Hof 's-Hertogenbosch, 07-03-2017, nr. 200.173.201, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:930
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-03-2017
- Zaaknummer
200.173.201_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:930, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑03‑2017; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1526
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:3747
ECLI:NL:GHSHE:2016:3747, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑08‑2016; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1526
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:930
ECLI:NL:GHSHE:2016:1526, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑04‑2016; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:867
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:930
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:3747
ECLI:NL:GHSHE:2016:867, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑03‑2016; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1526
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Advocatendeclaratie. Vervolg op 2016:3747 en 2016:1526.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.201/01
arrest van 7 maart 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. N.P. Scholte te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. de maatschap [VDL] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen VDL,
2. [Advocaten] Advocaten B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [Advocatenpraktijk] Advocatenpraktijk B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
als vervolg op de door het gerechtshof Den Haag op 24 februari 2015 en door dit hof op 8 maart 2016, 19 april 2016, 23 augustus 2016 gewezen tussenarresten in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer 765250/CV-expl 13-1245 tussen [appellante] en VDL gewezen vonnis van 28 augustus 2013.
10. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 23 augustus 2016;
- -
het deskundigenbericht, bij het hof binnengekomen op 14 oktober 2016;
- -
de memorie na deskundigenbericht van VDL van 22 november 2016.
Het hof heeft daarna op verzoek van partijen een datum voor arrest bepaald.
11. De verdere beoordeling
11.1.
Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in zijn tussenarresten.
Bij tussenarrest van 19 april 2016 is een deskundigenonderzoek gelast. Het tussenarrest van 23 augustus 2016 behelst de toekenning van een nader voorschot.
11.2.
In deze zaak vordert VDL een (restant)betaling van € 5.643,79 inclusief verschotten, 7% kantoorkosten en 19% btw ter zake van uitgevoerde advocatenwerkzaamheden. De kantonrechter heeft dit bedrag toegewezen. Daartegen is [appellante] opgekomen met twee grieven. Grief 2 is in het tussenarrest van 8 maart 2016 verworpen. Grief 1 heeft betrekking op het niet volgen van de begrotingsprocedure uit de WTBZ. Deze grief is gegrond bevonden.
Daarmee ligt voor de vraag of VDL aanspraak kan maken op de betaling, waarbij het verweer van [appellante] , als zou VDL teveel in rekening hebben gebracht, moet worden betrokken.
Het hof heeft een deskundigenonderzoek gelast en de deskundige gevraagd de door VDL in rekening gebrachte kosten te begroten.
11.3.
Op pagina 4 van het deskundigenrapport is gespecificeerd dat VDL in de 8 te onderscheiden dossiers van de 188,2 bestede uren 153,1 uren heeft gedeclareerd à € 210,- per uur, zodat onbetaald is gebleven € 7.371,-, exclusief, verschotten, kantoorkosten (7%) en btw (19%). Dit bedrag komt overeen met de declaraties overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding (€ 8.463,- -/- € 1.092,-).
Inclusief, verschotten, kantoorkosten (7%) en btw (19%) beloopt de vordering van VDL € 11.034,23 -/- € 1.390,44 = € 9.643,79. Daarop is nog € 4.000,- in mindering voldaan (punt 2 inl. dagv.) zodat resteert € 5.643,79, het in rechte gevorderde bedrag.
11.4.
Het hof stelt voorop dat het het deskundigenadvies in beginsel aanvaardt en zal volgen. De bezwaren van de zijde van VDL geformuleerd bij brief van 5 oktober 2016, waarna de memorie na deskundigenbericht verwijst geven geen aanleiding om dit advies buiten beschouwing te laten of nadere onderzoeksvragen aan de deskundige te stellen.
[appellante] heeft geen bezwaren geuit.
11.5.
De deskundige heeft als conclusie geformuleerd dat VDL een bedrag van € 8.743,74, inclusief 7% kantoorkosten en 19% btw niet in rekening had mogen brengen, dus een bedrag hoger dan de vordering. VDL heeft in haar brief aan de deskundige tegen een aantal aspecten bezwaar gemaakt. Aan deze bezwaren is op twee punten tegemoet gekomen (inrichting onderzoek en begroting dossier [dossiernummer 1] ). De bezwaren tegen de begroting in de dossiers [dossiernummer 2] en [dossiernummer 3] gaan over relatief lage bedragen. Hetzelfde geldt voor de discussie of aan kantoorkosten 6 of 7% in rekening mag worden gebracht. Dit laatste aspect zou leiden tot een correctie van € 326,34 exclusief btw (€ 388,34 incl.), zodat VDL dan € 9.132,08 teveel in rekening zou hebben gebracht.
11.6.
De overige bezwaren zijn niet financieel geconcretiseerd. VDL heeft geen berekening gemaakt van hetgeen haars inziens teveel is berekend. Ook is VDL niet ingegaan op de grootste posten: dossier [dossiernummer 4] , gezagswijziging, € 4.492,20 teveel in rekening gebracht en dossier [dossiernummer 5] , € 1.818,27 teveel in rekening gebracht.
VDL heeft wel algemene klachten geformuleerd, zoals tegen een opmerking van de deskundige over de gevoerde, omvangrijke correspondentie (pag. 1 en 2), dat er niet altijd tijd is geschreven (pag. 2 onderaan) en enkele schattingen (pag. 3).
11.7.
Naar het oordeel van het hof behoeven deze bezwaren geen verdere bespreking. Met de deskundige is het hof van oordeel dat VDL in ieder geval het thans gevorderde bedrag van € 5.643,79 niet in rekening had mogen brengen, zodat de vorderingen moeten worden afgewezen.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het niet gaat om een exacte vaststelling van wat verschuldigd is, maar om een begroting van redelijke tijdsbesteding door een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat. Het gaat om een reconstructie achteraf.
11.8.
VDL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten eerste aanleg (conventie) en die in hoger beroep (tariefgroep I, 2 punten, mvg en twee maal een akte). VDL zal tevens de deskundigenkosten dienen te dragen. De kosten voor het herstelexploot komen ten laste van [appellante] .
12. De uitspraak
Het hof:
verklaart het hoger beroep tegen de geïntimeerden 2 en 3 niet-ontvankelijk (rov. 2.2);
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep tegen de geïntimeerden 2 en 3 en begroot die kosten tot op heden op nihil;
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt VDL in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op
€ 500,- aan salaris advocaat in eerste aanleg
€ 92,82 aan dagvaardingskosten,
€ 299,- aan griffierecht
€ 1.264,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
en
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
en
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de deskundigenkosten ten belope van € 3.051,22 ten laste van VDL komen.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.G.W.M. Stienissen en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 maart 2017.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 23‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Advocatendeclaratie
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.201/01
arrest van 23 augustus 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M. Ras te Almere,
tegen
1. de maatschap [VDL] Advocaten,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: VDL,
2. [Advocaten] Advocaten B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [Advocatenpraktijk] Advocatenpraktijk B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarresten van 8 maart 2016 en 19 april 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 765250/CV EXPL 13-1245 gewezen vonnis van 28 augustus 2013.
7. Het tussenarrest van 19 april 2016
Bij genoemd arrest heeft het hof bepaald dat er een deskundigenonderzoek zal worden verricht door mevrouw mr. N.A.M. Sinjorgo. Verder is bepaald dat het voorschot van € 2.057,= door VDL zal worden overgemaakt.
De termijn van inzending van het rapport van de deskundige is vervolgens bepaald op 6 september 2016. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
8. Het verdere verloop van de procedure en de verdere beoordeling
VDL heeft op 29 april 2016 het voorschot van € 2.057,= op de aangegeven wijze voldaan.
De deskundige heeft per mailbericht van 4 juli 2016 aan de griffier van het hof bericht dat de zaak bewerkelijker is dan in eerste instantie op basis van de aangereikte gegevens werd verwacht. De deskundige stelt dat zij verwacht tot en met het uitbrengen van het definitieve rapport nog 10 uur nodig te hebben. De totale kosten zullen dan naar verwachting € 3.085,50 inclusief BTW bedragen. De deskundige verzoekt een aanvullend voorschot te laten storten van € 1.028,50.
Op 8 juli 2016 heeft de griffier van het hof het mailbericht van de deskundige doorgezonden aan de advocaten van partijen en partijen in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk 22 juli 2016 te reageren op het verzoek tot verhoging van het voorschot.
Mr. De Lange heeft per mailbericht van 18 juli gereageerd en aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het aanvullende voorschot; van mr. Ras is geen reactie met betrekking tot het aanvullende voorschot ontvangen.
Het hof zal beslissen zoals in het dictum is bepaald.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
9. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat voor de kosten van de deskundige een aanvullend voorschot dient te worden voldaan van € 1.028,50 inclusief btw;
bepaalt dat VDL het aanvullend voorschot van € 1.028,50 zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek verder zal voortzetten nadat de griffier heeft bericht dat het aanvullend voorschot is ontvangen;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het aanvullend voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
verwijst de zaak naar de rol van 4 oktober 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van VDL;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en D.A.E.M. Hulskes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 augustus 2016.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Advocatendeclaratie. WTBZ-procedure is vervallen. Onbevoegde rechter alsnog bevoegd. Deskundigenbericht. Wat is het rechtsgevolg van het verweer dat op toevoeging geprocedeerd had kunnen worden?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.201/01
arrest van 19 april 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M. Ras te Almere,
tegen
1. de maatschap [Advocaten] Advocaten,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [Advocaten] ,
2. [maat 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [maat 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 maart 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 765250/CV EXPL 13-1245 gewezen vonnis van 28 augustus 2013.
4. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 8 maart 2016;
- -
de akte van [appellante] van 29 maart 2016;
- -
de akte van [Advocaten] van 29 maart 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
5. De verdere beoordeling
5.1.
Bij genoemd tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen opdat beide partijen zich konden uitlaten over de benoeming van een deskundige.
Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in het tussenarrest.
5.2.
Beide partijen hebben zich gerefereerd aan het voorstel om een deskundige te benoemen.
5.3.
Het hof ziet aanleiding om, nu beide partijen daarmee instemmen, de voorgestelde deskundige mevr. mr. N.A.M. Sinjorgo te belasten met de begroting van het aantal door [Advocaten] aan de zaken van [appellante] bestede uren en de overige kosten. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de wijze van begroting zoals dat voor de wetswijziging van 1 januari 2015 gebruikelijk plaatsvond.
5.4.
Het voorschot op de kosten van de deskundige zal op grond van artikel 195 Rv voorshands gedragen moeten worden door [Advocaten] als oorspronkelijk eiseres.
5.5.
Iedere verdere beslissing, ook die over de draagplicht voor de deskundigenkosten, wordt aangehouden.
6. De uitspraak
Het hof:
6.1.
bepaalt dat de deskundige het aantal door [Advocaten] in de zaken van [appellante] bestede uren en de overige kosten zal begroten;
6.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag/vragen:
mevr. mr. N.A.M. Sinjorgo
adres: [adres] , [postcode] [kantoorplaats]
telefoon: [netnummer en telefoonnummer]
email: [email-adres] ;
6.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat [Advocaten] binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken (van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, als de dossiers in de te begroten zaken) aan de deskundige ter beschikking zal stellen en dat partijen alle door de deskundige gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
6.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
6.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.057,-, inclusief 21% btw (bij een tijdsbesteding van maximaal 20 uur à € 85,- per uur exclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat [Advocaten] genoemd voorschot zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien haar kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
6.6.
benoemt mr. W.H.B. den Hartog Jager tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
6.7.
verwijst de zaak naar de rol van 6 september 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [Advocaten] ;
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en D.A.E.M. Hulskes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2016.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 08‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Advocatendeclaratie. WTBZ-procedure is vervallen. Onbevoegde rechter alsnog bevoegd. Deskundigenbericht. Wat is het rechtsgevolg van het verweer dat op toevoeging geprocedeerd had kunnen worden?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.201/01
arrest van 8 maart 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M. Ras te Almere,
tegen
1. de maatschap [Advocaten 1] Advocaten,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [Advocaten 1] ,
en haar maten
2. [maat 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [maat 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
als vervolg op het door het hof Den Haag gewezen tussenarrest van 24 februari 2015 in het bij exploot van 26 november 2013 en het herstelexploot van 24 januari 2014 ingestelde hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 765250/CV-EXPL 13-1245 gewezen vonnis van 28 augustus 2013.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 24 februari 2015.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij genoemd tussenarrest van het hof Den Haag is de zaak, in de stand waarin deze zich bevond (het wijzen van arrest), verwezen naar het hof ’s-Hertogenbosch omdat het eerstgenoemde hof onbevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep van het vonnis gewezen door een rechter buiten het ressort Den Haag. Dit hof heeft niet kunnen vaststellen waarom een herstelexploot vereist was en waarom het uitbrengen daarvan zo lang heeft geduurd.
2.2.
Het hof stelt vast dat het bestreden vonnis is gewezen tussen de maatschap [Advocaten 1] , als eiseres, en [appellante] als gedaagde. In de appeldagvaarding en de herstelexploten zijn echter tevens gedagvaard de maten, geïntimeerden 2 en 3. Hoger beroep in dagvaardingszaken kan evenwel alleen worden ingesteld tegen de wederpartij uit de eerste aanleg. Uitbreiding is in beginsel niet mogelijk. De regeling is van openbare orde en dient derhalve ambtshalve te worden toegepast (Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, 4 2012 nr. 42).
Het is niet aan een gedaagde om te bepalen wie eisers zijn.
Het hoger beroep tegen de maten is niet-ontvankelijk nu gronden die de uitbreiding (of wijziging) van de partijen in hoger beroep kan rechtvaardigen niet zijn gesteld of gebleken.
2.3.
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
[Advocaten 1] heeft in de periode januari 2011 tot en met 14 februari 2012 in opdracht van [appellante] advocaatwerkzaamheden verricht.
Voor deze werkzaamheden heeft [Advocaten 1] op 20 januari 2012 een declaratie naar [appellante] gezonden van € 11.034,23. Hierop strekt in mindering een betaling van € 4.000,- en een creditdeclaratie van € 1.390,44 zodat nog resteert € 5.643,79.
[Advocaten 1] vordert dit bedrag in rechte. Het is door de kantonrechter toegewezen.
Bij brief van 30 mei 2012 heeft [Advocaten 1] aan [appellante] een urenverantwoording (prod. 1 mvg) toegezonden inhoudende dat 188,2 uren zijn besteed aan alle zaken van [appellante] .
2.4.
Het hof zal eerst grief 2 behandelen. In die grief wordt opgekomen tegen de afwijzing (in rov. 3.9) van het verweer ontleend aan schending van artikel 24 van de gedragsregels voor de advocaten (de verplichting voor de advocaat om zijn cliënt te wijzen op de mogelijkheid om op toevoeging te procederen).
2.4.1.
[appellante] stelt (punt 22 mvg) dat, nu [Advocaten 1] ten onrechte de belangen van [appellante] is gaan behartigen, zonder voor haar een toevoeging aan te vragen dan wel zonder haar te verwijzen naar een advocatenkantoor dat wel zaken op basis van gefinancierde rechtshulp behartigt, [Advocaten 1] heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 24 en dat op die grond de vordering dient te worden afgewezen.
2.4.2.
Deze stelling miskent dat een tekortschieten van een crediteur de debiteur niet bevrijdt uit haar betalingsverplichting. In de woorden van HR 19 februari 1988, NJ 1989/343 (Droog/Bekaert), rov. 3.3:
‘(…)Behoudens afwijkend beding kan een partij bij een wederkerige overeenkomst wanneer de wederpartij haar verplichtingen onvolledig of ondeugdelijk nakomt, slechts van haar eigen verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst worden bevrijd door ontbinding van de overeenkomst ingevolge een daartoe strekkende rechterlijke uitspraak.’
2.4.3.
Het bestaan van een zodanig beding wordt niet gesteld en is ook niet kunnen blijken. Schending van gedragsregel 24, zoal daar sprake van is, heeft niet het door [appellante] beoogde gevolg (bevrijding). Ontbinding (eventueel partieel en/of buitengerechtelijk) van de overeenkomst van opdracht is niet gevorderd. Ook is geen beroep gedaan op de nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst van opdracht (bijvoorbeeld op grond van dwaling). Evenmin is een beroep gedaan op een opschortingsrecht (exceptio non adimpleti contractus, zie HR 23-09-1994, NJ 1995/26) of op artikel 6:248 lid 2 BW.
Het verweer faalt mitsdien.
2.4.4.
Het hof voegt hieraan het volgende toe.
[Advocaten 1] beroept zich op haar e-mailbericht van 13 januari 2011, 17:33 (prod. 7 cvr conv/cva reconv), waarin staat:
‘Ik wees u verder voor het ter hand nemen van deze kwestie al op het feit dat wij uitsluitend op commerciële basis zaken in behandeling nemen, ingeval van particulieren zoals u tegen een uurtarief van € 210,-, te vermeerderen met 7% kantoorkosten, btw en eventuele verschotten. Dat geldt uitdrukkelijk ook ingeval u mogelijk aanspraak zou kunnen maken op door de overheid gefinancierde rechtsbijstand op basis van een toevoeging. U doet daarmee afstand van het recht die toevoeging aan te vragen. Wij spraken daar in onze bespreking ook nog over.
Mijn declaratie, tevens houdende een voorschot op de nog voor u te verrichten werkzaamheden treft u bijgaand aan.’
De bijgevoegde declaratie beloopt € 2.673,93 inclusief btw.
In de conclusie van dupliek (punt 9) betwist [appellante] de ontvangst van de e-mail, op de grond dat deze is gericht aan een voor haar onbekend emailadres.
In de memorie van grieven komt [appellante] kennelijk terug op deze betwisting want zij stelt die e-mail te hebben beantwoord bij e-mail van dezelfde dag 18:00 uur (prod. 2 mvg), overigens verstuurd vanaf het eerst nog onbekende emailadres. In die e-mail staat:
‘Gezien de zitting op 18 Januari 2011 plaats vind, zal deze rekening voldaan worden verzoeken wij toch om een Rechtsbijstand toevoeging aan te vragen. Hier doe ik gaan afstand van de toevoeging.’
[Advocaten 1] betwist de ontvangst van die e-mail (punten 26 en 27 mva) en beroept zich gemotiveerd op de valsheid ervan.
Hierop heeft [appellante] bij akte van 30 september 2014 (punt 14) slechts summier gereageerd (Zelfs als zou [Advocaten 1] de … e-mail van [appellante] van 13 januari 2011 niet hebben ontvangen, hetgeen [appellante] betwist …).
Daarmee heeft [appellante] - op wie de bewijslast rust van zowel de verzending als van de echtheid van de door haar verzonden email - de stellingen van [Advocaten 1] onvoldoende weersproken. Een ter zakendoend bewijsaanbod heeft [appellante] niet gedaan.
Aldus moet het ervoor worden gehouden dat de rechtsverhouding (de financiële gevolgen van de opdracht) tussen partijen wordt beheerst door de email van [Advocaten 1] van 13 januari 2011 17:33 uur.
2.4.5.
[appellante] betoogt nog dat [Advocaten 1] volgens gedragsregel 24 lid 1 doorlopend moet toetsen of zij in aanmerking komt voor een toevoeging en dat [Advocaten 1] dat heeft nagelaten.
Zij miskent dat volgens de tekst van lid 1 een nieuwe toets alleen moet plaatsvinden als daartoe aanleiding bestaat. [appellante] onderbouwt niet wanneer er volgens haar deze aanleiding bestond. Bovendien hoefde [Advocaten 1] het onderwerp gefinancierde rechtshulp niet aan te snijden omdat partijen nu juist waren overeengekomen dat daarvan geen gebruik zou worden gemaakt (omdat [Advocaten 1] alleen op commerciële basis werkt).
2.4.6.
Grief 2 faalt mitsdien.
2.5.
Grief 1 komt op tegen de afwijzing van het verweer ontleend aan het niet volgen van de begrotingsprocedure van artikel 32 van de inmiddels vervallen Wet tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ) door [Advocaten 1] . De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] weliswaar de omvang en de hoogte van de declaratie heeft betwist, doch heeft verzuimd die betwisting te onderbouwen.
2.5.1.
De grief is gegrond. Voorop staat dat het aan [Advocaten 1] is om haar declaratie te specificeren en te onderbouwen. Op haar rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast. Daaraan is vaak lastig invulling te geven omdat het bij declareren niet alleen aankomt op de begroting van de feitelijke bestede tijd en de redelijkheid van het uurloon, maar ook op het antwoord op de vraag of daarbij gehandeld is zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Juist omdat het voor de advocaat en de cliënt niet goed mogelijk is om de bestede tijd te waarderen (hoeveel tijd had in de omstandigheden van het geval in redelijkheid besteed mogen worden?) komt het aan op het begroten van de verrichte werkzaamheden door een onafhankelijke derde/deskundige. De begrotingsprocedure voorzag daarin (en tegen beperkte kosten voor de advocaat en de cliënt). Het is niet aan de cliënt ( [appellante] ) om een alleen naar tijd gespecificeerde declaratie onderbouwd en gespecificeerd te betwisten. De kantonrechter heeft aldus te zware eisen gesteld aan de betwisting die van [appellante] verlangd mag worden. In het bijzonder hoeft zij niet te onderbouwen waarom de opgegeven 188,2 bestede uren niet kunnen kloppen. Het stellen daarvan is toereikend. Overigens heeft Scheffer haar verweer op dit punt in hoger beroep aangevuld.
2.5.2.
Van een verplichting om een declaratie ter begroting voor te leggen is ingevolge gedragsregel 27 lid 3 alleen sprake indien, kort gezegd, een restitutie op het betaalde voorschot valt te verwachten. Daarvan lijkt hier geen sprake. De stelling van [appellante] dat [Advocaten 1] niet-ontvankelijk is omdat zij de begrotingsprocedure niet heeft gevolgd is derhalve onjuist.
Dit neemt niet weg dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat bij betwisting van zijn declaratie (in een civiele zaak) deze ter begroting zou voorleggen aan de raad van toezicht, waartoe artikel 32 van de WTBZ noopte en de mogelijkheid bood, al was het alleen vanwege de kosten, de kennis en ervaring die die raad heeft alsmede ter voorkoming van een kostbare procedure waarbinnen de declaratie toch weer ter begroting aan de raad van toezicht moet worden voorgelegd. De civiele rechter was immers onbevoegd te begroten. Het hof is dan ook van oordeel dat [Advocaten 1] ten onrechte heeft nagelaten haar declaratie te laten begroten.
2.5.3.
Ten tijde van de inleidende dagvaarding (15 februari 2013) bestond de begrotings-procedure nog en werd deze ook nog toegepast; thans, ná 1 januari 2015, niet meer. De (voordien geponeerde) stelling van [appellante] als zou de civiele rechter onbevoegd zijn, althans zou de vordering moet worden afgewezen, is dan ook niet meer juist. Het hof is nu aangewezen op benoeming van een deskundige. Het hof overweegt daartoe over te gaan (tenzij partijen hun geschil alsnog voorleggen aan de Geschillencommissie advocatuur).
Benoeming van één deskundige zal volstaan. Als beide partijen daarmee instemmen zal het hof mevr. mr. N.A.M. Sinjorgo ( [adres] , [postcode] [kantoorplaats] , telefoon: [netnummer en telefoonnummer] , email: [email-adres] ) belasten met de begroting van het aantal door [Advocaten 1] aan de zaak bestede uren en de overige kosten. Daarbij kan de deskundige aansluiting zoeken bij de wijze van begroting zoals dat voor de wetswijziging van 1 januari 2015 gebruikelijk plaatsvond. Het bestede aantal uren is dat wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden aan de zaken zou hebben besteed. Dit aantal wordt niet alleen bepaald aan de hand van nuttig, nodig en doelmatig zijn van de bestede tijd, maar mede door andere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak en de tijd besteed aan de communicatie met de cliënt.
Het hof wijst er in dit verband op dat een advocaat ingevolge artikel 7:405 lid 2 BW recht heeft op het op de gebruikelijke wijze berekende loon, althans op een redelijk loon (vgl. ook gedragsregel 25 lid 1). Het gehanteerde uurloon is door [appellante] niet betwist, zodat daarvan uit dient te worden gegaan.
2.5.4.
Het voorschot op de kosten van de deskundige zal op grond van artikel 195 Rv voorshands gedragen moeten worden door [Advocaten 1] als oorspronkelijk eiseres. Het hof voegt hieraan toe dat, voor zover deze kosten overbodig worden gemaakt (dus meer bedragen dan die welke waren gemoeid met de begrotingsprocedure), zij gedragen zullen moeten worden door [Advocaten 1] .
2.5.5.
Partijen kunnen zich op de voet van artikel 194 lid 2 Rv hieromtrent uitlaten, waarna het hof zal overgaan tot benoeming. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 maart 2016 zodat partijen zich kunnen uitlaten over de benoeming van een deskundige;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en D.A.E.M. Hulskes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 maart 2016.
griffier rolraadsheer