HR, 12-04-2022, nr. 21/05083
ECLI:NL:HR:2022:566
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-04-2022
- Zaaknummer
21/05083
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:566, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2022; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Herziening. (Poging tot) gekwalificeerde diefstal (art. 311.1 Sr), medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd (art. 282.1 Sr), medeplegen voorhanden hebben pistool en munitie (art. 26.1 WWM) en medeplegen opzetheling (art. 416 Sr). Aangevoerd wordt dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv op de grond dat aanvrager onevenredig groot nadeel ondervindt van veranderingen die inwerkingtreding van Wet straffen en bescherming op 1-7-2021 heeft gebracht in (wijze van) tul van aan aanvrager voordien opgelegde gevangenisstraf, nu aanvrager mogelijk tot lagere gevangenisstraf zou zijn veroordeeld indien Rb bekend was geweest met deze gevolgen. Aanvraag miskent dat onder “toepassing van een minder zware strafbepaling” in de zin van art. 457.1.c Sv wordt gedoeld op toepassing van een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door rechter van andere (minder zware) sanctie of achterwege laten van oplegging van sanctie valt daar niet onder. Afwijzing aanvraag.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05083 H
Datum 12 april 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 november 2020, nummer 09-842182-17, ingediend door R.S.E. Bruinen, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De rechtbank heeft de aanvrager veroordeeld voor, kort gezegd, (feit 1) gekwalificeerde diefstal, (feit 2) poging tot gekwalificeerde diefstal, (feit 3) medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd, (feit 4) medeplegen van overtreding van artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, en (feit 5) medeplegen van opzetheling, tot een gevangenisstraf van 54 maanden.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1
In de aanvraag wordt aangevoerd dat de aanvrager onevenredig groot nadeel ondervindt van veranderingen die de inwerkingtreding van de Wet straffen en bescherming (Stb. 2020, 224) op 1 juli 2021 heeft gebracht in de (wijze van) tenuitvoerlegging van de aan de aanvrager voordien opgelegde gevangenisstraf. Gesteld wordt dat de aanvrager mogelijk tot een lagere gevangenisstraf zou zijn veroordeeld indien de rechtbank bekend was geweest met deze gevolgen.
3.2.2
In de aanvraag wordt miskend dat onder "toepassing van een minder zware strafbepaling” in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv wordt gedoeld op toepassing van een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
3.3
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2022.