Rb. Roermond, 23-03-2005, nr. 48018 / HA ZA 01-963
ECLI:NL:RBROE:2005:AT2618
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
23-03-2005
- Zaaknummer
48018 / HA ZA 01-963
- LJN
AT2618
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2005:AT2618, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 23‑03‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Whiplash-zaak. Verzekeringsmaatschappij betwist rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige, onder meer op grond van de Mantovanelli-zaak (arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens). De rechtbank oordeelt dat rapport meegenomen kan worden in de oordeelsvorming van de rechtbank.
uitspraak: 23 maart 2005
- V.
O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. P.C.M. ten Brummelhuis;
tegen:
gedaagde:
De naamloze vennootschap London Verzekeringen N.V.,
gevestigd te 1097 DS Amsterdam, Weesperzijde 150;
procureur: mr. O.J.H.M. van Eijndhoven.
Partijen worden aangeduid als:
eiseres: [eiseres];
gedaagde: London.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- -
het vonnis van 10 september 2003 met de daarin genoemde stukken;
- -
de akte uitlating na tussenvonnis zijdens London;
- -
de akte uitlating na tussenvonnis zijdens [eiseres];
- -
het vonnis van 12 november 2003, houdende de benoeming van de deskundige;
- -
het rapport van de deskundige van 15 maart 2004;
- -
de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres];
- -
de conclusie na deskundigenbericht van London;
- -
de akte houdende actuariële berekening tevens wijziging van eis;
- -
de antwoordakte zijdens London;
- -
aanvullende rapportage van de deskundige d.d. 12 december 2004;
- -
de akte houdende uitlating nader deskundigenbericht tevens vermindering eis;
- -
de akte uitlating brief van de deskundige zijdens London.
2. Verdere beoordeling van het geschil
2.1 De rechtbank heeft in deze zaak op 10 september 2003 een tussenvonnis gewezen, waarbij de rechtbank met betrekking tot het oorzakelijk verband heeft geoordeeld dat dit in rechte is komen vast te staan. De rechtbank is vervolgens overgegaan tot bespreking van de gestelde schadeposten. Met betrekking tot de schadepost “verlies arbeidsvermogen” heeft de rechtbank geoordeeld dat een deskundige benoemd diende te worden.
2.2 De rechtbank blijft bij hetgeen in dit tussenvonnis is overwogen en geoordeeld.
2.3 Beide partijen hebben zich bij akte uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige alsmede over de aan deze deskundige voor te leggen vragen. De rechtbank heeft vervolgens bij vonnis van 12 november 2003 de registerarbeidsdeskundige [deskundige 1] benoemd tot deskundige.
De rechtbank blijft bij hetgeen in dit tussenvonnis is overwogen en geoordeeld.
2.4 De deskundige heeft op 15 maart 2004 rapport uitgebracht. Uit dit rapport blijkt met betrekking tot de gevolgde gang van zaken dat de conceptrapportage aan de procureurs is gezonden en dat enkel van de procureur van [eiseres] een (tijdige) reactie is ontvangen. Partijen zijn voorts bij conclusie na deskundigenbericht in de gelegenheid geweest opmerkingen te plaatsen aangaande het deskundigenrapport. [eiseres] heeft aangegeven te kunnen instemmen met het rapport. London heeft gedetailleerd aangegeven niet te kunnen instemmen met het rapport en verzoekt de rechtbank een nieuwe deskundige te benoemen.
De rechtbank zal dit verzoek als eerste beoordelen.
Kan het rapport van de deskundige [deskundige 1] bijdragen aan het bewijs?
2.5 London stelt –samengevat-:
- a.
London zou niet voldoende in staat zijn geweest te reageren op het conceptrapport;
- b.
de deskundige zou de vraagstelling van London niet betrokken hebben in zijn beoordeling zodat er sprake zou zijn van partijdigheid;
- c.
de deskundige zou met de heer [naam] van Rentokil en [eiseres] hebben gesproken zonder dat London in staat is gesteld daarbij aanwezig te zijn;
- d.
de deskundige zou partijdig zijn nu hij wel [eiseres] maar niet London heeft gehoord.
In verband met het onder a genoemde stelt de rechtbank vast dat de rechtbank blijft bij haar beslissing –gedaan bij monde van de rolrechter- het door London gedane verzoek om alsnog een nieuwe termijn te worden gegund om haar visie aangaande de conceptrapportage aan de deskundige kenbaar te maken af te wijzen. Terecht heeft de rechtbank vastgesteld dat het niet tijdig reageren door London voor haar risico dient te blijven. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de grootte van het door London ingeschakelde advocatenkantoor terwijl evenmin blijkt van een bij de deskundige tijdig ingediend verzoek later inhoudelijk te mogen reageren. Dit laatste had gekund zonder dat de betreffende raadsman het rapport en de zaak inhoudelijk had behoeven te bestuderen. De door London aangevoerde omstandigheden en uitspraak (Winterthur-Simons) doen hieraan volstrekt niet af.
Desalniettemin heeft de rechtbank de door London in haar conclusie na deskundigenbericht verwoorde kritiekpunten aan de deskundige verzonden met het verzoek daar –alsnog- op te reageren. De reden hierin is gelegen in het verkrijgen van een zorgvuldig tot stand gekomen deskundigenrapport dat volledig kan bijdragen aan de oordeelsvorming van de rechtbank. De rechtbank zal gezien het vorenstaande voorbijgaan aan het onder a genoemde kritiekpunt.
Met betrekking tot het onder b genoemde stelt de rechtbank voorop dat de opdracht aan de deskundige wordt afgebakend door de inhoud van rechtsoverweging 5.12 in het tussenvonnis van 10 september 2003. De deskundige diende daarom enkel die vragen te beantwoorden die zagen op de schadepost “verlies arbeidsvermogen”.
Lezing van de door London in haar akte voorgestelde vragen brengt met zich dat een groot aantal daarvan geen betrekking hebben op deze schadepost, maar op de schadepost huishoudelijke hulp (zie de vragen 1, 2, 3, 4, 5, en 6). De deskundige heeft deze vragen terecht buiten zijn rapport gehouden. De vragen 7, 8, 9 en de algemene vraag 10 zien wel op deze schadepost. De deskundige stelt in zijn aanvullende rapportage deze vragen –kennelijk impliciet- behandeld te hebben. Dit standpunt komt de rechtbank na lezing van het rapport ook als juist voor, nu deze vragen besloten liggen in de vragen zoals ook door [eiseres] voorgelegd.
Met betrekking tot het onder c genoemde heeft London zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het bepaalde in art 6 EVRM wat betreft de eis van een eerlijk proces en aan het bepaalde in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Mantovanelli tegen Frankrijk van 18-3-1997 [onder andere NJ 98/278]. De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of de omstandigheden van het onderhavige geval nopen tot de conclusie dat van effectieve inbreng en tegenspraak als vereist ingevolge art. 6 EVRM geen sprake is geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Anders dan eisers in de zaak Mantovanelli is London wel in de gelegenheid geweest zijn zienswijze bij de deskundige naar voren te brengen. De rechtbank wijst in dit verband nadrukkelijk op de omstandigheid dat de deskundige in zijn aanvullende rapportage onbetwist heeft gesteld dat London in ieder geval vooraf op de hoogte was van het horen van [eiseres] zodat London daarbij aanwezig had kunnen zijn. Het komt voor het risico van London dat ze daar geen gebruik van heeft gemaakt. Voorts wijst de rechtbank op de aan London –evenals [eiseres]- geboden mogelijkheid om te reageren op het conceptrapport, alsmede de alsnog aan London geboden mogelijkheid om de kritiekpunten aan de deskundige voor te leggen. Mede gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 15 juni 2001 (NJ 2001, 435) is de rechtbank van oordeel dat het deskundigenrapport volledig aan de oordeelsvorming van de rechtbank kan bijdragen.
Met betrekking tot het onder d genoemde verwijst de rechtbank vooreerst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen aangaande het onder c genoemde. Reeds op grond van deze overwegingen zal de rechtbank voorbijgaan aan dit kritiekpunt. Voorts stelt de rechtbank vast dat de deskundige [eiseres] heeft gehoord nu het haar arbeidsvermogen is dat diende te worden vastgesteld. Niet valt in te zien dat het horen van London, resulterende in het innemen van een partij-standpunt dat niet gebaseerd kan zijn op eigen ervaringen, zou hebben bijgedragen aan het deskundigenrapport terwijl London voorts in de gelegenheid is geweest om zowel aan de deskundige als aan de rechtbank haar (partij-)standpunt kenbaar te maken.
- 2.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het rapport van deskundige [deskundige 1] in haar beoordeling zal betrekken.
De inhoud van het rapport; de conclusies van [deskundige 1]
- 2.7.
De deskundige heeft de navolgende conclusies weergegeven in zijn rapport:
“* Gegeven de klachten en beperkingen als weergegeven in de rapportages van de ingeschakelde deskundige prof. [deskundige 2], moet gelaedeerde niet meer in staat geacht worden om haar werkzaamheden als vertegenwoordigster bij Rentokil te verrichten. Zij moet daarvoor volledig ongeschikt worden beschouwd.
- *
Gegeven de klachten en beperkingen als weergegeven in de rapportages van de ingeschakelde deskundige prof. [deskundige 2], moet gelaedeerde niet meer in staat geacht worden om andere loonvormende arbeid te verrichten. Zij moet daarvoor volledig ongeschikt worden beschouwd.”
- 2.8.
Anders dan de hiervoor besproken kritiekpunten heeft London geen inhoudelijke bezwaren (onderbouwd) kenbaar gemaakt tegen het rapport, terwijl [eiseres] heeft aangegeven in te stemmen met het rapport. De rechtbank ziet ook voorts geen redenen om af te wijken van de rapportage van de deskundige. Mede in acht nemende al het hiervoor reeds overwogene maakt de rechtbank de conclusies van de deskundige alsmede de daaraan te grondslag liggende overwegingen derhalve tot de hare. Aldus staat vast dat er sprake is van volledig verlies van arbeidsvermogen.
- 2.9.
Met betrekking tot de hiervoorgaande overwegingen heeft London uitdrukkelijk gevraagd hoger beroep open te stellen als bedoeld in artikel 337 Rv. De rechtbank zal dit afwijzen nu de rechtbank in het navolgende komt tot een eindoordeel, waartegen hoger beroep reeds van rechtswege open staat.
De schadepost ‘verlies arbeidsvermogen’; de actuariële berekening
- 2.10.
Op grond van de door de deskundige vastgestelde conclusies heeft [eiseres] een actuariële berekening laten opstellen waarin de schadepost begroot is. Deze berekening komt tot een schade over de jaren 2002 tot en met 2003 van EUR 18.896,00 en over 2004 en verder van EUR 147.694,--. [eiseres] heeft –bij wijziging van eis- de rechtbank verzocht de schadepost te begroten op genoemde bedragen onder verrekening van het reeds door London verstrekte voorschot van EUR 20.000,--. Voorts heeft [eiseres] verzocht London te veroordelen in de kosten van de actuariële berekening, begroot op EUR 3.071,--.
- 2.11.
London heeft als bezwaren met betrekking tot de actuariële berekening allereerst verwezen naar hetgeen zij heeft gesteld met betrekking tot het rapport van deskundige [deskundige 2] en het rapport van deskundige [deskundige 1]. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij over deze bezwaren reeds heeft overwogen en geoordeeld in haar tussenvonnis van 10 september 2003 en in het voorgaande. Deze bezwaren worden derhalve gepasseerd.
- 2.12.
London heeft voorts inhoudelijke bezwaren tegen de berekening aangevoerd. De rechtbank overweegt met betrekking tot deze bezwaren dat de vraag of [eiseres] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Vaste rechtspraak is hierbij dat het aankomt op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Daarbij is van belang dat overeenkomstig vaste rechtspraak aan [eiseres] geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die zij in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad; het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied.
- 2.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] in het van haar gevergde bewijs is geslaagd. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat het arbeidsverleden van [eiseres] weliswaar laat zien dat er relatief vaak wisselingen van werkgever optreden, maar tevens dat er (telkens) sprake is van het verrichten van arbeid onder soortgelijke (financiële) omstandigheden. Deze achtergrond brengt met zich dat de bij de berekening als uitgangspunt gehanteerde veronderstelling dat [eiseres] een voortgaande dienstbetrekking zou hebben als redelijke verwachting in de zin van de hiervoor bedoelde rechtspraak aangemerkt dient te worden.
De door London aangevoerde betwistingen acht de rechtbank in het licht van deze zelfde rechtspraak onvoldoende onderbouwd. De rechtbank betrekt daarbij nadrukkelijk de door London ingenomen stelling onder punt 26 van de antwoordakte inzake de actuariële berekening, houdende dat iedere (LSA) advocaat op relatief eenvoudige en goedkope wijze een eigen berekening kan maken. Het had dan ook op de weg van London gelegen om een eigen berekening in geding te brengen waarbij de door haar gehanteerde uitgangspunten betrokken zouden zijn.
Bij gebreke daaraan is de onderbouwing van de vordering van [eiseres] volstrekt onvoldoende weersproken.
- 2.14.
De rechtbank zal de door [eiseres] gevorderde schadebedragen derhalve toewijzen. Met betrekking tot de door [eiseres] gevorderde kosten van de actuariële berekening zal de rechtbank deze kosten deze toewijzen. Met London is de rechtbank echter van oordeel dat deze kosten vallen onder de proceskosten en derhalve conform het daarvoor geldende tarief zullen worden afgedaan.
- 2.15.
[eiseres] vordert ook wettelijke rente over de schadebedragen. Met betrekking tot de wettelijke rente over de toekomstige schadebedragen heeft [eiseres] als ingangsdatum daarvan 1 januari 2004 (als kapitalisatiedatum) gesteld. London heeft deze (ingangs)datum betwist. De rechtbank volgt London (deels) in haar betwisting en zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 7 juli 2004. Het moet er immers op gehouden worden dat zij op de datum van het nemen van de akte waarbij het rapport in geding is gebracht ook kennis daarvan heeft genomen. Enige vertraging daarin aan de zijde van de procureur danwel advocaat van London komt voor rekening van London. Gezien overigens de bijlage B-3 (standaardformulier ingevolge het Landelijk Rol Reglement) waarbij [eiseres] de akte in geding heeft gebracht sluit de rechtbank geenszins uit dat London reeds eerder (te weten de datum van dit bericht 5 juli 2004) van de berekening op de hoogte kon zijn geweest.
Overige schadeposten
- 2.16.
De rechtbank zal vervolgens de overige, door [eiseres] bij dagvaarding reeds begrootte en gevorderde schadeposten beoordelen.
Huishoudelijke hulp
- 2.17.
[eiseres] heeft een vergoeding van de kosten van huishoudelijk hulp verzocht. Het bedrag dat daarmee gemoeid is heeft zij bij laatste akte verminderd. De rechtbank begrijpt het aldus dat [eiseres] enkel de kosten tot 1 juli 2004 vordert, derhalve een bedrag groot ƒ 5.625,00 (€ 2.552,51) in plaats van de bij dagvaarding genoemde fl. 42.000,00.
- 2.18.
De rechtbank acht deze schadepost onvoldoende onderbouwd. Deze schadepost heeft volgens [eiseres] betrekking op de 3 uur extra huishoudelijke hulp die in een oorzakelijk verband zouden staan met het ongeval. Door [eiseres] is echter geenszins onderbouwd dat zij de met deze uren samenhangende werkzaamheden gedurende de (gehele) gevorderde periode niet zelf zou kunnen verrichten. London heeft in dit verband terecht gewezen op de omstandigheden dat uit het rapport van [deskundige 2] slechts een beperkte functiestoornis volgt en daarmee dus een beperkte beperking voor huishoudelijke werkzaamheden. De rechtbank volgt London voorts in het standpunt dat [eiseres] bij het ontbreken van werkzaamheden buitenshuis in beginsel geacht moet worden voldoende tijd te hebben voor het verrichten van deze werkzaamheden.
Het had onder deze omstandigheden op de weg van [eiseres] gelegen om de schadepost nader te onderbouwen. Nu dit niet is gebeurd zal de rechtbank deze schadepost afwijzen.
Therapie
- 2.19.
[eiseres] heeft bij dagvaarding een bedrag aan kosten therapie gevorderd, groot ƒ 25.572,-- (€ 11.604,07).
- 2.20.
London betwist dat de behandelingen van de osteopaat en kinesioloog in oorzakelijk verband staan met het ongeval. De rechtbank acht deze betwisting onvoldoende gemotiveerd. Uit de in geding gebrachte stukken volgt dat partijen reeds in een vroeg stadium (half 1998) op de hoogte waren van de behandeling van door de osteopaat (vergelijk productie 10 gevoegd bij productie 1b bij dagvaarding; een brief van de osteopaat gedateerd 27 mei 1998) alsmede van het standpunt van de osteopaat –zoals opgenomen in genoemd schrijven- waarbij aangegeven wordt dat de klachten waarvoor [eiseres] in behandeling is voortvloeien uit het ongeval. In het licht van het tijdsverloop en de onderbouwing had London in de huidige procedure geenszins kunnen volstaan met een enkele betwisting als gedaan.
Voor de behandeling van de kinesioloog geldt dat partijen daarmee half juni 1998 bekend waren (vergelijk productie 16 bij productie 1b bij dagvaarding; een brief van de raadsman van [eiseres]). Uit de correspondentie volgt dat de rechtvoorgangster van London in eerste instantie geen inhoudelijke weren heeft gevoerd tegen de kosten van de kinesiologische behandeling doch deze –na intern overleg met de medisch adviseur- kennelijk voor haar rekening wilde nemen. Mede gezien dit standpunt kon London in de huidige procedure niet volstaan met de enkele betwisting zoals nu gedaan.
- 2.21.
Het betoog van London dat in geval oorzakelijk verband door de rechtbank zou worden aangenomen de vergoedingsplicht niet verder zou dienen te strekken dan hetgeen reeds door de zorgverzekeraar van [eiseres] wordt vergoed nu meer behandelingen medisch zinloos zouden zijn acht de rechtbank onjuist. De afweging van zorgverzekeraars om een beperkt aantal behandelingen te vergoeden is niet enkel ingegeven door de medische zinvolheid, maar tevens uit economische afwegingen. Van London had op die grond verwacht mogen worden dat zij haar standpunt op dit punt nader hadden onderbouwd met een onderbouwd en medisch terzake doende oordeel aangaande de behandeling. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank het feit van algemene bekendheid dat artsen behandelingen niet voortzetten indien er sprake is van medisch zinloos handelen. Dit valt onder de beroepsstandaard van artsen en er is in de onderhavige zaak geen aanleiding om aan te nemen dat daarvan is afgeweken.
- 2.22.
De rechtbank zal de kosten voor therapie derhalve toewijzen.
Tuinhulp
- 2.23.
[eiseres] heeft een bedrag aan tuinhulp gevorderd, groot ƒ 15.250,00 (€ 6.920,15).
- 2.24.
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen aangaande de huishoudelijke hulp. De rechtbank acht volstrekt onvoldoende onderbouwd dat deze kosten in een oorzakelijk verband met het ongeval staan en zal de schadepost derhalve afwijzen.
Smartengeld
- 2.25.
[eiseres] vordert een bedrag groot ƒ 40.000,00 (€ 18.151,21) aan smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 1997.
- 2.26.
Tussen partijen staat vast dat er termen aanwezig zijn om te komen tot toekenning van een immateriële schadevergoeding in deze zaak. Het debat tussen partijen gaat op dit punt over de hoogte van de betreffende vergoeding.
- 2.27.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade voor lichamelijk letsel dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, i.h.b. de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. De begroting is voorbehouden aan de feitenrechter die niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. De rechter dient te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, e.e.a. met inachtneming van de opgetreden geldontwaarding. In dit verband hanteert de rechtspraktijk de zogenaamde Smartengeldgids van de ANWB (recentelijk: 15de druk uit 2003 aangevuld met de update van 2004). In de onderhavige zaak heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de leeftijd waarop [eiseres] het ongeval kreeg (40 jaar oud), de langdurige behandelingen bij verscheidene artsen, de vaststelling van deskundige [deskundige 1] dat er sprake is van een volledig verlies van arbeidsvermogen alsmede de vaststelling van deskundige [deskundige 2] dat er sprake is van functiestoornis van 6%. Gezien deze omstandigheden en gezien het hiervoor weergegeven toetsingskader acht de rechtbank het gevorderde bedrag toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
- 2.28.
[eiseres] heeft voorts een bedrag aan buitengerechtelijke kosten gevorderd, welk bedrag het door London reeds terzake als vergoeding verstrekte bedrag van ƒ 14.000,-- (€ 6.352,92) te boven gaat. De rechtbank ziet, mede gezien op het tarief van het rapport Voor-Werk II waarop de rechtbank in het algemeen de buitengerechtelijke kosten matigen, geen reden om meer toe te wijzen dan reeds is voldaan.
Samenvattend
- 2.29.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de navolgende bedragen zal toewijzen:
- a.
EUR 18.896,-- (verlies arbeidsvermogen);
- b.
EUR 147.694,-- (toekomstig verlies arbeidsvermogen);
- c.
EUR 11.604,07 (therapie);
- d.
EUR 18.151,-- (smartengeld).
Overeenkomstig het hiervoor overwogene zal de rechtbank tevens wettelijke rente toewijzen over de hiervoor bedoelde bedragen, met dien verstande dat over de bedragen a., c. en d. rente verschuldigd is vanaf de datum van het ongeval terwijl dit over bedrag b. verschuldigd is vanaf de kapitalisatiedatum zoals deze volgt uit overweging 2.15, te weten 7 juli 2004.
- 2.30.
London heeft reeds bedragen voldaan als voorschot. Het betreft een bedrag van ƒ 112.000 (€ 50.823,38) en in een later stadium voorts € 20.000,-- als voorschotten op de definitieve schadevergoeding. De rechtbank zal hiermee rekening houden. Met het bedrag dat door London is voldaan aangaande de buitengerechtelijke kosten heeft de rechtbank in het voorgaande reeds rekening gehouden.
- 2.31.
London zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [eiseres].
- B.
E S L I S S I N G
De rechtbank:
veroordeelt London tot betaling van een bedrag groot EUR 48.651,07 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 1997 alsmede tot betaling van een bedrag groot EUR 147.694,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2004, onder verrekening van de door London verstrekte voorschotten van in totaal EUR 70.823,38 telkens tegen de datum waarop bedoeld voorschot is voldaan;
veroordeelt London in de proceskosten van [eiseres], welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op een totaalbedrag van € 10.229,58, welke kosten als volgt voldaan dienen te worden:
- -
aan kopers wegens niet in debet gesteld griffierecht € 93,00;
- -
aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond op rekening nummer 19.23.25.884 ten name van arrondissement 544 Roermond, onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer:
€ 1.195,74 aan griffierechten,
€ 75,89 aan explootkosten,
€ 957,95 aan deskundigenkosten;
€ 8.000,00 aan salaris ten behoeve van de procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en op de openbare civiele terechtzitting van 23 maart 2005 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Type: ap