Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 489 Hybride instrumenten met een call en aflossingsprikkel
Geldend
Geldend vanaf 28-06-2013
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2013, L 321).
- Bronpublicatie:
26-06-2013, PbEU 2013, L 176 (uitgifte: 27-06-2013, regelingnummer: 575/2013)
- Inwerkingtreding
28-06-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2013, PbEU 2013, L 176 (uitgifte: 27-06-2013, regelingnummer: 575/2013)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
In afwijking van de artikelen 51 en 52 zijn, gedurende de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2021, instrumenten bedoeld in artikel 484, lid 4, waarvan de voorwaarden een call met aflossingsprikkel voor de instelling bevatten, onderworpen aan dit artikel.
2.
De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
de instelling kon alleen uiterlijk op 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
- b)
de instelling heeft de call niet uitgeoefend;
- c)
er is vanaf 1 januari 2013 voldaan aan de voorwaarden van artikel 52.
3.
De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten, waarbij hun inaanmerkingneming overeenkomstig artikel 484, lid 4, wordt verminderd tot hun werkelijke vervaldag, waarna zij als aanvullend-tier 1-bestanddelen zonder limiet worden aangemerkt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
de instelling kon alleen op of na 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
- b)
de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
- c)
er wordt vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 52.
4.
De instrumenten worden niet aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten en zijn niet onderworpen aan artikel 484, lid 4, vanaf 1 januari 2014 indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
de instelling kon tussen 31 december 2011 en 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
- b)
de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
- c)
er wordt niet vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 52.
5.
De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten, waarbij hun inaanmerkingneming overeenkomstig artikel 484, lid 4, wordt verminderd tot hun werkelijke vervaldag, en worden vervolgens niet aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
de instelling kon op of na 1 januari 2013 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
- b)
de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
- c)
er wordt niet vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 52.
6.
De instrumenten worden aangemerkt als aanvullend-tier 1-instrumenten overeenkomstig artikel 484, lid 4, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
de instelling kon alleen vóór of op 31 december 2011 een call met aflossingsprikkel uitoefenen;
- b)
de instelling heeft de call niet op de werkelijke vervaldag van de instrumenten uitgeoefend;
- c)
er is niet vanaf de werkelijke vervaldag van de instrumenten voldaan aan de voorwaarden van artikel 52.