Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten
Artikel 23 Steun voor de verstrekking van schoolgroenten en -fruit en van schoolmelk, begeleidende educatieve maatregelen en daarmee gepaard gaande kosten
Geldend
Geldend vanaf 07-12-2021
- Bronpublicatie:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2117)
- Inwerkingtreding
07-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2117)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Er wordt Uniesteun verleend ten behoeve van kinderen in de in artikel 22 bedoelde onderwijsinstellingen:
- a)
voor de verstrekking en verdeling van subsidiabele producten als bedoeld in de punten 3, 4 en 5 van dit artikel;
- b)
voor begeleidende educatieve maatregelen, en
- c)
ter dekking van bepaalde daarmee gepaard gaande kosten voor apparatuur, publiciteit, toezicht en evaluatie, alsmede logistiek en verdeling, voor zover die kosten niet onder a) vallen.
De Raad stelt overeenkomstig artikel 43, lid 3 VWEU beperkingen vast voor het aandeel Uniesteun voor maatregelen en kosten als bedoeld in de punten b) en c) van de eerste alinea van dit lid.
2.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
- a)
‘schoolgroenten en -fruit’: de producten bedoeld in lid 3, onder a) en lid 4, onder a);
- b)
‘schoolmelk’: de producten bedoeld in lid 3, onder b), en lid 4, onder b), alsmede de producten bedoeld in bijlage V.
3.
Lidstaten die wensen deel te nemen aan de overeenkomstig lid 1 vastgestelde steunregeling (‘de schoolregeling’) en om de overeenkomstige Uniesteun verzoeken, moeten, rekening houdend met de nationale omstandigheden, voorrang verlenen aan de verstrekking van producten van een of beide van de volgende groepen:
- a)
verse groenten en fruit en verse producten van de bananensector;
- b)
consumptiemelk en de lactosevrije versies daarvan.
4.
Niettegenstaande lid 3, en teneinde de consumptie van bepaalde producten te bevorderen en/of tegemoet te komen aan de specifieke voedingsbehoeften van kinderen op hun grondgebied, kan een lidstaat zorgen voor de verstrekking van producten uit een of beide van de volgende groepen:
- a)
verwerkte groente- en fruitproducten, naast de producten bedoeld in lid 3, onder a);
- b)
kaas, wrongel, yoghurt en andere gegiste of aangezuurde zuivelproducten zonder toegevoegde aroma's, vruchten, noten of cacao, naast de producten in lid 3, onder b).
5.
Ingeval de lidstaten het nodig achten voor het bereiken van de doelstellingen van de schoolregeling en de doelstellingen genoemd in de in lid 8 bedoelde strategieën, mogen zij naast de producten bedoeld in de leden 3 en 4 ter aanvulling ook de in bijlage V bedoelde producten verstrekken.
In dat geval wordt de Uniesteun slechts uitgekeerd voor het melkbestanddeel van het verstrekte product. Dat melkbestanddeel mag qua gewicht niet lager zijn dan 90 % voor producten van categorie I van bijlage V, en 75 % voor producten van categorie II van bijlage V.
De Raad bepaalt de hoogte van de Uniesteun voor het melkbestanddeel overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU.
6.
Producten die in het kader van de schoolregeling worden verstrekt, bevatten niets van het volgende:
- a)
toegevoegde suiker;
- b)
toegevoegd zout;
- c)
toegevoegde vetten;
- d)
toegevoegde zoetstoffen;
- e)
toegevoegde kunstmatige smaakversterkers E 620 tot en met E 650 als omschreven in Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1)
Niettegenstaande de eerste alinea van dit lid kan iedere lidstaat besluiten, nadat daarvoor toestemming is verkregen van zijn voor gezondheid en voeding verantwoordelijke nationale autoriteiten, conform zijn nationale procedures, dat subsidiabele producten als bedoeld in de punten 4 en 5 beperkte hoeveelheden toegevoegde suikers, toegevoegd zout en/of toegevoegde vetten mogen bevatten.
7.
Naast de producten bedoeld in de leden 3, 4 en 5 van dit artikel, kunnen de lidstaten bepalen dat andere landbouwproducten worden opgenomen in het kader van de begeleidende educatieve maatregelen, met name die welke worden genoemd in artikel 1, lid 2, onder g) en v).
8.
Als voorwaarde voor zijn deelname aan de schoolregeling stelt een lidstaat, voorafgaand aan zijn deelname en vervolgens om de zes jaar, op nationaal of regionaal niveau een strategie voor de uitvoering daarvan vast. Deze strategie kan worden gewijzigd door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de opstelling daarvan op nationaal of regionaal niveau, in het bijzonder in het licht van monitoring en evaluatie, en van de bereikte resultaten. In de strategie wordt op zijn minst aangegeven in welke behoeften moet worden voorzien en hoe deze zijn geprioriteerd, wat de doelgroep is, welke resultaten moeten worden bereikt en, indien voorhanden, wat de gekwantificeerde streefdoelen ten opzichte van de uitgangssituatie zijn. Ook wordt aangegeven wat de meest geschikte instrumenten en acties zijn om die doelstellingen te bereiken.
De strategieën kunnen specifieke elementen in verband met de uitvoering van de schoolregeling bevatten, waaronder die ter vereenvoudiging van het beheer ervan.
9.
De lidstaten stellen in het kader van hun strategieën een lijst op van alle producten die in het kader van de schoolregeling moeten worden geleverd, hetzij door reguliere verstrekking of in het kader van educatieve begeleidende maatregelen. Onverminderd lid 6, moeten zij er ook voor zorgen dat de voor gezondheid en voeding verantwoordelijke nationale autoriteiten voldoende betrokken zijn bij de opstelling van die lijst, of dat deze autoriteiten de gepaste toestemming hebben gegeven voor die lijst, in overeenstemming met nationale procedures.
10.
Om de schoolregeling doeltreffend te doen functioneren, voorzien de lidstaten tevens in begeleidende educatieve maatregelen, die onder meer maatregelen en activiteiten kunnen omvatten welke erop zijn gericht kinderen weer in contact te brengen met landbouw via activiteiten, zoals boerderijbezoeken, en de verstrekking van een grotere verscheidenheid aan landbouwproducten zoals bedoeld in lid 7. Deze maatregelen kunnen ook bedoeld zijn voor de educatie van kinderen ten aanzien van daarmee verband houdende kwesties, zoals gezonde eetgewoonten, lokale voedselketens, biologische landbouw, duurzame productie of de strijd tegen voedselverspilling
11.
De lidstaten selecteren de producten die worden verstrekt of worden opgenomen in begeleidende educatieve maatregelen, op basis van één of meer van de volgende objectieve criteria: gezondheids- en milieuoverwegingen, seizoensgebondenheid, verscheidenheid en beschikbaarheid van lokale of regionale producten, waarbij voor zover mogelijk voorrang wordt gegeven aan uit de Unie afkomstige producten. De lidstaten kunnen met name lokale of regionale aankopen, biologische producten, korte toeleveringsketens of milieubaten, waaronder duurzame verpakkingen, en, indien nodig, producten aanmoedigen die op grond van de kwaliteitsregelingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 zijn erkend.
De lidstaten kunnen in hun strategieën voorrang geven aan overwegingen betreffende duurzaamheid en eerlijke handel.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).