd vastgelegd dat een afspraak met het slachtoffer was gemaakt, namelijk dat zij op 8 juli 2017 tussen 10:00 uur en 11:30 uur het geld zou komen ophalen, samen met haar zoon.
(dossierpagina 459)
Hieruit concludeer ik dat zowel [de medeverdachte 2] op 30 juni 2017 (die om 17:07 uur raadpleegde) als [een andere betrokkene 2] op 2 en 4 juli 2017 konden zien waar, op welke dag en hoe laat [het slachtoffer] de geldbestelling zou gaan ophalen.
Vraag 3) Hoe kun je raadplegen in het systeem ‘Bestellingen Chartale Producten’?
Antwoord van [naam medewerker] : Onder ‘Soort Bestelling’ kun je Eurobiljetten aanvinken. Om een overzicht van bestellingen te krijgen is het voldoende om de periode invoer in te geven en een ‘Soort bestelling’ en ‘Status’ te selecteren.
Als je vervolgens op een rekeningnummer klikt (aan de linkerkant van het overzicht) kom je bij de betreffende geldbestelling.
Je ziet hier dus onder meer de naam van de klant, diens rekeningnummer, of er sprake is van een natuurlijk persoon en de status van de bestelling. Je kunt ook zien op welk bankfiliaal de bestelling is afgeleverd.
In dit systeem kun je niet direct bij de klantgegevens komen of daar naar toe doorklikken. Ons vermoeden is steeds geweest dat het geldbestellingssysteem is gebruikt om een overzicht van recente bestellingen te bekijken en daarin te zoeken naar particulieren met een relatief grote geldbestelling. Om vervolgens in Siebel de klantinformatie van de betreffende klant op te zoeken (woonadres, kopie ID bewijs e.d.) hoefden zij dan enkel het betrokken rekeningnummer in Siebel in te voeren.
Om een overzicht van geldbestellingen te genereren hoef je alleen maar een periode in te voeren en ‘Eurobiljetten’ aan te vinken.
19. Het aanvullend proces-verbaal met nummer 348 d.d. 11 december 2018, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 6] :
Op 7 september 2017 vond er een gewelddadige overval plaats op de bewoonster van [het adres van het slachtoffer] Bij deze overval werd de bewoonster zwaar mishandeld en later die dag overgebracht naar het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg.
Naar aanleiding van meerdere gewapende overvallen in o.a. de gemeente Roosendaal, Venlo en Zundert zijn er in onderzoek [onderzoeksnaam 3] diverse gegevens opgevraagd, waaronder de raadpleeggedragingen van de verdachten [een andere betrokkene 2] en [de medeverdachte 2] . Van deze raadpleeggedragingen is onder andere een proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 13] onder proces-verbaalnummer 217 (het hof begrijpt: het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2018 (dossierpagina’s 458-465)).
In dit proces-verbaal wordt gesteld dat [de medeverdachte 2] op 30 juni 2017 om 17:07 uur raadpleegt op de naam van [het slachtoffer] . Dit gegeven valt terug te herleiden uit de aangeleverde lijsten van het systeem ‘Siebel’, welke door de Rabobank aan het onderzoeksteam [onderzoeksnaam 3] zijn verstrekt. Hieronder het overzicht uit Siebel met de raadplegingen van [de medeverdachte 2] op [het slachtoffer] :
Datum | Naam | Geboortedatum | Klantindeling | Banknaam |
30-06-2017 17:07 | [het slachtoffer] | [geboortedatum van het slachtoffer] | Particulieren | De Kempen |
30-06-2017 17:09 | [het slachtoffer] | [geboortedatum van het slachtoffer] | Particulieren | De Kempen |
20. Het proces-verbaal totaalbeeld overvallen d.d. 30 maart 2018 (dossierpagina’s 871-883), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 6] :
(dossierpagina 872)
In onderzoek [onderzoeksnaam 1] zijn diverse historische verkeersgegevens opgevraagd.
Aan de hand van de onderzoeksgegevens die betrekking hebben op de raadpleeggedragingen van [een andere betrokkene 2] en [de medeverdachte 2] zijn de historische printgegevens en de inhoud van de gsm-gegevens onder elkaar gezet.
Poging overval Bladel:
In verband met de anonimisering voor www.rechtspraak.nl is deze tabel niet opgenomen.
(dossierpagina 873)
In verband met de anonimisering voor www.rechtspraak.nl is deze tabel niet opgenomen.
(dossierpagina 874)
Door [het slachtoffer] werd op 28 juni 2017 contact opgenomen met de Rabobank met betrekking tot haar geldbestelling. In de nacht 01-07-2017 te 02:25 uur is in de historische verkeersgegevens te zien dat het toestel (het hof begrijpt: [telefoonnummer 3]), in gebruik bij [de verdachte] , op de zendmasten in Bladel verschijnt. Uit verder onderzoek in de politiesystemen is geen enkele link bekend tussen [de verdachte] en Bladel.
Op 2 en 4 juli 2017 raadpleegt [een andere betrokkene 2] op [het slachtoffer] .
Op 8 juli 2017 te 11:24 uur verschijnt het toestel (het hof begrijpt: [telefoonnummer 6]), welke in gebruik is bij [de verdachte] , op de zendmasten in Bladel ten tijde van, dan wel kort na de geldopname van [het slachtoffer] bij de Rabobank, Markt 7 in Bladel.
Het signaal van een mobiele telefoon wordt opgevangen door een zendmast.
(dossierpagina 875)
De woning van [het slachtoffer] en de Rabobank te Bladel vallen beide onder het zendmastgebied van de zendmasten A.M.G. Schmidtlaan 15 en de zendmast Industrieweg 3 te Bladel.
(dossierpagina 881)
In verband met de anonimisering voor www.rechtspraak.nl is deze tabel niet opgenomen.
In de nacht van 7 september 2017, omstreeks 03:00 uur, geeft [het slachtoffer] aan op gewelddadige wijze in haar woning, gelegen aan [het adres van het slachtoffer] , te zijn overvallen door 2 personen.
(dossierpagina 882)
Op de historische verkeersgegevens zijn bij [de medeverdachte 1] geen verkeersgegevens terug te zien tussen 01:04 uur en 03:38 uur (het hof begrijpt: in de nacht van 6 op 7 september 2017), immers heeft hij zijn gsm (het hof begrijpt: met [telefoonnummer 8]) uitgeschakeld (tabel 7).
Bij [de verdachte] zijn geen verkeersgegevens terug te zien tussen 01:23 en 03:56 uur (het hof begrijpt: in de nacht van 6 op 7 september 2017, met [telefoonnummer 1]) (tabel 7).
21. Het proces-verbaal van bevindingen OVC d.d. 3 april 2018, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 10] en [verbalisant 14] , met als bijlage de letterlijke uitwerking van de opgenomen communicatie van doelproductnummer 4079 (dossierpagina’s 823 en 824):
(dossierpagina 822)
Ik, [verbalisant 10] , was belast met het uitluisteren en verwerken van de opgenomen vertrouwelijke communicatie die opgenomen is in de Volkswagen Golf voorzien van [kenteken 2] over de periode 17 januari 2018 tot en met 8 februari 2018.
De opgenomen communicatie van doelproductnummer 4079 in het Nederlands gesproken heb ik, [verbalisant 10] , letterlijk uitgewerkt. Het Berbers/Arabische deel werd vertaald.
Het gesprek wordt gehouden tussen [de verdachte] en NN man.
Op de verkregen geluidsfragmenten werd door ons de stem van [de verdachte] herkend. Deze wordt aangeduid als [de verdachte] .
(dossierpagina 823)
[De verdachte] : Elke keer (Berbers = zeggen ze ) er is weer een nieuwe bankmol bij gekomen.
NN man: Ja, twee. Welke was die Blidel(ofzo)?
[De verdachte] : Bladel
NN man: Blaadeell, Bladel ouwe (Berbers = ze noemen het) Rabobende ouwe
[De verdachte] : Rabobende, ja wij maken snel bende als je met twee, drie personen (Arabisch = Bastards).
Ten aanzien van feit 2
Het hof volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte, zoals blijkt uit de hieronder genoemde verklaring, het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Het bewezenverklaarde berust op de navolgende bewijsmiddelen:
1. Een kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering, registratienummer PL2100-2017186036-44;
2. Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 22 januari 2018 (dossierpagina’s 935-941), inhoudende het relaas van [verbalisant 15] ;
3. De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 december 2018.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - bepleit:
dat de historische verkeersgegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs op basis van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie, in de zaak Prokuratuur. De historische verkeersgegevens zijn immers niet opgevraagd in een zaak die draait om de bestrijding van zware criminaliteit of ter voorkoming van een ernstige bedreiging van de openbare orde. Bovendien is de vordering niet gedaan middels tussenkomst van bijvoorbeeld een rechter-commissaris. Tot slot is de vordering over meerdere maanden verricht, waardoor het recht op privacy van de verdachte is geschonden. Gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, mogen de historische verkeersgegevens niet voor het bewijs worden gebezigd;
dat elk bewijsmiddel afzonderlijk niet de conclusie kan dragen dat de verdachte betrokken was bij de overval op [het slachtoffer] . Het opgenomen tapgesprek betreft slechts vermoedens en speculaties, de zendmastgegevens zijn onvoldoende nauwkeurig en missen ondersteuning en de tie-wrap en de plastic tas betreffen verplaatsbare objecten. Ook de gegevens in onderlinge samenhang bezien en afgezet tegen de contra-indicaties zijn onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring.
Bewijsoverwegingen ad 1
Uit het door de raadsman aangehaalde Prokuratuur-arrest (Hof van Justitie EU 2 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:152) volgt onder meer dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens, te weten verkeers- en locatiegegevens, slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Het gaat hier immers om een ernstige inmenging op de grondrechten van artikel 7 en 8 van het EU-Handvest waarbij uit de opgevraagde persoonsgegevens nauwkeurige conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene.
Aldus moet eerst worden bezien of het opvragen van de betreffende gegevens in de onderhavige zaak plaats vond in het kader van een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. De gedane vordering werd gedaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een ernstige woningoverval door twee personen waarbij het slachtoffer ernstig is mishandeld. Dit is een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf tot maximaal 12 jaar is gesteld, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en waarmee een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de rechtsorde. Bovendien bestonden ernstige vermoedens dat informatie over het bestellen en ophalen van een groot geldbedrag door het slachtoffer afkomstig was van een of meer medewerkers bij de betreffende bank en dat informatie vanuit die bank is gebruikt bij andere overvallen.
Voorts volgt uit het arrest van het Hof van Justitie dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging (par. 58 van het arrest van het Hof van Justitie).
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de in het onderhavige onderzoek opgevraagde verkeersgegevens - hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering - achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit.
Het Hof van Justitie geeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:C:2020:791) een beoordelingskader met betrekking tot de vraag hoe om te gaan met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht is verkregen. Het Hof van Justitie overweegt allereerst dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie uitsluitend een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens gelet op het uitgangspunt van subsidiariteit dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het - vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien - minst verstrekkende rechtsgevolg.
In onderhavige zaak zijn op 13, 14, 20, 23 en 29 november 2017, 4 december 2017, 2 februari 2018 en 1 en 9 maart 2018 vorderingen ex artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering gedaan om inlichtingen te verstrekken omtrent het verkeer, dat heeft plaatsgevonden over de telecommunicatie-infrastructuur met betrekking tot [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 5] , [telefoonnummer 10] , [telefoonnummer 11] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] en [IMEI-nummer 2] , [IMEI-nummer 1] , [IMEI-nummer 3] en [IMEI-nummer 6] , over een periode van enkele maanden in 2017. Dit zijn gegevens die kunnen worden aangemerkt als verkeers- en locatiegegevens in de zin van de Richtlijn.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn de bewaarde gegevens weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling maar is daarbij - achteraf bezien - in strijd gehandeld met het Unierecht. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het is bestendige jurisprudentie dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
In de onderhavige zaak is geen sprake van een situatie waarin het uitsluiten van de resultaten van de opgevraagde historische verkeers- en locatiegegevens noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Naar het oordeel van het hof is de verdediging zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de gelegenheid geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is.
Voorts is de inbreuk van de in artikel 8 gewaarborgde privacy rechten niet zodanig ernstig geweest dat bewijsuitsluiting het enig passend rechtsgevolg is. Het hof overweegt dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris, indien aan de rechter-commissaris was verzocht deze vorderingen vooraf te toetsen, deze zou hebben toegewezen. De rechter-commissaris heeft in de onderhavige zaak immers ook toestemming gegeven voor verdergaande opsporingsmiddelen. Het eventuele nadeel van de schending, veroorzaakt door het vormverzuim, is dus beperkt. Daarnaast kan niet worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Door de verdediging is verder ook niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst aangeeft van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
Dit brengt met zich dat het hof zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
Bewijsoverwegingen ad 2
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:
- De verdachte maakt(e) gebruik van het [telefoonnummer 3] . Hij heeft immers zelf verklaard dat dat nummer zijn “vaste app-nummer” is. Bovendien is hij door [verbalisant 7] op dit telefoonnummer gebeld en kreeg zij de verdachte ook daadwerkelijk zelf aan de telefoon. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte gebruik maakt(e) van het [telefoonnummer 1] . [De medeverdachte 1] maakte gebruik van het [telefoonnummer 8] . Uit de omstandigheid dat [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 6] naadloos in elkaar overlopen leidt het hof af dat het [telefoonnummer 6] ook bij de verdachte in gebruik is geweest.
- Op 28 juni 2017 heeft het slachtoffer contact opgenomen met de Rabobank met betrekking tot een geldbestelling. In het systeem van de Rabobank is op 30 juni 2017 geregistreerd waar (bij de Rabobank te Bladel) en wanneer (op 8 juli 2017) het slachtoffer het geldbedrag op zou komen halen. In de nacht van 1 juli 2017 is in de historische verkeersgegevens te zien dat het toestel met [telefoonnummer 3] , in gebruik bij de verdachte, op de zendmasten in Bladel verschijnt. Op 8 juli 2017 te 11:24 uur verschijnt een toestel, met [telefoonnummer 6] , ook in gebruik bij de verdachte, op de zendmasten in Bladel ten tijde van, dan wel kort na, de geldopname van het slachtoffer bij de Rabobank te Bladel. Uit verder onderzoek in de politiesystemen is geen enkele link bekend tussen de verdachte en Bladel.
- In de nacht van 6 op 7 september 2017 is het slachtoffer in haar woning omstreeks ‘een uur of drie of vier’ overvallen door twee personen. Op de historische verkeersgegevens van het [telefoonnummer 1] van de verdachte zijn geen verkeersgegevens terug te zien in de nacht van 6 op 7 september 2017 tussen 01:23 en 03:56 uur. Datzelfde geldt voor het [telefoonnummer 8] van [de medeverdachte 1] tussen 01:04 uur en 03:38 uur. Daar komt bij dat de vriendin van [de medeverdachte 1] hem in de nacht van 6 op 7 september 2017 niet kon bereiken. Om 01:04 uur schakelt de telefoon meteen door naar zijn voicemail. Om 03:41:00 uur kreeg zij vanaf voornoemd telefoonnummer een bericht van [de medeverdachte 1] dat zij hem moet bellen zodra ze wakker is.
- De verdachte was destijds woonachtig op [adres van de verdachte] . In de nacht van 6 op 7 september 2017 is [de medeverdachte 1] daar vlakbij (volgens de uitleg van de taxichauffeur en de bevindingen van de verbalisanten tussen [twee huisnummers] ) om 04:31 uur opgehaald door een taxi en is hij afgezet in de buurt van zijn eigen verblijfplaats, bij [de broer van de medeverdachte 1] aan [het adres van de broer van de medeverdachte 1] . Bij het bellen van de taxi-centrale werd door het toestel van [de medeverdachte 1] de mast “De Grote Spie” in Breda aangestraald. Dit betreft de mast die dicht bij de woning van de verdachte staat. Om 03:56 uur (26 minuten daarvoor) maakte het toestel met [telefoonnummer 1] van de verdachte eveneens contact met deze mast.
- In de woning van het slachtoffer zijn tie-wraps en een Jumbo tas aangetroffen, die niet van het slachtoffer zijn. Op één van de tie-wraps is een DNA-mengprofiel aangetroffen van drie personen, waarbij geldt dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek ten minste één miljard keer waarschijnlijker zijn als hypothese 1, de bemonstering bevat celmateriaal van het slachtoffer, de verdachte en één willekeurige onbekende persoon, waar is dan als hypothese 2, de bemonstering bevat celmateriaal van het slachtoffer en twee willekeurige onbekende personen, waar is. Het op de Jumbo tas aangetroffen dactyloscopisch spoor heeft een identificatie opgeleverd met [de medeverdachte 1] .
Het hof ziet, anders dan de verdediging, het aangetroffen DNA-spoor van de verdachte op de tie-wrap als een daderspoor, mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaronder de gsm-gegevens van de verdachte en het OVC-gesprek tussen de verdachte en een derde over de Rabobende. De stelling van de verdediging dat de verdachte wellicht zijn telefoon heeft uitgeleend is niet nader onderbouwd. Het hof heeft hiervoor ook geen enkel aanknopingspunt in het dossier aangetroffen. In aanmerking genomen de weergegeven bewijsmiddelen wordt deze stelling door het hof als niet aannemelijk geworden terzijde geschoven.
Met betrekking tot de door de verdediging genoemde contra-indicatie, inhoudende dat de beschrijving van de overvallers niet overeenkomt met het signalement van de verdachte, overweegt het hof dat het slachtoffer de overvallers heeft omschreven als “best wel lang en smal”. Het hof stelt vast dat de verdachte een lengte heeft van 1.88 meter en [de medeverdachte 1] een lengte van 1.80 meter (dossierpagina 31). Naar het oordeel van het hof past dit bij de beschrijving van de overvallers door het slachtoffer en levert dit derhalve geen contra-indicatie op.
Ook de omstandigheid dat de overige aangetroffen sporen (zoals een schoenspoor) niet te herleiden zijn tot de verdachte, zoals door de verdediging is gesteld, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Hetgeen overigens door de raadsman is aangevoerd brengt het hof evenmin tot een ander oordeel.
Gelet op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen met een ander de tenlastegelegde poging tot woningoverval heeft begaan.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de raadsman in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Indien het hof tot strafoplegging overgaat, heeft de verdediging bepleit in mitigerende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen en de gevolgen daarvan voor de verdachte in het kader van de detentiefasering.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. [Het slachtoffer 1] is in de nacht in haar slaap overvallen in haar woning, waarbij grof geweld tegen haar is gebruikt. Als gevolg daarvan heeft zij lichamelijk letsel opgelopen, zoals ook is beschreven in het forensisch-geneeskundig onderzoek d.d. 5 april 2018, verricht door een deskundige Forensische Geneeskunde (Forensisch Dossier, bijlage 9.01). Onder meer is gebleken uit verkregen informatie van de neuroloog dat er sprake was van een botbreuk van de rechter kaakholte en dat er sprake was van licht traumatisch hersenletsel. Verder was er onder meer sprake van diverse bloeduitstortingen.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten - naast de lichamelijke gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig is geschokt en dat een dergelijk feit in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt. De verdachte en zijn mededader hebben zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven en hebben slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, voorafgaand aan het bewezenverklaarde meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (gekwalificeerde) vermogensdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf ten aanzien van een overval op een woning met geweld, zoals onder 1 is bewezenverklaard, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Als strafverzwarende factoren worden in die oriëntatiepunten onder meer benoemd de aard en de ernst van het letsel en het al dan niet aanwezig zijn van een samenwerkingsverband. Van voornoemde strafverzwarende omstandigheden is in de onderhavige zaak sprake.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Het hof ziet, anders dan de verdediging, geen reden de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen en de gevolgen daarvan voor de verdachte, in mitigerende zin te betrekken bij de straftoemeting. Het betreft immers een kwestie in de executiefase. Daarnaast is het van meer factoren afhankelijk of en wanneer de verdachte in aanmerking komt voor detentiefasering.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is op 16 januari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 1 november 2021 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. Er is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van ruim 9 maanden. Deze overschrijding valt niet aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 7 maanden (ongeveer 10 procent van 6 jaren).
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 5 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vuurwapen inclusief patroonhouder en 3 patronen, een vuurwapen inclusief 1 patroon en 10 stuks munitie, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 tenlastegelegde misdrijf werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp dat tot het begaan van het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is bestemd, te weten een stroomstootwapen/taser, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave aan de verdachte
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een stroomstootwapen/taser (goednummer 1299327);
- -
een vuurwapen inclusief patroonhouder en 3 patronen (goednummer 1298811);
- -
een vuurwapen inclusief 1 patroon (goednummer 1298815) en
- -
10 stuks munitie (goednummer 1299322).
gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een bivakmuts (goednummer 1299270);
- -
een mes (goednummer 1330379) en
- -
een iPhone (goednummer 1330224).
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 1 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑11‑2021