RAV 2021/82
Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement. Kan het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 BW ontzenuwd worden door aannemelijk te maken dat handelingen van een bestuurder die op zichzelf geen kennelijk onbehoorlijk bestuur opleveren, een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest?
HR 09-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:1099
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 juli 2021
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide
- Zaaknummer
19/05871
- Conclusie
A-G mr. B.F. Assink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS460105:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1099, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑07‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:1012, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑10‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑12‑2019
- Wetingang
Essentie
Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement. Bewijsvermoeden.
Kan het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 BW ontzenuwd worden door aannemelijk te maken dat handelingen van een bestuurder die op zichzelf geen kennelijk onbehoorlijk bestuur opleveren, een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest?
Samenvatting
Het geschil ziet op het handelen van de bestuurders in aanloop naar het faillissement van de vennootschappen waaraan het bestuur was verbonden. In aanloop naar het faillissement hebben er onregelmatigheden plaatsgevonden bij de vennootschappen, onder andere met betrekking tot de administratie. De jaarrekening met betrekking tot 2009 is niet gedeponeerd en de administratie met ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.