Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1024/2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen
Artikel 16 Toezichtbevoegdheden
Geldend
Geldend vanaf 03-11-2013
- Bronpublicatie:
15-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1024/2013)
- Inwerkingtreding
03-11-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1024/2013)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Voor de uitvoering van haar in artikel 4, lid 1, bedoelde taken heeft de ECB, onverminderd andere aan haar verleende bevoegdheden, de in lid 2 van dit artikel vermelde bevoegdheden om van eender welke kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding in deelnemende lidstaten te eisen dat zij in een vroeg stadium de nodige maatregelen neemt om zich voordoende problemen te verhelpen in een of meer van de volgende omstandigheden:
- a)
de kredietinstelling voldoet niet aan de voorschriften van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen;
- b)
de ECB beschikt over aanwijzingen dat de kredietinstelling waarschijnlijk binnen de komende twaalf maanden niet zal voldoen aan de voorschriften van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen;
- c)
in het kader van een toetsend vermogenstoezicht overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt f), wordt vastgesteld dat de door de kredietinstelling ingevoerde regelingen, strategieën, procedures en mechanismen en het eigen vermogen en de liquiditeit die door die kredietinstelling worden aangehouden, geen degelijk beheer en geen solide dekking van haar risico's waarborgen.
2.
Voor de toepassing van artikel 9, lid 1, heeft de ECB met name de volgende bevoegdheden:
- a)
zij kan de instellingen verplichten om bovenop de kapitaalvereisten als bedoeld de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen eigen vermogen aan te houden in verband met aspecten van risico's en risico's die niet onder de toepasselijke handelingen van het Unierecht vallen;
- b)
zij kan verlangen dat de regelingen, procedures, mechanismen en strategieën worden aangescherpt;
- c)
zij kan de instellingen verplichten een plan te presenteren om opnieuw te voldoen aan de toezichtvereisten overeenkomstig de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen, met opgave van een uiterste termijn voor de uitvoering ervan; zij kan tevens verlangen dat het plan qua reikwijdte en uiterste termijn wordt bijgesteld;
- d)
zij kan de instellingen verplichten in verband met de eigenvermogensvereisten een specifiek voorzieningenbeleid te voeren of activa op een specifieke wijze te behandelen;
- e)
zij kan restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van instellingen of de afstoting verlangen van activiteiten die buitensporige risico's voor de soliditeit van een instelling met zich brengen;
- f)
zij kan verlangen dat het aan de werkzaamheden, producten en systemen van instellingen verbonden risico wordt beperkt;
- g)
zij kan van de instellingen verlangen dat zij de variabele beloning tot een bepaald percentage van hun netto-inkomsten beperken indien deze beloning niet met de instandhouding van een solide kapitaalbasis te verenigen is;
- h)
zij kan van de instellingen verlangen dat zij hun nettowinst gebruiken om het eigen vermogen te versterken;
- i)
zij kan uitkeringen door de instelling aan aandeelhouders, leden of houders van aanvullend-tier 1-instrumenten beperken of verbieden mits het verbod geen wanbetaling van de instelling vormt;
- j)
zij kan aanvullende rapportagevereisten opleggen of een frequentere rapportage verlangen, onder meer wat de rapportage over kapitaal en liquiditeitsposities betreft;
- k)
zij kan specifieke liquiditeitsvereisten opleggen, waaronder beperkingen ten aanzien van looptijdverschillen tussen activa en passiva;
- l)
zij kan aanvullende informatie verlangen;
- m)
zij kan te allen tijde leden van het leidinggevend orgaan van kredietinstellingen ontslaan die niet aan de vereisten van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen voldoen.