RFR 2017/1
Wet Bopz. Wat is een redelijke termijn waarbinnen de rechtbank dient te beslissen op een voor contra-expertise aangehouden verzoek voortgezet verblijf?
HR 02-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2016
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 september 2016
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron
- Zaaknummer
16/01455
- Conclusie
plv. P-G mr. F.F. Langemeijer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS924941:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:2016, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑09‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:858, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑05‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑03‑2016
- Wetingang
Art. 17, 48, 49 Wet Bopz; art. 5 lid 4 EVRM; art. 20 Rv
Essentie
Wet Bopz. Bescherming meerderjarige. Recht op persoonlijke vrijheid.
Wat is een redelijke termijn waarbinnen de rechtbank dient te beslissen op een voor contra-expertise aangehouden verzoek voortgezet verblijf?
Samenvatting
Ten aanzien van betrokkene is op 3 juni 2014 een machtiging tot voortgezet verblijf verleend, lopend tot 4 juni 2015. Uit hoofde van die machtiging verbleef betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te Amsterdam. Op 18 mei 2015 heeft de officier van justitie ten aanzien van betrokkene wederom een machtiging tot voortgezet verblijf verzocht. Bij tussenbeschikking van 9 juni 2015 heeft de rechtbank in dit kader een deskundigenonderzoek gelast. Op 24 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.