NJB 2024/786:Medeplegen poging doodslag in 2003 ten aanzien van een 79-jarig slachtoffer, art. 47 Sr: herhaling vaste rechtspraak, die kort gezegd inhoudt dat medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking vereist en een – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict die van voldoende gewicht is. Het hof kon oordelen dat daarvan sprake is, i.h.b. erop gelet dat de verdachte heeft deelgenomen aan het tegen het (door de verdachte en de medeverdachte aan zijn polsen en enkels vastgebonden) slachtoffer uitgeoefende geweld en dat het mes voorafgaand aan het toebrengen van de messteken ook zichtbaar moet zijn geweest voor de aanwezige (mede)verdachte die niet zelf de messteken heeft toegebracht, terwijl niet is gebleken dat de (mede)verdachte zich heeft teruggetrokken op het moment van het steken, en dat de verdachte en de medeverdachte geen verklaringen hebben afgelegd die een aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van de verdachte en de medeverdachte. Voeging door erfgenamen van benadeelde persoon als bedoeld in art. 51f lid 2 Sv: uit art. 51g leden 1 en 3 Sv volgt dat die erfgenamen zich ter zake van de vorderingen uitsluitend in het strafproces kunnen voegen in het – zich hier niet voordoende – geval waarin deze benadeelde ten gevolge van het strafbare feit is overleden. Onjuist is de rechtsopvatting dat de inmiddels overleden benadeelde partij zich rechtsgeldig in het hoger beroep (zie art. 421 Sv) heeft kunnen voegen omdat hij vóór zijn overlijden tegenover zijn erfgenaam de wens en het voornemen daartoe heeft geuit maar deze erfgenaam die wens tot voeging in hoger beroep pas na het overlijden van de benadeelde naar voren heeft kunnen brengen.