NJ 2017/239
Wettelijke rente met ingangsdatum inleidende dagvaarding?; vereiste van ingebrekestelling. Inningsbevoegdheid pandgever; mededeling verpanding vordering hangende procedure in hoger beroep.
HR 02-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1012
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 juni 2017
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
16/00390
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS110850:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Goederenrecht / Zekerheidsrechten
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:1012, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑06‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:22, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑01‑2016
- Wetingang
Art. 3:246, 6:81, 6:82, 6:83, 6:119 BW
Essentie
Wettelijke rente met ingangsdatum inleidende dagvaarding?; vereiste van ingebrekestelling. Inningsbevoegdheid pandgever; mededeling verpanding vordering hangende procedure in hoger beroep.
Vervolg op HR 11 oktober 2013, NJ 2013/492.
De door de pandhouder aan de pandgever verzonden brief laat geen andere conclusie toe dan dat de pandhouder ermee instemde dat de pandgever de onderhavige procedure zou voltooien op de grondslag waarop die werd gevoerd. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat art. 3:246 lid 1 BW aan toewijzing van de vordering van de pandgever in de weg staat. Het hof heeft kunnen oordelen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.