Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG
Artikel 3 octies octies Verslag en evaluatie
Geldend
Geldend vanaf 05-06-2023
- Bronpublicatie:
10-05-2023, PbEU 2023, L 130 (uitgifte: 16-05-2023, regelingnummer: 2023/959)
- Inwerkingtreding
05-06-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-05-2023, PbEU 2023, L 130 (uitgifte: 16-05-2023, regelingnummer: 2023/959)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vaststelt om broeikasgasemissies van maritiem vervoer te verminderen, evalueert de Commissie deze richtlijn in het licht van die vastgestelde maatregel.
Daartoe dient de Commissie binnen 18 maanden na de vaststelling van een dergelijke wereldwijde marktgebaseerde maatregel en voordat deze operationeel wordt, een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag onderzoekt de Commissie de wereldwijde marktgebaseerde maatregel met betrekking tot:
- a)
de ambitie ervan in het licht van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;
- b)
de algehele milieu-integriteit ervan, onder meer in vergelijking met de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op zeevervoer; alsmede
- c)
alle kwesties in verband met de samenhang tussen het EU-ETS en die maatregel.
In voorkomend geval kan het in de tweede alinea van dit lid bedoelde verslag van de Commissie vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn op een wijze die strookt met de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 en de in Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, en met het doel de milieu-integriteit en de doeltreffendheid van de klimaatactie van de Unie in stand te houden, om voor samenhang te zorgen tussen de uitvoering van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel en het EU-ETS, waarbij elke aanzienlijke dubbele belasting wordt vermeden.
2.
Indien de IMO uiterlijk in 2028 geen wereldwijde marktgebaseerde maatregel vaststelt om de broeikasgasemissies van maritiem vervoer te verminderen in overeenstemming met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en ten minste tot een niveau dat vergelijkbaar is met het niveau dat resulteert uit de in het kader van deze richtlijn genomen maatregelen van de Unie, dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin zij onderzoekt of de toewijzing van emissierechten en inleveringsverplichtingen moeten worden toegepast met betrekking tot meer dan vijftig procent (50 %) van de emissies van schepen die reizen uitvoeren tussen een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat en een aanloophaven buiten de jurisdictie van een lidstaat, in het licht van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. In dat verslag houdt de Commissie met name rekening met de vooruitgang op het niveau van de IMO en onderzoekt zij of een derde land beschikt over een marktgebaseerde maatregel die gelijkwaardig is aan deze richtlijn, en beoordeelt zij het risico van een toename van ontwijkingspraktijken, onder meer door een verschuiving naar andere vervoerswijzen of een verschuiving van havenknooppunten naar havens buiten de Unie.
Het in de eerste alinea bedoelde verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn.
3.
De Commissie monitort de uitvoering van dit hoofdstuk met betrekking tot maritiem vervoer, met name om ontwijkende gedragingen op te sporen om dergelijk gedrag vroegtijdig te voorkomen, waarbij ook ultraperifere gebieden in overweging worden genomen, en brengt vanaf 2024 om de twee jaar verslag uit over de uitvoering van dit hoofdstuk met betrekking tot maritiem vervoer en mogelijke trends met betrekking tot scheepvaartondernemingen die trachten te vermijden dat zij aan de eisen van deze richtlijn worden gehouden. De Commissie houdt toezicht op mogelijke gevolgen met betrekking tot onder andere mogelijke stijgingen van de vervoerskosten, marktverstoringen en veranderingen in het havenverkeer, waaronder het ontwijken van havens en de verplaatsing tussen overladingsknooppunten, en het algehele concurrentievermogen van de maritieme sector in de lidstaten, met name de gevolgen voor scheepvaartdiensten die essentiële diensten van ‘territoriale continuïteit’ vormen. Indien nodig stelt de Commissie maatregelen voor om de doeltreffende uitvoering van dit hoofdstuk met betrekking tot maritiem vervoer te waarborgen, met name maatregelen om trends aan te pakken met betrekking tot scheepvaartondernemingen die zich aan de vereisten van deze richtlijn willen onttrekken.
4.
Uiterlijk op 30 september 2028 beoordeelt de Commissie of een verlenging van de toepassing van artikel 3 octies bis, lid 3, tweede alinea, na 31 december 2030 passend is, en dient zij in voorkomend geval daartoe een wetgevingsvoorstel in.
5.
Uiterlijk op 31 december 2026 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin zij de haalbaarheid en de economische, ecologische en sociale gevolgen onderzoekt van de opname in deze richtlijn van emissies van schepen, met inbegrip van offshoreschepen, van minder dan 5 000 brutotonnage maar niet minder dan 400 brutotonnage, waarin, met name, wordt voortgebouwd op de analyse bij de evaluatie van Verordening (EU) 2015/757, die uiterlijk op 31 december 2024 moet worden uitgevoerd.
In dat verslag wordt ook ingegaan op de onderlinge verbanden tussen deze richtlijn en Verordening (EU) 2015/757, en wordt voortgebouwd op de gedane ervaringen met de toepassing daarvan. Ook onderzoekt de Commissie hierin hoe deze richtlijn het beste rekenschap kan geven van het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme scheepsbrandstoffen op levenscyclusbasis. Indien nodig kan het verslag vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen.