Bijlage 8, melding verdachte transactie [bedrijfsnaam 1] B.V. Apeldoorn, Bijlage 12, melding verdachte transactie [bedrijfsnaam 1] B.V. Apeldoorn, Bijlage 17 proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]; Bijlage 18-22, melding verdachte transactie [bedrijfsnaam 2], met onderliggende bescheiden, Bijlage 23 proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2].. 5 Bijlage 17 proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] 6 Bijlage 23 proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2]; 7 Loop proces-verbaal, paragraaf 8, p. 12 8 Feit van algemene bekendheid.
Rb. Arnhem, 20-08-2012, nr. 05/994000-12
ECLI:NL:RBARN:2012:BX5152
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
20-08-2012
- Zaaknummer
05/994000-12
- LJN
BX5152
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BX5152, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 20‑08‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑08‑2012
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt een 40-jarige man tot een hechtenis van vier maanden, waarvan drie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De man heeft het voorschrift van artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën geschonden. Hij heeft geen melding gemaakt van voorvallen met betrekking tot bepaalde geregistreerde chemicaliën waar hij dat als marktdeelnemer wel had moeten doen. De rechtbank acht echter niet bewezen dat hij dit opzettelijk heeft nagelaten, zodat geen sprake is van een misdrijf maar van een overtreding. Daarnaast heeft de rechtbank de man vrijgesproken van (het medeplegen van) voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/994000-12
Datum zitting : 6 augustus 2012
Datum uitspraak : 20 augustus 2012
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530
Roermond.
Raadsvrouw : mr. N. Swart, advocaat te Amsterdam.
Officier van justitie : mr. A.M. Dingley
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegestane wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
september 2009 tot en met 12 oktober 2010 te Ede en/of te Lunteren en/of te
Apeldoorn en/of te Almelo, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten
het opzettelijk bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer middel(en) vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I (synthetische harddrugs), voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (telkens) heeft/hebben getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of
- (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of
verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden,
dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk daartoe, meermalen, althans eenmaal
- chemicalien bestemd voor de productie van synthetische drugs, te weten
aceton en/of methanol en/of natriumhydrocide, voorhanden gehad en/of verkocht
en/of vervoerd;
2.
hij, als marktdeelnemer, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 1 september 2009 tot en met 15 oktober 2010 te Ede en/of te
Lunteren en/of te Apeldoorn en/of te Almelo, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, de bevoegde instanties opzettelijk niet onverwijld
in kennis heeft gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot
geregistreerde stoffen, dat/die er op wijst/wijzen of kan wijzen, dat deze in
de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden
voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk een
hoeveelheid aceton en/of andere stoffen verkocht en/of vervoerd en/of
opgeslagen en/of voorhanden gehad;
(De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet voorkoming misbruik
chemicalien en de Verordening (EG) nummer 273/2004 van het Europees Parlement
en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 6 augustus 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen; hij heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht te verschijnen. De verdediging is gevoerd door mr. N. Swart, advocaat te Amsterdam. Zij heeft verklaard door haar cliënt uitdrukkelijk daartoe te zijn gemachtigd.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De raadsvrouwe heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs1
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vrijspraak feit 1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte middelen heeft gekocht waarvan hij wist of in ieder geval moest vermoeden dat deze gebruikt zouden worden voor de productie van synthetische drugs. Het onder feit 1 tenlastegelegde kan daarom worden bewezenverklaard.
De verdediging bepleit vrijspraak en betoogt dat uit het enkele voorhanden hebben van de desbetreffende chemicaliën niet kan worden afgeleid dat verdachte deze voorhanden had om deze door te leveren aan personen die er drugs van wilden maken of dat hij dat zelf van plan was. Aanwijzingen in die richting ontbreken. Er is voorts een redelijke verklaring voor het aanwezig hebben van die chemicaliën nu verdachte een klusbedrijf had. Er is volgens de raadsvrouw geen sprake geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm op het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen door verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Er staat niet ter discussie (zie ook onder feit 2) dat verdachte op verschillende momenten aceton, methanol en natriumhydroxide - chemicaliën die voor verschillende legale doeleinden maar ook als grondstof voor de bereiding van synthetische harddrugs kunnen worden gebruikt - heeft gekocht en daarmee voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat verdachte deze stoffen aanwezig heeft gehad met het opzet op het voorbereiden of bevorderen op de in de tenlastelegging genoemde opiumwetdelicten.
Daarbij is van belang dat niet blijkt wat na de aankoop met de grondstoffen is gebeurd, wat de kennis van zaken van verdachte op chemisch gebied en op het gebied van de vervaardiging van synthetische drugs was en evenmin of hij beschikte over contacten die zich daarmee bezig hielden. Verdachte zelf heeft geen antecedenten op dit gebied. Ook overigens komen in het dossier geen omstandigheden naar voren die dusdanig zijn dat daaruit volgt verdachte met het bezit van de stoffen het (voorwaardelijk) opzet had de productie van drugs voor te bereiden
Uit de omstandigheden dat, zoals de officier van justitie heeft betoogd, verdachte zich bij de aankoop van de chemicaliën soms eigenaardig of zenuwachtig gedroeg, hij de stoffen niet per bankrekening wilde betalen en hij die stoffen niet wilde laten afleveren maar zelf wilde meenemen, blijkt dit opzet evenmin. Dit gedrag van verdachte zou bijvoorbeeld ook kunnen worden verklaard uit de penibele financiële situatie waarin hij en de - korte tijd later failliet verklaarde - eenmanszaak in wiens naam hij handelde, zich bevonden en/of uit het eventueel hebben van andere niet legitieme intenties. Daarbij is van belang dat hij de natriumhydroxide heeft afgenomen zonder deze te betalen.
De omstandigheid dat verdachte, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, mogelijk als katvanger fungeerde, leidt evenmin tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat - verdachte wist of daarin de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat - de chemicaliën die verdachte kocht, bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Nu dit opzet, ook in de voorwaardelijke zin, ontbreekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1.
Feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft een eenmanszaak te Ede gehad2. De bedrijfsomschrijving van deze eenmanszaak was verkoop, im- en export van tuinhuisjes, plaatsen en leveren van cv-ketels en bronboringen. Groothandel , im- en export in natuursteen3. Verdachte heeft op verschillende momenten in de periode van 1 september 2009 tot en met 15 oktober 2011 te Ede en Apeldoorn en Almelo, hoeveelheden aceton (respectievelijk 200 liter, 2600 liter, en 60 liter) gekocht, vervoerd en voorhanden gehad4. De de eerste twee leveringen aceton zijn door verdachte zelf opgehaald en contant betaald5. De derde levering is ook contant betaald. Deze zou door een vervoersbedrijf worden afgeleverd op een adres in Lunteren maar is op verzoek van verdachte op het terrein van Mc Donald in Barneveld overgeladen in een andere vrachtwagen. Als bestemming is aangegeven: de productie van verf6. Verdachte heeft de bevoegde instanties in de zin van de Verordening (EG) nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (verder: verordening 273/2004) niet onverwijld in kennis gesteld van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen die erop kunnen wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht misbruikt zullen worden door de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen7.
Aceton is een geregistreerde stof in de zin van verordening 273/20048.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu hij niet als marktdeelnemer, zoals bedoeld in artikel 2 onder d van verordening 273/2004, kan worden aangemerkt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte aceton aan een ander heeft doorgeleverd en kan daarom niet als marktdeelnemer gezien worden.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de transacties niet ongewoon waren, ze pasten bij de bedrijfsvoering van zijn eenmanszaak, en voorts dat verdachte niet wist dat hij van de transacties melding moest doen. Hooguit zou gesproken kunnen worden van een vorm van schuld bij het handelen door verdachte doordat hij de bevoegde instanties niet op de hoogte heeft gesteld van de aankoop van geregistreerde stoffen .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte wel kan worden aangemerkt als marktdeelnemer zoals bedoeld in artikel 2 onder d van verordening 273/2004.
Daarbij heeft de officier van justitie betoogd dat verdachte het opzet heeft gehad om de bevoegde instanties niet onverwijld in te lichten omdat hij moet hebben geweten dat de goederen bestemd zouden zijn voor de productie van synthetische drugs. De aankopen passen niet bij de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf van verdachte. Daarnaast wilde verdachte de spullen gelijk meenemen en was er een contante betaling. Al deze indicatoren maken dat verdachte wist dat de goederen voor de productie van synthetische drugs gebruikt zouden worden.
Het betoog van de raadsvrouw dat verdachte niet op de hoogte was van de verplichtingen op basis van verordening 273/2004 is aan verdachte toe te rekenen nu hij een zorgplicht heeft om de regels te kennen die nodig zijn bij de aankoop van dergelijke goederen.
De beoordeling door de rechtbank
Marktdeelnemer
- -
In artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën is bepaald dat verboden is om te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 8 van verordening 273/2004.
- -
Artikel 8 lid 1 van verordening 273/2004 bepaalt dat de marktdeelnemers de bevoegde instanties onverwijld in kennis stellen van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt omver dovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.
De verdediging voert aan dat verdachte geen marktdeelnemer is in de zin van verordening 273/2004 zodat artikel 8 lid 1 niet op hem van toepassing is.
- -
Verordening 273/2004 geeft in artikel 2 zelf de volgende definitie van de term marktdeelnemer: elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen.
- -
Uit artikel 2, onderdeel c, van de Verordening nr. 273/2004 volgt dat onder In de handel brengen wordt verstaan: elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen In de Gemeenschap, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Gemeenschap, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de woorden "die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen" er niet op duiden dat de term marktdeelnemer in de zin van verordening 273/2004 enkel is voorbehouden aan de verkopende partij en niet mede ziet op de afnemer.
Bij de beoordeling van de vraag of ook afnemers van geregistreerde stoffen als marktdeelnemers moeten worden aangemerkt acht de rechtbank het volgende van belang.
- -
Artikel 3, Lid 2, van verordening 273/2004 houdt in dat marktdeelnemers, alvorens zij geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I in hun bezit mogen houden of in de handel mogen brengen, een door de bevoegde Instanties afgegeven vergunning dienen te verkrijgen.
- -
In artikel 3, Lid 3, van verordening 273/2004 is bepaald dat marktdeelnemers met een vergunning als bedoeld in Lid 2 geregistreerde stoffen van categorie 1 alleen leveren aan natuurlijke of rechtspersonen die zelf een dergelijke vergunning hebben en een afnemersverklaring hebben ondertekend. Ingevolge artikel 4, Lid 1, van verordening 273/2004 vraagt iedere marktdeelnemer die aan een afnemer een geregistreerde stof van categorie 1 of 2 levert, aan de afnemer om een verklaring waarin de gebruiksdoeleinden van de geregistreerde stof worden gespecificeerd.
- -
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 1994-1995, 23 779, nr. 5) is overwogen dat deze wet, anders dan de Opiumwet, niet ziet op verboden (eind)producten (zoals drugs of psychotrope stoffen), maar op grondstoffen.
- -
In de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 329, nr. 3) is aangegeven dat een systeem vereist is dat toezicht houdt op de Internationale handel in drugsprecursoren. Het systeem moet ervoor zorgen dat de stoffen die nodig zijn om verdovende middelen en psychotrope stoffen te vervaardigen niet in handen komen van personen die zich bezighouden met de (Illegale) productie hiervan.
- -
In de preambule van de verordening 273/2004 is aangegeven dat er voor de vervaardiging of het gebruik van bepaalde in bijlage I genoemde geregistreerde stoffen een vergunning nodig is. Daarnaast mag de levering van deze stoffen alleen worden toegestaan aan afnemers die een vergunning hebben en een afnemersverklaring hebben ondertekend. Voorts moeten maatregelen worden genomen om de marktdeelnemers te stimuleren om de bevoegde instanties in kennis te stellen van verdachte transacties met de in bijlage I genoemde stoffen. Alle transacties die ertoe leiden dat geregistreerde stoffen van categorie 1 of 2 van bijlage I in de handel worden gebracht moeten goed gedocumenteerd zijn.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat met het in de verordening 273/2004 genoemde betrokken zijn bij de levering van geregistreerde stoffen wordt gedoeld op zowel degene die levert als op degene die de stof in ontvangst neemt (vgl. rechtbank Breda 14 april 2012 LJN BQ2998).
De rechtbank is van oordeel dat hierin niet wordt bedoeld dat de ontvanger slechts als marktdeelnemer wordt aangemerkt indien deze de geregistreerde stof in ontvangst neemt met als doel om deze door te leveren aan (een) ander(en). Gelet op artikel 3, Lid 3, van verordening 273/2004 dienen ook afnemers over een vergunning te beschikken, terwijl ingevolge artikel 3, Lid 2, van deze regeling vergunningen (uitsluitend) worden afgegeven aan marktdeelnemers. Gelet op het doel en het systeem van verordening 273/2004 worden dus ook afnemers als marktdeelnemers aangemerkt.
Verdachte is door het kopen van de geregistreerde goederen afnemer geweest en kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestempeld worden als marktdeelnemer zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van verordening 273/2004 is opgenomen Het enkele feit dat onbekend is of verdachte deze goederen heeft doorgeleverd doet hieraan niet af.
Voorval
De rechtbank is van oordeel dat de afname door verdachte van de drie genoemde partijen aceton, gelet op het volume van de partijen afgezet tegen de bedrijfsactiviteiten van verdachte, in combinatie met de contante betaling en het zelf afhalen of het (ten aanzien van de laatste transactie) laten overladen op een andere vrachtwagen op een parkeerterrein van een fastfood-restaurant, dienen te worden aangemerkt als voorvallen in de zin van artikel 8 lid 1 van verordening 273/2004 waarvan de bevoegde instanties onverwijld in kennis hadden moeten worden gesteld.
Opzet
Uit het dossier blijkt niets over de kennis en ervaring van verdachte van en met de handel in chemicaliën. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat hij deze transacties had moeten melden en dat hij dat opzettelijk niet heeft gedaan. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden dat het onder verdachtes zorgplicht valt de desbetreffende regelingen te kennen brengt nog niet met zich dat er sprake is van opzet. De rechtbank acht dan ook niet bewezen, dat verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke vorm, de bevoegde instanties niet heeft ingelicht.
Het bovenstaande neemt niet weg dat verdachte een zorgplicht had om voordat hij grote partijen chemicaliën aanschafte zich van de regelgeving te vergewissen en de rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte had moeten weten dat hij een dergelijke meldplicht had. Deze nalatigheid is aan verdachte zijn schuld te wijten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Ten aanzien van het tenlaste gelegde onder 2 impliciet subsidiair.
hij, als marktdeelnemer, op meerdere tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met 15 oktober 2010 te Ede en te Apeldoorn en te Almelo, telkens meermalen, de bevoegde instanties niet onverwijld in kennis heeft gesteld van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen, die er op kan wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, hebbende hij, verdachte, opzettelijk een hoeveelheid aceton vervoerd en voorhanden gehad;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Het standpunt verdediging
De verdediging heeft in principe geen strafmaatverweer gevoerd, nu zij vrijspraak heeft bepleit voor het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde. Wel heeft de raadsvrouw aangegeven dat een eventueel op te leggen taakstraf voor verdachte uitvoerbaar is.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- -
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- *
de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 13 juli 2012;
- *
het reclasseringsrapport van 24 februari 2012, opgemaakt door M. Vromen ten behoeve van een terechtzitting in een zaak jegens verdachte met parketnummer 04/860642-11
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Verdachte heeft door aldus te handelen zich achteloos opgesteld ten aanzien van zijn meldplicht aan de bevoegde autoriteiten. Deze meldplicht is er op gedoeld om de productie in synthetische drugs tegen te gaan. Zoals algemeen bekend is, zijn drugs schadelijk voor de gezondheid van gebruikers en is het gebruik ervan ook voor de samenleving bezwarend onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. De handel in drugsprecursoren en het overtreden van de regelingen die daarvoor gelden staat aan het begin van deze keten van overlast en criminaliteit. De rechtbank heeft in haar strafoplegging meegewogen dat verdachte op geen enkel wijze openheid heeft willen geven in deze zaak en hij meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten. In deze omstandigheden past geen andere straf dan een vrijheidsstraf.
De rechtbank zal een kortere vrijheidsstraf opleggen dan geëist, en geen gevangenisstraf, maar een hechtenis, nu zij niet tot een bewezenverklaring komt van feit 1 en feit 2 primair, maar slechts tot een bewezenverklaring van het feit 2 impliciet subsidiair, hetgeen een overtreding oplevert. De rechtbank zal een hechtenis opleggen van 4 maanden waarvan 3 voorwaardelijk, waarbij het voorwaardelijk deel ertoe strekt verdachte er van te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij ter zake het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een hechtenis voor de duur van vier 4. maanden.
Bepaalt dat van deze hechtenis drie 3. maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door
mr. E. de Boer, als voorzitter,
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter,
mr. J. Wiersma, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2012.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑08‑2012
Bijlage 7 Uitreksel Kamer van Koophandel d.d. 8 december 2011.