ABRvS, 15-08-2018, nr. 201800624/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:2734, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-08-2018
- Zaaknummer
201800624/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2734, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑08‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2017:14868, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 15‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2012 definitief berekend en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 7.652,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. [wederpartij] heeft over 2012 kinderopvangtoeslag in de vorm van voorschotten ontvangen voor de opvang van haar twee kinderen via [gastouderbureau]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de nihilstelling van de aanspraak van [wederpartij] op kinderopvangtoeslag over 2012 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond, dat alle kosten voor de kinderopvang in 2012 zijn betaald. Uit de door [wederpartij] overgelegde bewijsstukken volgt niet welk bedrag zij aan eigen bijdrage voor de kinderopvang heeft betaald. [wederpartij] voldoet daarom niet aan de voorwaarden van kinderopvangtoeslag, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
201800624/1/A2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2017 in zaak nr. 17/5652 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2012 definitief berekend en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 7.652,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 4 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 14 december 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 juli 2017 vernietigd en het besluit van 9 september 2016 vernietigd (lees: herroepen) en de kinderopvangtoeslag over het jaar 2012 vastgesteld op € 5.498,00. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. G.D. Haytink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] heeft over 2012 kinderopvangtoeslag in de vorm van voorschotten ontvangen voor de opvang van haar twee kinderen via [gastouderbureau]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de nihilstelling van de aanspraak van [wederpartij] op kinderopvangtoeslag over 2012 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond, dat alle kosten voor de kinderopvang in 2012 zijn betaald. Uit de door [wederpartij] overgelegde bewijsstukken volgt niet welk bedrag zij aan eigen bijdrage voor de kinderopvang heeft betaald. [wederpartij] voldoet daarom niet aan de voorwaarden van kinderopvangtoeslag, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat [wederpartij] tot de maand oktober 2012 gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang via [gastouderbureau] en dat uit de jaaropgave volgt dat de kosten hiervoor € 6.209,80 bedroegen. Uit de door [wederpartij] overgelegde bankafschriften volgt dat zij een bedrag van € 5.876,00 aan [gastouderbureau] heeft betaald, wat betekent dat [wederpartij] voor een bedrag van € 333,80 niet heeft aangetoond dat zij dat daadwerkelijk heeft voldaan.
De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] ter zitting onweersproken heeft verklaard dat zij maandelijks vaste bedragen betaalde aan het gastouderbureau, dat zij de facturen van het gastouderbureau pas heeft ontvangen nadat zij daarom in augustus 2014 naar aanleiding van vragen van de Belastingdienst/Toeslagen had verzocht en dat zij, anders dan in latere jaren, nooit een eindafrekening van het gastouderbureau heeft ontvangen voor het jaar 2012. Zij verkeerde in de veronderstelling dat ze het gehele verschuldigde bedrag had voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onder die omstandigheden, mede gezien de onderliggende contracten, de jaaropgave en de daarmee overeenstemmende facturen, in strijd met het evenredigheidsbeginsel is, dat aan [wederpartij] de kinderopvangtoeslag geheel wordt onthouden. Niet valt in te zien waarom [wederpartij] zonder dat zij daartoe aanleiding had, bijvoorbeeld door een aanmaning afkomstig van het gastouderbureau, aan de hand van de jaaropgave had moeten controleren of zij het daarop vermelde bedrag wel had voldaan, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:72, derde lid in samenhang met artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het recht op kinderopvangtoeslag over 2012 vastgesteld op € 5.498,00.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] recht heeft op kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 5.498,00, en dat het niet toekennen van die toeslag in dit geval in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te kunnen te komen dient het gehele bedrag aan opvangkosten te worden voldaan. Indien dit niet het geval is, bestaat in het geheel geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, ook niet op een evenredig deel daarvan. In dit verband is van belang dat niet in geschil is dat de kosten voor kinderopvang over 2012, € 6.209,80 bedroegen en dat [wederpartij] met de overgelegde bankafschriften heeft aangetoond dat zij een bedrag van € 5.876,00 heeft betaald. De betaling van het resterende bedrag van € 333,80 blijkt niet uit de bankafschriften. Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Uit de betaalbewijzen blijkt niet dat [wederpartij] vaste bedragen aan het gastouderbureau betaalde. Dat [wederpartij] naar eigen zeggen geen facturen heeft ontvangen noch een eindafrekening van het gastouderbureau, betekent bovendien niet dat zij in de veronderstelling mocht verkeren het gehele verschuldigde bedrag te hebben voldaan. Niet alleen is het de verantwoordelijkheid van [wederpartij] als aanvrager van de toeslag om op de hoogte te zijn van de kosten en deze te voldoen, tevens had zij met de kosten bekend kunnen zijn, gelet op de door haar ondertekende urenstaten die overeenkomen met de uren op de facturen. [wederpartij] had, gelet op de afgenomen opvang, behoren te weten dat de maandelijkse kosten fluctueerden en dat de vaste betalingen onvoldoende waren. Ook is geen sprake van een afrondingsverschil, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3.1. Artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) luidt:
"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[…]."
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
(…)."
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3137) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden. Dit betekent dat [wederpartij], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit de hoogte en de daadwerkelijke betaling van de gemaakte kosten kunnen worden afgeleid.
3.3. Zoals de Afdeling, onder meer in voormelde uitspraak, eerder heeft overwogen bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan.
3.4. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2012. [wederpartij] heeft niet aangetoond dat zij het volledige bedrag aan kosten van kinderopvang over 2012 heeft betaald. Dat [wederpartij] heeft aangetoond dat zij een deel van de kosten heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak heeft op een evenredig lagere kinderopvangtoeslag. Haar stelling, dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij alle kosten had voldaan en dat zij niet kon weten dat zij het verschuldigde bedrag niet volledig had betaald omdat zij nooit facturen of een aanmaning heeft ontvangen van [gastouderbureau], kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag om een deugdelijke administratie bij te houden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft voorts terecht opgemerkt dat [wederpartij] met de kosten bekend had kunnen zijn, nu zij urenstaten heeft ondertekend, die overeenkomen met het aantal gefactureerde uren. Zij had daarom kunnen weten dat het aantal afgenomen uren kinderopvang en daarmee de kosten maandelijks fluctueerden en dat de door haar gedane betalingen onvoldoende waren. Het verschil van € 333,80 betreft geen afrondingsverschil als bedoeld onder 4.2, omdat in ieder geval 50% van de voor rekening van [wederpartij] komende kosten niet aantoonbaar zijn betaald.
Voor zover [wederpartij] hier tegenin heeft gebracht dat zij het resterende bedrag van € 333,80 contant aan de gastouder heeft voldaan, heeft zij hiermee niet aangetoond dat de kosten voor de afgenomen opvang op de voorgeschreven wijze zijn betaald, omdat met de invoering van de kassiersfunctie per 1 januari 2010 contante betalingen aan de gastouder niet meer zijn toegestaan.
3.5. Het betoog slaagt. Dat betekent dat op de overige gronden van de Belastingdienst/Toeslagen niet hoeft te worden ingegaan.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 juli 2017 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2017 in zaak nr. 17/5652;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
85-856.