Hof 's-Hertogenbosch, 16-09-2008, nr. HD 103.004.350, nr. HD 103.004.543
ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4528
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-09-2008
- Magistraten
Mrs. H. Vermeulen, Antens, Visser
- Zaaknummer
HD 103.004.350
HD 103.004.543
- LJN
BG4528
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4528, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑09‑2008
Uitspraak 16‑09‑2008
Mrs. H. Vermeulen, Antens, Visser
Partij(en)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's‑HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zesde kamer, van 16 september 2008,
gewezen in de zaak van:
COÖPERATIEVE RABOBANK EINDHOVEN U.A.,
gevestigd te Eindhoven,
appellante bij exploot van dagvaarding van 9 oktober 2006 (HD 103.004.350) alsmede bij exploot van 18 december 2006 (HD 103.004.453),
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen
MR. P.E. BUTTERMAN Q.Q.,
handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van AMLIN HOLDING B.V.,
kantoorhoudende te Etten-Leur,
geïntimeerde bij gemelde exploten,
advocaat: mr. J. Benner,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 25 januari 2006, 20 september 2006 en 27 december 2006 tussen appellante — de bank — als eiseres en geïntimeerde — de curator — als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 143969/HA ZA 05-472)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft de bank onder overlegging van producties tien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de curator.
2.2.
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de curator de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben onder overlegging van pleitnotities hun zaak doen bepleiten, de bank door mr. M.J. Muller, de curator heeft zelf gepleit. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de precieze inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
In overweging 1.1 t/m 1.21 van het vonnis van 25 januari 2006 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan in hoger beroep nog andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken vast. Omwille van de leesbaarheid van dit arrest volgt hierna in 4.2 een uitzetting van de relevante feiten.
4.2.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
- (a)
Amlin Holding B.V. (hierna: Amlin) is enig aandeelhouder van Amlin Nederland B.V, Amlin Skills B.V. en Amlin België B.V., tezamen ook aangeduid als: de Amlin Groep. De naamloze vennootschap naar Belgisch recht VW&A is bestuurder van Amlin Holding; bestuurder van VW&A is de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), derhalve is [betrokkene 1] indirect, via VW&A, bestuurder van Amlin.
- (b)
Op 10 november 1998 is Amlin met de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), verhuurder van het pand waarin Amlin gevestigd is, overeengekomen dat Amlin het pand na afloop van de huurtermijn van vijf jaar kan kopen voor een bedrag van NLG 1.750.000,= (prod. 23 inl. dagv.).
- (c)
Op 1 juli 1999 heeft de bank aan Amlin een financieringsvoorstel gedaan, onder meer bestaande uit een krediet in rekening-courant van f 100.000,= en een lening van f 800.000,=, welk voorstel door Amlin voor akkoord is getekend. Genoemde kredieten zijn hoofdelijk verstrekt aan Amlin, Amlin Nederland, Amlin Skills en Amlin België en op naam van Amlin geadministreerd (zie prod. 1 inl. dagv.).
Amlin heeft voorts tot zekerheid van het haar verstrekte en/of nog te verstrekken krediet aan de bank de huidige en toekomstige voorraden, de huidige en toekomstige inventaris, vorderingen op derden en de rechten uit verzekeringsovereenkomsten verpand. Daarbij heeft Amlin zich voorts verbonden om aan de bank — maandelijks en op eerste verzoek van de bank — de na de ondertekening van de pandakte ontstane vorderingen op derden alsmede de vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit na de ondertekening van de akte ontstane rechtsverhoudingen, kort gezegd: toekomstige vorderingen, te vermelden op een door of namens Amlin te ondertekenen pandlijst en deze pandlijst terstond te zenden of af te geven aan de bank (zie prod. 7 inl. dagv.).
- (d)
Bij brief van 28 mei 2001 (prod. 9 inl. dagv.) schrijft de bank aan Amlin:
‘Op uw verzoek zullen wij (…) uiterlijk tot 1 juli boven uw bestaande limiet geadministreerd onder rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2], een tijdelijke overstand toestaan ad f 400.000,--. (…) Zoals we hebben afgesproken is de overstand bedoeld ter financiering van de debiteuren en zal worden afgebouwd uit de ontvangsten van debiteuren.
De tijdelijke kredietoverschrijding zal aan het einde van bovengenoemde periode niet verlengd worden. Een eventuele uitbreiding van de bestaande kredietfaciliteit dient dan bezien te worden op basis van de normale bancaire voorwaarden.
Tevens stellen wij de navolgende voorwaarden voor deze tijdelijke kredietverruiming:
- •
Wij wensen van u wekelijks een actuele liquiditeitsprognose te ontvangen,
- •
Uiterlijk 15-06-2001 ontvangen wij de definitieve geconsolideerde jaarcijfers van de Amlin Groep over 2000,
- •
Een positieve en negatieve hypotheekverklaring door de heer [betrokkene 1]. (…)’
Vervolgens heeft de bank Amlin nog meermalen (tijdelijke) kredietoverschrijdingen toegestaan. Daarbij heeft de bank naast het wekelijks toesturen van liquiditeitsprognoses nog andere voorwaarden gesteld, zoals (op 3 juli 2001) de voorwaarde dat uiterlijk op 30-7-2001 de verkoopopdracht inzake het onroerend goed in Zuid-Afrika is ontvangen alsmede de ontvangst van een kopie na het ondertekenen van het contract, het wekelijks toesturen van de pandlijsten (20 november 2002), de voorwaarde dat van iedere (debiteuren) betaling 50% wordt aangewend voor de (crediteuren) betalingen en 50% voor de afbouw van de debetstand (12 juni 2002), een aanvullende zekerheid in de vorm van een borgstelling van € 300.000,= door de heer ir. [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]; op 30 augustus 2002), zie de correspondentie overlegd bij prod. 10–14.
- (e)
Op 15 november 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer [betrokkene 1], een aantal van zijn adviseurs, waaronder [betrokkene 2], en een aantal mensen van de bank. Het gespreksverslag van de bank (prod. 17 inl. dagv.) luidt, voor zover van belang:
‘Sinds de bespreking van 7 okt. 2002 werd het gebruik van het rekening-courant krediet, onder afgifte van een additionele borgstelling door de heer [betrokkene 2] tijdelijk tot 28-11-2002 met € 150.000,= verruimd tot maximaal € 197.453,=. (…)
Sinds 7-01-02, toen de rekening-courantstand zich op de hoogte van de kredietlimiet ad € 45.000 bevond, is de ‘cash-flow’ dus circa € 190.000,= negatief geweest, nl. ingebrachte eigen middelen ad € 100.000,= en meer gebruik van het krediet met € 90.000,=. (…) Geconstateerd werd dat op basis van de voorhanden zijnde informatie, de bestaande opdrachten hun voltooiing naderen en weinig nieuwe opdrachten werden gecontracteerd, waardoor de inkomende geldstroom tanende is. Door Amlin werd ingebracht dat recent vier analyses werden voltooid waarvan de opdrachten op korte termijn gecontracteerd gaan worden. Dit wordt ook noodzakelijk geacht want, bij uitblijven van nieuwe opdrachten die snel in uitvoering genomen kunnen worden en dus snel nieuwe middelen geneneren, dreigt discontinuïteit van Amlin.
(…) De adviseurs zijn van mening dat, ter waarborging van de continuïteit, per 31 december 2002 de gecontracteerde en nog uit te voeren werkopdrachten tenminste 50% van de break-even omzet van het boekjaar 2003 moeten bedragen. (…)
Een volgend beslispunt is gepland per 31 januari 2003. De maanden december 2002 en januari 2003 moeten voldoende tijd bieden om de continuïteit van Amlin c.s. te onderzoeken.’
Bij brief van 27 november 2002 (prod. 18 inl. dagv.) deelt de bank Amlin mede de extra kredietruimte nog twee maanden langer ter beschikking te stellen onder verlenging van de borgtocht van [betrokkene 2] en schrijft voorts:
‘De bank verlengt de tijdelijke kredietfaciliteit van € 150.000,- met twee maanden tot 28 januari 2003 onder de navolgende voorwaarden:
(…)
- —
De overige bestaande voorwaarden, zekerheiden en condities gesteld aan de aan u en uw vennootschappen verstrekte financieringen blijven gehandhaafd.
- —
Per 28 januari 2003 is de stand van de rekening teruggebracht tot maximaal de oorspronkelijke kredietlimiet van € 45.378,= dan wel is een onderbouwde financieringsaanvraag bij de bank ingediend waaraan de bank haar goedkeuring heeft kunnen hechten. (…)’
- (f)
Op 31 juli 2003 (prod. 19 inl. dagv.) schrijft de bank aan Amlin, voor zover thans van belang:
‘Naar aanleiding van ons gesprek van 24 juni jl. is de heer [betrokkene 2] bereid geweest om zijn borgtocht te verlengen tot 31 juli 2003 in plaats van de door u gewenste datum van 31 december 2003. De borgtocht van de heer [betrokkene 2] is een bestaansvoorwaarde voor de verstrekte financiering. Het niet verlengen van de borgtocht leidt tot een aantasting van de zekerheidspositie van de bank welke zij onacceptabel acht. Hierbij zeggen wij u formeel de aan u verstrekte financieringen op en verzoeken u, zonodig sommeren wij u, om de bank vóór 15 augustus 2003 het navolgende te betalen uit hoofde van:
(…)
totaal
€
716.294,04
te vermeerderen met de p.m. vermelde posten
(…)
Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van u te vorderen heeft zijn bij onderhandse akte d.d. 21 juli 1999 de inventarissen, voorraden en vorderingen op derden aan de bank verpand. Bij notariële akte d.d. 11 augustus 1999 is ten gunste van de bank hypotheek gevestigd tot een bedrag van NLG 1.200.000,= op de onroerende zaak gelegen te (…). De heer ir. [betrokkene 2] heeft zich bij akte van 30 augustus 2002 en volgende data als borg verbonden voor de aan u verstrekte financieringen tot een bedrag van € 300.000,=. De akte van borgtocht is geldig tot uiterlijk 31 juli 2003. Daarnaast heeft u tot meerdere zekerheid een positieve/negatieve hypotheekverklaring afgegeven en heeft VW&A een vermogensverklaring afgegeven.
Omdat de bank —zo nodig— ook gebruik wil maken van haar pandrecht wil zij voorts geacht worden aan u te hebben opgezegd de bevoegdheid tot het gebruik van de goederen waarop de bank haar pandrecht kan uitoefenen.
Betaling van vorderingen, welke aan de bank zijn verpand kan uitsluitend en alleen nog plaatsvinden op de door u bij de bank aangehouden rekening-courant. De roerende zaken (inventaris, voorraden etc) dient u ter beschikking van de bank te houden om op eerste afroep aan haar af te geven. Zonder toestemming van de bank mag niets worden verkocht of verwijderd.
De bank is bereid de incassomaatregelen (waaronder het informeren van debiteuren) tot uiterlijk 7 augustus 2003 op te schorten teneinde u in de gelegenheid te stellen de herfinanciering van uw woonhuis te België en de afwikkeling van de verkoop van uw woning in Zuid-Afirka te regelen indien u voortaan dagelijks nieuwe vorderingen op derden aan de bank verpandt(…).
We hebben de borg per heden geïnformeerd over de inhoud van dit schrijven.
U kunt de rekeningen die u bij de bank aanhoudt, behoudens voor crediteringen, niet meer gebruiken. (…).’
- (g)
Op 11 september 2003 heeft een bespreking plaatsgevonden bij de bank over de wijze van terugbetaling van de door de bank per 31 juli 2003 opgezegde financiering. Bij brief van 23 september 2003 (prod. 20 inl. dagv.) heeft de bank aan Amlin het op 11 september 2003 overeengekomen afbouwplan — o.a. een storting van € 200.000,= in week 38 — bevestigd, waarbij de bank aangaf dat continuering van de borgtocht door [betrokkene 2] noodzakelijk was. Voorts schrijft de bank in deze brief:
‘De bevestiging van de afbouwregeling door de heer [betrokkene 2], in de vorm van een geaccordeerde conditiebrief en een nieuwe borgtochtovereenkomst, bereikte ons op 18 september 2003. De op die datum aangereikte betalingsopdrachten zijn dan ook prompt uitgevoerd.
Helaas is de kapitaalstorting van € 200.000,00 in week 38 uitgebleven waardoor het terugdringen van het gecombineerd debetsaldo naar maximaal € 150.000,00 per 20 september 2003 niet gerealiseerd werd. Dientengevolge was er evenmin dispositieruimte voor de fiattering van nieuw aangeboden betalingsopdrachten.’
Aansluitend op de brief van 23 september 2003 en het daarop volgende onderhoud op 6 oktober 2003 heeft de bank bij brief van 8 oktober 2003 (prod. 21 inl. dagv.) een nieuw afbouwplan voorgesteld onder de voorwaarde van een hernieuwde borgstelling door [betrokkene 2] tot 5 januari 2004. Dit afbouwschema is door de betrokken partijen geaccordeerd.
- (h)
Bij overeenkomst van 14 november 2003 heeft Amlin bij voorbaat het kantoorpand aan [A] Vastgoed B.V. (hierna: [A]) verkocht voor € 1.025.000,=.
- (i)
Op 2 december 2003 schrijft de bank in aansluiting op het onderhoud d.d. 28 november 2003 over het afbouwplan van financieringen:
‘Het krediet wordt tot ultimo december 2003 gehandhaafd op € 195.378,00 met als zekerheid de borgstelling afgegeven door de heer ir. [betrokkene 2] en verpanding van debiteuren, inventaris en voorraden. Tevens wordt de verkoopopbrengst van het pand [a-straat] [1] te [a-plaats], groot € 1.025.000,= verpand aan de Rabobank Eindhoven. Separaat zenden wij u deze overeenkomst mee.
Na ontvangst van de verkoopopbrengst wordt de kredietlimiet ingetrokken en op nihil gezet. De borgstelling van de heer ir.[betrokkene 2] vervalt dan per dezelfde datum.
(…)
Met betrekking tot de herfinanciering van uw privé financiering verwachten wij dat u dit in het 1e kwartaal van 2004 effectueert.’
De deze brief gevoegde akte van verpanding is door [betrokkene 1] (bestuurder van VW&A en (indirect) bestuurder van Amlin) op 12 december 2003 voor akkoord getekend. Amlin verklaart daarin aan de bank in onderpand te geven de vorderingen op [A] Vastgoed B.V. uit hoofde van de verkoopopbrengst van het pand aan de [a-straat] [1] te [a-plaats] ad € 1.025.000,= (prod. 26 inl. dagv.).
- (j)
Bij brief van 17 december 2003 (prod. ) deelt de bank aan de notaris, die de eigendomsoverdracht van genoemd pand gaat verzorgen, deze verpanding mede en verzoekt zij de gelden uit hoofde van de verkoopopbrengst op een rekening van bank te storten.
- (k)
Bij brief van 24 januari 2004 (prod. 34 CvR) schrijft de bank aan de directie Amlin, t.a.v. [betrokkene 1], aangaande het krediet op de rekeningen-courant:
‘In verband met het gebruik van het krediet op de rekeningen-courant van uw ondernemingen Amlin Nederland B.V. en Amlin Holding B.V. vraag ik uw aandacht voor het volgende:
Per 31 juli 2003 werden de financieringen aan u en uw vennootschappen opgezegd en opgeëist per 15 augustus 2003.
Omdat de heer Ir. [betrokkene 2] bereid is geweest zijn borgtocht te verlengen heeft de bank de terugbetaling van de opgezegde financiering uitgesteld tot de einddatum van de borgtocht.
Met u was overeengekomen dat met betrekking tot de aan- en verkoop van het pand [a-straat] [1] te [a-plaats] een storting van tenminste € 200.000,00 op uw rekening bij onze bank zou plaatsvinden waarmee de kredietfaciliteit volledig zou worden agelost.
Door omstandigheden heeft het transport van die aan- en verkoop, aanvankelijk gepland op uiterlijk 31 december 2003, nog niet kunnen plaatsvinden en is de heer [betrokkene 2] bereid geweest zijn borgstelling te verlengen tot uiterlijk 24 januari 2004.
De gecombineerde stand van deze rekeningen bedraagt thans € 206.283,06 bij een maximale kredietfaciliteit van € 195.378,00.
De combinatie van de overschrijding van de kredietlimiet en de beëindiging van de borgtocht door de heer [betrokkene 2] staan niet toe dat u nog gebruik kunt maken van de rekeningen-courant anders dan voor het ontvangen van crediteringen, totdat eerder genoemde storting van € 200.000,00 op de rekening van uw vennootschap bij onze bank heeft plaatsgehad. (…)’
- (l)
Op 16 februari 2004 heeft [betrokkene 1] het faillissement van Amlin en Amlin Nederland aangevraagd, waarna Amlin op 17 februari 2004 failliet is verklaard met benoeming van mr. Butterman tot curator.
Voorts is op 16 februari 2004 om 16.50 uur de transportakte inzake het pand aan de [a-straat] verleden en is de koopprijs door [A] op de kwaliteitsrekening van de notaris betaald. De overdracht van genoemd pand is op 17 februari 2004 om 9.05 uur voltooid door de inschrijving daarvan in de registers van het kadaster. De notaris heeft vervolgens eveneens op 17 februari 2004 de door Amlin behaalde verkoopopbrengst inzake het pand ad € 186.367,32 aan de bank betaald. De bank heeft dit bedrag verrekend met haar vordering op Amlin.
- (m)
Een groot aantal crediteuren van Amlin (zie het overzicht, overgelegd bij prod. 4 MvA) heeft aan mr. Butterman in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Amlin volmacht verleend om hun individuele vordering wegens onrechtmatige op de bank te innen en het geïnde toe te voegen aan het boedelactief ten einde dit aan de gezamenlijke schuldeisers te doen toekomen (prod. 4 MvA).
4.3.1.
De curator vordert — na eisvermeerdering (CvR sub 97/98) — in de onderhavige procedure
- 1.
te verklaren voor recht dat:
- a)
de Rabobank jegens de gezamenlijke crediteuren van Amlin onrechtmatig heeft gehandeld;
- b)
de door de Rabobank op 17 februari 2004 ontvangen althans verrekende betaling ad € 186.376,32 een betaling betreft van een niet aan de Rabobank verpande vordering;
- c)
de curator alle verpandingen vanaf 31 juli 2003, althans vanaf een in goede justitie te bepalen tijdstip, als genoemd in de brief van Rabobank aan de curator van 3 maart 2004 bij brief van 21 april 2004 heeft vernietigd;
- 2.
de Rabobank te veroordelen om aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
- a)
een bedrag van € 186.367,32 primair uit hoofde van onrechtmatige daad en subsidiair op grond van artikel 53 en/of 54 Fw;
- b)
een bedrag ad € 242.054,78 uit hoofde van onrechtmatige daad;
- c)
een bedrag ten titel van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (onrechtmatige daad);
- d)
de wettelijke rente over de onder 2 a, b en c toe te wijzen bedragen vanaf 17 februari 2004 tot de dag der algehele voldoening;
- 3.
indien en voor zover het onder 2a primair en/of 2b gevorderde wordt toegewezen, te verklaren voor recht dat gedaagde het op grond van 2a primair en 2b aan de curator verschuldigde niet mag debiteren in rekening-courant mét of anders in rekening mag brengen aan Amlin;
- 4.
een en ander met veroordeling van de Rabobank in de kosten van het geding.
4.3.2.
De Rabobank heeft de vordering gemotiveerd bestreden, waarna de rechtbank bij tussenvonnis van 25 januari 2006, kort samengevat, heeft overwogen dat de door de curator gevorderde verklaringen voor recht, de vordering onder II sub a en de onder II sub c gevorderde schadestaat voor toewijzing gereed liggen; ten aanzien van het onrechtmatig handelen jegens de (gezamenlijke) crediteuren heeft de rechtbank de curator in de gelegenheid gesteld de daardoor geleden schade nader te onderbouwen. In het eindvonnis van 20 september 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat deze schade € 197.209,10 bedraagt en vervolgens deze vordering en de andere vorderingen, zoals in het vonnis van 25 januari 2006 overwogen, toegewezen. Daarna is dit vonnis op verzoek van de curator bij vonnis van 27 december 2006 hersteld, in die zin dat het vonnis van 20 september 2006 alsnog ten aanzien van de vorderingen sub II en IV uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
4.4.
De grieven richten zich tegen de toewijzing van de vorderingen van de curator. Derhalve liggen in dit hoger beroep de vorderingen van de curator opnieuw ter beoordeling voor.
4.5.
Het hof leidt — net als de rechtbank (zie r.o. 3.2 van het vonnis van 25 januari 2006) — uit de stellingen van de curator af dat de curator zijn vorderingen op twee grondslagen baseert, namelijk:
- A.
onrechtmatig handelen van de bank jegens de — overige — crediteuren van Amlin door na de opzegging van het krediet op 31 juli 2003 Amlin de gelegenheid te bieden meer schulden te maken, terwijl de bank wist althans moest weten dat Amlin die schulden niet zou kunnen inlossen (de zgn. Peeters/Gatzen-vordering) ;
- B.
onrechtmatig handelen van de bank door haar vordering op Amlin te verrekenen met de verkoopopbrengst omdat op die vordering geen pandrecht was gevestigd dan wel dit pandrecht door bevrijdende betaling teniet was gegaan.
Het hof zal aan de hand van deze twee — cumulatieve — grondslagen beoordelen of de vorderingen van de curator de toewijsbaar zijn.
onrechtmatig handelen jegens gezamenlijke crediteuren
4.6.
De curator stelt, kort samengevat, dat Rabobank jegens de gezamenlijke crediteuren in het faillissement van Amlin onrechtmatig heeft gehandeld door in een uitzichtloze situatie van Amlin ná de opzegging van het krediet op 31 juli 2003 het opeisen van haar vordering steeds uit te stellen tegen verschaffing van extra zekerheden door Amlin met als gevolg dat, toen het onvermijdelijke faillissement van Amlin werd uitgesproken, geen enkel niet aan de bank verbonden actief meer resteerde en de overige crediteuren van Amlin zijn benadeeld. De na 31 juli 2003 verstrekte zekerheden zijn derhalve onverplicht verricht.
Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
4.6.1.
De bank heeft weliswaar bij brief van 31 juli 2003 (r.o. 4.2 sub f) de aan Amlin verstrekte financiering ‘formeel’ opgezegd, maar naar aanleiding van deze (formele) opzegging zijn er vervolgens tussen Amlin en de bank diverse besprekingen gevoerd en uit de naar aanleiding van die besprekingen gewisselde correspondentie (zie hiervoor sub 4.2 sub g en k) valt af te leiden dat de opzegging van de financiering door de bank niet is geëffectueerd, mede omdat [betrokkene 2] alsnog bereid was de borgtocht te verlengen.
Derhalve heeft Amlin ook na 31 juli 2003 over het krediet in rekening-courant kunnen beschikken en vaststaat dat Amlin — een aantal van — haar crediteuren heeft kunnen voldoen (zie de brief van de bank van 23 september 2003, weergegeven in 4.2 sub g). Het hof vermag niet in te zien waarom de bank in de gegeven omstandigheden aan het laten doorlopen van het rekening-courantkrediet geen nadere voorwaarden, zoals het hernieuwen van de borgtocht door [betrokkene 2] en het verstrekken van een (stil) pandrecht op de vordering van Amlim op verkoopopbrengst, mocht stellen.
Vaststaat immers dat Amlin zich op 1 juli 1999 tegenover de bank reeds had verplicht voor nog te verstrekken geldleningen zekerheden te verstrekken (zie r.o. 4.2 sub c) zodat genoemde zekerheden niet onverplicht zijn verstrekt.
4.6.2.
De curator stelt wel dat de situatie van Amlin op dat moment uitzichtloos was, maar voor de — indirecte — bestuurder van Amlin, [betrokkene 1], was er na 31 juli 2003 ondanks de omstandigheid dat er al gedurende enige tijd sprake was van overschrijding van de kredietlimiet (zie 4.2 sub d en e) aanleiding de bank te verzoeken het krediet te verlengen en ook [betrokkene 2] was als onafhankelijke derde bereid de eerder verstrekte borgtocht wederom te verlengen. Daaruit leidt het hof af dat zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] er alle vertrouwen in hadden dat het in de nabije toekomst goed zou komen met Amlin. Onder deze omstandigheden kan, anders dan de curator betoogt (CvR sub 85), niet worden gezegd dat de bank had moeten volharden in haar aanvankelijke opzegging van 31 juli 2003. Daarbij is naar het oordeel van het hof van belang dat de beslissing van de bank om het krediet te verlengen mede was gebaseerd op door Amlin aan de bank verstrekte prognoses.
Met de omstandigheid dat dergelijke cijfers vervalst waren, zoals de curator stelt (zie MvA sub 9 t/m 11), behoeft de bank geen rekening te houden. In ieder geval zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de bank er rekening mee moest houden dat die cijfers vervalst waren. De — voorlopige — conclusie is dan ook dat de bank door het verlengen van het krediet onder het bedingen van extra zekerheden niet onrechtmatig jegens de gezamenlijke crediteuren heeft gehandeld.
4.6.3.
Evenmin kan het hof de curator volgen in diens stelling dat de bank vanwege haar positie in het betalingsverkeer verplicht is rekening te houden met het beginsel van paritas creditorum. Artikel 3:277 BW bepaalt namelijk dat schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om zich uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te verhalen behoudens door de wet erkende redenen van voorrang. Pandrecht is één van de door de wet erkende redenen van voorrang, zie artikel 3:278 lid 1 BW. Derhalve behoefde de bank zich de belangen van de concurrente crediteuren niet aan te trekken. De omstandigheden waarop de curator de — gestelde — onrechtmatigheid grondt — het verlengen van het krediet onder het bedingen van extra zekerheden — zijn alle inherent aan de positie van een preferent crediteur. Temeer nu Amlin op grond van de overeenkomst van juli 1999 zich reeds had verplicht tot het stellen van zekerheden, kan niet gezegd worden dat de bank door het bedingen van extra zekerheden onrechtmatig heeft gehandeld. Dat zou mogelijk anders zijn ingeval de bank bewust misbruik had gemaakt van haar positie. Echter, dat de bank misbruik heeft gemaakt van haar positie door na de opzegging van het krediet onverplicht goederen aan zich te laten verpanden, zoals de curator stelt, is niet gebleken.
Het gestelde kan derhalve niet tot toewijzing van het gevorderde leiden en om die reden wordt het bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd.
4.6.4.
Maar wat daar ook van zij: zelfs als met de curator zou worden aangenomen dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld, dan nog zou dat niet tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. Er is in dezen namelijk geen sprake van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers en dus is er geen schade. De curator baseert de vordering immers op benadeling van de gezamenlijke schuldeisers, ook wel aangeduid als de Peeters/Gatzen-vordering. De gezamenlijke schuldeisers zijn echter slechts benadeeld voor een bedrag gelijk aan het nominale verschil tussen de schuldenlast per peildatum en de schuldenlast per datum faillissement indien
- a)
er in dezelfde periode geen vermeerdering van vrij actief heeft plaatsgevonden en
- b)
de schuldeisers op de peildatum nog een uitkering van 100% tegemoet hadden kunnen zien.
Tussen partijen is niet in discussie dat 31 juli 2003 als peildatum moet worden genomen. Nu uit de overgelegde stukken blijkt dat aan de — concurrente — schuldeisers zowel op 31 juli 2003 als per datum faillissement niets zou zijn uitgekeerd, is er geen sprake van benadeling. Voorts is er nog afgezien daarvan onvoldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van causaal verband tussen de — veronderstelde — onrechtmatigheid en de schade.
4.6.5.
Kortom: de vordering van de curator, voor zover gebaseerd op onrechtmatig handelen van de bank jegens de gezamenlijke schuldeisers van de boedel, moet worden afgewezen.
4.6.6.
De curator heeft, voor het geval het hof mocht oordelen dat de curator kan optreden namens een groep specifieke schuldeisers, een beroep gedaan op aan hem door het gros van de schuldeisers verstrekte machtigingen (overgelegd bij prod. 4 MvA). De curator stelt zich op het standpunt dat hij op grond daarvan gemachtigd is namens deze specifieke groep schuldeisers hun individuele onrechtmatige daadsvorderingen jegens de bank in te stellen en de vruchten daarvan in de boedel te laten vallen ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers.
4.6.7.
Deze vordering faalt reeds omdat uit hetgeen hiervoor is overwogen, de conclusie geen andere kan zijn dan dat de bank ook jegens individuele schuldeisers van Amlin niet onrechtmatig heeft gehandeld. De bank was immers bevoegd op grond van de door haar in 1999 met Amlin gesloten financieringsovereenkomst zekerheden te bedingen voor door haar aan Amlin te verlenen kredieten en reeds daarom is het bedingen daarvan niet onrechtmatig jegens een individuele crediteur van Amlin. Inherent aan de positie van een preferent crediteur zoals de bank is dat deze zich bij voorrang op de opbrengst kan verhalen.
4.8.8.
Maar wat daar ook van zij: de curator handelende in hoedanigheid ontleent zijn (wettelijke) bevoegd aan artikel 68 Fw. Deze bevoegdheid kan de curator niet ontlenen aan hem door individuele crediteuren verleende volmachten.
Daarmee wordt, anders dan de curator kennelijk veronderstelt, niet bewerkstelligd dat de curator handelt in hoedanigheid. In dat geval treedt mr. Butterman enkel op als gevolmachtigde van die individuele schuldeisers en niet in zijn hoedanigheid van curator. Echter, zoals valt af te leiden uit HR 16 september 2005, JOR 2006, 52, is de curator, handelende in hoedanigheid, daartoe niet bevoegd.
bevoegdheid tot verrekening
4.7.
De curator stelt ter onderbouwing van deze grondslag dat de Rabobank ten onrechte haar vordering op Amlin heeft verrekend met de — op een van haar rekeningen gestorte — van [A] ontvangen verkoopopbrengst, omdat
- (a)
de verpanding op grond van artikel 42 Fw is vernietigd waardoor de verrekening in strijd is met artikel 53 en 54 Fw en dus onrechtmatig jegens de gezamenlijke schuldeisers van Amlin.
- (b)
door de bevrijdende betaling van [A] de vordering en daarmee dus ook het pandrecht van de Rabobank teniet is gegaan.
Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
4.7.1.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.6.1. is overwogen volgt dat de vestiging van een stil pandrecht op de verkoopopbrengst door Amlin op 12 december 2003 niet onverplicht is verricht. Dit betekent dat de door de curator bij brief van 21 april 2004 (prod. 30 inl. dagv.) ingeroepen buitenrechtelijke vernietiging ten aanzien van deze verpanding geen effect sorteert. Uitgangspunt is derhalve dat de bank een geldig stil pandrecht op deze vordering heeft verkregen. Aan alle vereisten van artikelen 3:98 juncto 3:84 en 3:239 lid 1 BW is namelijk voldaan: er is een geldige titel (belofte tot verpanding in pandakte van juli 1999), Amlin is op grond van de overeenkomst met [A] van 14 november 2003 rechthebbende op de koopsom, er is een onderhandse akte opgemaakt, die vervolgens is geregistreerd (zie de bij productie 4 MvA overgelegde pandlijst).
4.7.2.
De vraag die thans ter beantwoording voor ligt is of de bank bevoegd was haar vordering op Amlin te verrekenen met de door de notaris ná het faillissement van Amlin op 17 februari 2004 op een van de rekeningen van de bank gestorte (restant)koopsom. Zoals de curator terecht opmerkt, is het stille pandrecht door de bevrijdende betaling van de koper aan de notaris teniet gegaan, maar dat doet er niet aan af dat de bank haar bevoegdheid zich bij voorrang op het geïnde (door verrekening) te voldoen heeft behouden. Het onderhavige geval is namelijk vergelijkbaar met de situatie die ten grondslag lag aan het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1995, NJ 1996, 471 (Mulder q.q./CLBN). Derhalve is ook hier plaats voor een uitzondering — als aanvaard in genoemd arrest en op de in dat arrest uiteengezette gronden — op de regel dat een bank zich ter zake van een op de rekening van haar cliënt gedane girale betaling niet op verrekening kan beroepen indien deze betaling is ontvangen nadat de cliënt in staat van faillissement is verklaard. Het gaat in dezen immers om een girale betaling die strekt ter voldoening van een aan de bank stil verpande vordering. Dat in het onderhavige geval de notaris de koopsom niet op de rekening van Amlin bij de bank heeft gestort doch op verzoek van de bank direct aan haar heeft betaald, doet daar niet aan af. Door de transporterende notaris — die de koopsom houdt voor de rechthebbende, dat wil zeggen voor degene die daarop rechtens aanspraak heeft — te verzoeken de koopsom direct op een van haar rekeningen te storten, heeft de bank niets anders gedaan dan gebruik maken van haar bevoegdheid tot verrekening. Zou de notaris de (restant)koopsom hebben gestort op de rekening van Amlin bij de bank, dan zou de bank op grond van genoemd arrest bevoegd zijn geweest dit bedrag vervolgens op een van haar rekeningen te storten. Van enig misbruik door de bank, zoals door de curator gesteld, is niet gebleken. Derhalve is de verrekening van de bank in de gegeven omstandigheden niet in strijd met de artikelen 53 en 54 Fw.
4.8.
Dit betekent dat de grieven slagen. De beroepen vonnissen dienen te worden vernietigd en, opnieuw rechtdoende, worden de vorderingen van de curator alsnog afgewezen.
De curator wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, zowel in die van de eerste aanleg als van dit hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep en,
opnieuw rechtdoende,
wijst de vorderingen van de curator af;
veroordeelt de curator in de proceskosten van de eerste aanleg en dit hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de Rabobank in eerste aanleg worden begroot op € 4.100,= aan verschotten en € 7.740,= aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 6.000,74 aan verschotten en € 11.685,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Vermeulen, Antens en Visser en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 september 2008.
griffier
rolraadsheer