Hof Arnhem, 16-12-2010, nr. 21-004326-08
ECLI:NL:GHARN:2010:BO7554, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
16-12-2010
- Zaaknummer
21-004326-08
- LJN
BO7554
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BO7554, Uitspraak, Hof Arnhem, 16‑12‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX0863
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX0863, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2008:BG1065, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 16‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Moord op de A15 te Tiel. Overdracht van strafvervolging. Geen schending van de beginselen van goede proces-orde, noch van het ne-bis-in-idem beginsel. Uitlevering verdachte door Bulgarije aan Nederland rechtsgeldig. Het hof komt tot een bewezenverklaring en een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar."
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004326-08
Uitspraak d.d.: 16 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van
22 oktober 2008 in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 augustus 2009, 26 maart 2010, 16 juni 2010, 2 december 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr O.N.J. Maatje en mr S. Vermeulen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen onder meer omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De verdediging heeft ter terechtzittingen in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard en daartoe gesteld dat:
- A.
De beginselen van goede procesorde zijn geschonden
- B.
Het ne-bis-in-idem-beginsel is geschonden
Ad A: de beginselen van goede procesorde
In dit verband heeft de verdediging - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
- -
Het dossier is onvolledig, zowel voor wat betreft de beweerde overdracht van de strafvervolging ten aanzien van verdachte door de Nederlandse autoriteiten aan de Bulgaarse autoriteiten als voor wat betreft de heroverdracht van de strafvervolging door de Bulgaarse autoriteiten aan de Nederlandse.
- -
Er is geen sprake geweest van een rechtsgeldige overdracht van de strafvervolging van verdachte aan Bulgarije.
- -
Er is geen sprake geweest van rechtsgeldige heroverdracht van de strafvervolging van verdachte door Bulgarije aan Nederland.
Ad B: het ne-bis-in-idem-beginsel is geschonden
In dit verband heeft de verdediging - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
- -
Het vertrouwensbeginsel is geschonden.
- -
De redelijke termijn is overschreden (schending artikel 6 EVRM)
- -
Er is in strijd gehandeld met artikel 5 EVRM.
- -
Er is door zowel de Bulgaarse als de Nederlandse autoriteiten in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 54 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (verder: SUO).
- -
Er is in strijd gehandeld met artikel 255 Sv.
De advocaat-generaal heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er wel degelijk sprake is geweest van een rechtsgeldige overdracht en heroverdracht van de strafvervolging en dat er geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, van de beginselen van goede procesorde, van de artikelen 5 en 6 EVRM of van artikel 54 SUO.
Het hof gaat bij de beoordeling van de verweren uit van de volgende feiten.
- -
Op 17 februari 2004 heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem, mr Van Veen, een verzoek tot overdracht strafvervolging opgemaakt en verzonden naar het Bureau Internationale rechtshulp van het Ministerie van Justitie betreffende verdachte ter zake van de verdenking van medeplegen van moord op [slachtoffer], gepleegd op of omstreeks 28 juni 2003 (zaak met parketnummer 05/090098-04).
- -
Het ministerie van justitie deelt bij schrijven van 9 maart 2004 aan de Bulgaarse justitiële autoriteiten mee dat het Nederlandse strafdossier in de zaak tegen verdachte betreffende voormelde verdenking aan die Bulgaarse autoriteiten wordt toegezonden, met het verzoek het dossier terug te zenden in het geval Bulgarije de strafvervolging tegen verdachte niet zou overnemen.
- -
Op 26 maart 2004 heeft de Nationale Opsporingsdienst Sofia een voorbereidend onderzoek tegen verdachte ingesteld ter zake van de hiervoor vermelde verdenking van medeplegen van moord op [slachtoffer].
- -
De arrondissementsrechtbank te Sliven, Bulgarije, heeft bij uitspraak van 31 maart 2004 de voorlopige hechtenis van verdachte gelast in verband met voormelde verdenking.
- -
Bij brief van 3 mei 2004 hebben de Bulgaarse justitiële autoriteiten een rechtshulpverzoek gezonden aan de Nederlandse autoriteiten, inhoudende een verzoek tot het doen toekomen van de resultaten van DNA-onderzoek in de zaak tegen verdachte.
- -
Bij brief van 29 juni 2004 hebben de Bulgaarse justitiële autoriteiten een rechtshulpverzoek gezonden aan de Nederlandse autoriteiten, inhoudende het doen horen in Nederland in de zaak tegen verdachte van een drietal getuigen (aan welk verzoek geen gehoor is kunnen geven omdat de getuigen niet vindbaar bleken).
- -
Bij beschikking van 18 januari 2005 heeft de Bulgaarse rechter het gerechtelijk onderzoek tegen verdachte afgesloten en terugverwezen naar het arrondissementsparket te Sliven, waarbij gepleegde processuele overtredingen (naar het hof begrijpt overtredingen van de Bulgaarse bewijsrechtelijke regels over de wijze waarop bewijs in een strafrechtelijke procedure mag worden ingebracht) dienen te worden hersteld.
- -
Bij beschikking van de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Sliven van 26 januari 2005 wordt het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte in deze zaak gesloten en wordt de voorlopige hechtenis gewijzigd in een meldplicht. Naar het hof uit de beschikking begrijpt is deze beslissing met name het gevolg van het feit dat het bewijs tegen verdachte in Nederland verzameld is in de zaak tegen een medeverdachte en niet direct tegen verdachte zelf, waardoor het verzamelen van bewijs (onder andere door het horen van de in het Nederlandse proces-verbaal opgevoerde getuigen) in de zaak tegen verdachte opnieuw moet gebeuren door in Nederland uit te voeren rechtshulpverzoeken. Na ontvangst van de resultaten van het rechtshulpverzoek dient het strafrechtelijk onderzoek te worden hervat, aldus de officier van justitie.
- -
Bij beschikking van 16 maart 2006 heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Sliven het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte gesloten en de meldplicht opgeheven.
- -
Op een daartoe strekkende vraag van de Nederlandse justitiële autoriteiten bericht het parket bij het hooggerechtshof van cassatie te Sofia aan het Nederlandse ministerie van justitie dat de strafrechtelijke procedure in Bulgarije tegen verdachte volgens besluit van het parket te Sliven is gestaakt.
- -
In een (in de Franse taal gesteld) e-mailbericht van 13 december 2007 deelt Interpol Sofia aan Interpol Den Haag mee, dat de officier van justitie van het parket Sliven vraagt of het mogelijk is, onder meer omdat alle bewijsmiddelen in de zaak van verdachte zich in Nederland bevinden, dat er een Europees Arrestatie Bevel betreffende verdachte wordt uitgevaardigd door Nederland opdat de voorzetting van de procedure in Nederland kan plaatsvinden.
- -
Op 1 februari 2008 heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem, mr Van Veen, een Europees Arrestatie Bevel tegen verdachte uitgevaardigd. Voorts is het oorspronkelijk Nederlandse aanhoudingsbevel van 10 november 2003 opnieuw gegeven en ondertekend op deze datum door voormelde officier van justitie.
- -
De rechtbank in Sliven heeft bij uitspraak van 21 maart 2008 de uitlevering van verdachte aan Nederland toegestaan.
- -
Op 9 mei 2008 wordt door Interpol Sofia aan Interpol Den Haag in een e-mailbericht meegedeeld dat het gerechtshof in Burgas op 17 april 2008 de beslissing van de rechtbank te Sliven 21 maart 2008 heeft bevestigd.
- -
Verdachte is op 23 mei 2008 uitgeleverd aan Nederland en na aankomst in Nederland aangehouden en ingesloten.
- -
De officier van justitie bij het parket te Sliven schrijft in zijn brief van 17 september 2010 aan het Nederlandse ministerie van justitie onder meer het volgende:
"(...) In de Republiek Bulgarije is tegen [verdachte] inderdaad een strafrechtelijk onderzoek ingesteld wegens een in juni 2003 in het Koninkrijk der Nederland gepleegd misdrijf (...)". En: "(...) De strafzaak is geseponeerd middels een beschikking van de officier van justitie wegens gebrek aan bewijs. Het hoofdmotief voor het sepot is dat belangrijke bewijsmiddelen, inclusief ook materieel bewijs, niet op het grondgebied van de Republiek Bulgarije beschikbaar zijn en derhalve niet bij het bewijsmateriaal in het kader van het strafrechtelijk onderzoek kunnen worden gevoegd. Het seponeren van een strafrechtelijk onderzoek door de officier van justitie is in de Republiek Bulgarije niet onherroepelijk voor zover de reden voor het seponeren niet het verjaren van het strafrechtelijk onderzoek of amnestie is. In het geval er sprake is van nieuwe feiten en bewijsmiddelen in deze zaak is het mogelijk dat het strafrechtelijk onderzoek tegen [verdachte] in de Republiek Bulgarije wordt heropend en dat hij volgens de Bulgaarse wetgeving aan strafvervolging wordt onderworpen. Er bestaat geen belemmering voor het overgaan tot strafvervolging van [verdachte] in het Koninkrijk der Nederlanden, ondanks het seponeren van de zaak in Bulgarije. Met name om deze reden zijn de bevoegde justitiële autoriteiten in het Koninkrijk der Nederlanden die over het bewijs voor de daad van [verdachte] beschikken geïnformeerd over de mogelijkheid middels een Europees arrestatie Bevel om uitlevering van voornoemde te verzoeken ten einde een strafrechtelijk onderzoek inzake de door hem gepleegde feiten uit te voeren (...)."
Op grond van voormelde feiten is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat in 2004 overdracht van strafvervolging van verdachte heeft plaatsgevonden van Nederland aan Bulgarije. Hierbij overweegt het hof dat de verdediging, vide het gestelde in de laatste alinea op pagina 21 van de op 2 december 2010 overgelegde pleitnotities, er zelf ook van uitgaat dat sprake is geweest van overdracht van strafvervolging.
Het gegeven dat uit de stukken niet blijkt welke stukken precies zijn toegezonden aan Bulgarije, op welke exacte datum de overdracht heeft plaatsgevonden en wat precies de inhoud van het strafdossier dat bij de overdracht is overgelegd geweest is, doet daar niet aan af en kan in ieder geval niet leiden tot de gevolgtrekking dat het openbaar ministerie, in verband met de onvolledigheid van het dossier omtrent de overdracht van de strafvervolging, niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar vervolging van verdachte. Van schending van beginselen van goede procesorde is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Het hof stelt op grond van de voorhanden stukken voorts vast dat er wel degelijk ook sprake is geweest van een geldige uitlevering van verdachte door Bulgarije aan Nederland. De rechtbank in Sliven heeft de uitlevering goedgekeurd, welke beslissing is bevestigd door het gerechtshof te Burgas, waarna feitelijk ook de uitlevering door de Bulgaarse autoriteiten aan Nederland heeft plaatsgevonden. Dat het hof nu niet beschikt over een afschrift van de uitspraak van het gerechtshof in Burgas doet daar niet aan af. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van Interpol Sofia als hiervoor aangehaald. Het hof acht het voorts niet aannemelijk dat er zich andere onregelmatigheden (in de zin van, zoals de verdediging heeft aangevoerd, onder meer het geven van suggestieve en foutieve informatie) bij de uitlevering van verdachte aan Nederland hebben voorgedaan die het openbaar ministerie zouden kunnen of moeten worden aangerekend. Het oordeel van het hof luidt daarom dat het verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ook op dit punt wordt verworpen.
Het hof is voorts van oordeel dat er geen sprake is van schending van het in artikel 54 SUO neergelegde ne-bis-in-idem-beginsel, van het vertrouwensbeginsel, van artikel 5 EVRM of van strijd met het bepaalde in artikel 255 Sv.
Daarbij overweegt het hof allereerst dat het niet aan de Nederlandse rechter is om te beoordelen of de Bulgaarse rechter in deze de uitlevering van verdachte had moeten weigeren wegens strijd met het verbod op dubbele vervolging voor hetzelfde feit. Vaststaat dat zowel de rechtbank te Sliven als het gerechtshof te Burgas de uitlevering van verdachte hebben goedgekeurd. Deze beslissingen van gerechtelijke autoriteiten van een andere Overeenkomstsluitende Staat heeft de Nederlandse rechter te respecteren.
Het hof overweegt ten tweede dat de beslissing van de officier van justitie te Sliven van
- 16.
maart 2006 naar zijn oordeel geen onherroepelijk vonnis is als bedoeld in artikel 54 SUO en in de daarop betrekking hebbende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Of een "vonnis" (waarbij op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG ook beslissingen als de onderhavige van bevoegde justitiële autoriteiten moeten worden begrepen) als bedoeld in artikel 54 SUO onherroepelijk is, wordt bepaald door het recht van de lidstaat waar dit vonnis is gewezen (zie onder meer Hof van Justitie, 16 november 2010 in de zaak Mantello).
Er is door de beslissing van de officier van justitie van 16 maart 2006, zo neemt het hof onder meer aan op grond van de inhoud van het schrijven van de officier van justitie over de uitleg van het Bulgaarse recht in deze van 17 september 2010, naar Bulgaars recht geen onherroepelijk einde gekomen aan de strafvervolging van verdachte. Het hof overweegt daarbij dat het, anders dan de verdediging kennelijk meent, niet zo is dat de officier van justitie zijn eigen beslissing verdedigt of nader invult en dat daarom geen belang aan de inhoud van de brief van de officier van justitie moet worden gehecht, maar dat de officier uitlegt hoe in deze het Bulgaarse recht luidt. Het enkele feit dat die uitleg gegeven wordt door degene die beslissing van 16 maart 2006 heeft genomen, brengt nog niet mee dat die uitleg daarom niet correct of onbetrouwbaar zou zijn.
Daarbij is voorts van belang in ogenschouw te nemen dat uit de inhoud van de hiervoor geciteerde beslissing van de Bulgaarse officier van justitie te Sliven kan worden afgeleid, dat de beslissing om de strafvervolging tegen verdachte te staken ingegeven zijn door de bewijsrechtelijke regels zoals die kennelijk gelden in het Bulgaarse recht. Die regels, zo begrijpt het hof, brengen met zich dat in Nederland vergaard bewijs in de zaak tegen een medeverdachte, in Bulgarije niet gebruikt kan worden maar dat het bewijs opnieuw moet worden vergaard en gepresenteerd in Bulgarije in de zaak tegen verdachte zelf. Nu die bewijsvergaring middels aan Nederland gerichte rechtshulpverzoeken niet tot resultaten bleek te kunnen leiden, is de vervolging in Bulgarije gestaakt. Tot een inhoudelijke beoordeling die een definitief einde aan de strafvervolging van verdachte zou maken, is het in Bulgarije niet gekomen, terwijl ook geen sprake is van amnestie of verjaring.
Naar het oordeel van het hof is artikel 255 Sv niet van toepassing op de onderhavige situatie. Allereerst biedt de tekst van artikel 255 Wetboek van Strafvordering geen aanknopingspunt voor de stelling dat dit artikel van toepassing is op buitenlandse vervolgingsautoriteiten. Anders dan in artikel 68, lid 2, Sr, waarin de werking van ne-bis-in- idem expliciet door de wetgever is voorzien ten aanzien van buitenlandse vonnissen, ligt toepassing van artikel 255 Sv ook niet voor de hand nu beslissingen van een buitenlandse autoriteit niet op één lijn zijn te stellen met de beslissing van het openbaar ministerie in Nederland (vgl. NLR, aant. 14 op art. 68 Sr). Ten overvloede merkt het hof op dat de beslissing van de Bulgaarse officier van justitie gelet op de inhoud ervan evenmin gelijk kan worden gesteld met een Nederlandse kennisgeving niet verdere vervolging.
Door de verdediging is nog een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Dit beroep gaat niet op. Eventueel opgewerkt vertrouwen dat verdachte niet verder zou worden vervolgd in Bulgarije strekt zich niet uit tot een latere beslissing van het openbaar ministerie in Nederland. De verdediging kon geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de Bulgaarse beslissing in die zin dat hij niet in Nederland meer zou worden vervolgd.
Het beroep op artikel 5 EVRM strandt eveneens, nu er naar het oordeel van het hof geen sprake is van een onrechtmatige arrestatie en detentie van verdachte. Er was een geldig Europees Arrestatie Bevel. Het hof is niet gebleken dat er zich ten aanzien van de uitvaardiging van dat bevel onrechtmatigheden zouden hebben voorgedaan, die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.
Het hof is van oordeel dat tussen het tijdstip van het aanvangen van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en het tijdstip van de uitspraak van de strafzaak in hoger beroep een groot tijdsverloop zit, doch het hof acht dit tijdsverloop niet zodanig dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Daarbij is van belang dat de verdachte naar Bulgarije is gevlucht en de strafvervolging naar dat land is overgedragen geweest. Het tijdsverloop dat is verstreken sinds de verdachte in uitleveringsdetentie kwam te verkeren, acht hof, mede gelet op het vele (nadere) onderzoek ook op verzoek van de verdediging, niet zodanig lang dat sprake is van schending van de redelijke termijn. Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie om deze reden kan daarom naar het oordeel van het hof geen sprake zijn.
Concluderend is het hof van oordeel dat alle verweren van de verdediging, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte worden verworpen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2003 te Tiel en/of op de Rijksweg A15, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen op voornoemd [slachtoffer] een of meerdere schoten, waaronder een of twee 'nekschoten' heeft/hebben afgevuurd en/of voornoemd [slachtoffer] hebben neergelegd op en/of achtergelaten op de rijbaan van de A15, waarna het lichaam van voornoemd [slachtoffer] een keer, althans meerdere keren is overreden door voertuigen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten1
Op 28 juni 2003 rond 01.45 uur worden op de zuidbaan van de Rijksweg A15 te Tiel de stoffelijke resten van [slachtoffer] aangetroffen.2 In de nek van [slachtoffer] zijn twee schotverwondingen aangetroffen die bij leven zijn ontstaan.3 De ene schotverwonding wijst op een schootsafstand van 0 centimeter en de andere op een schootsafstand van vrijwel 0 centimeter.4 Nadat deze schoten zijn toegebracht, is [slachtoffer] op de rijbaan van de A15 overreden door diverse voertuigen, als gevolg waarvan hij is komen te overlijden.5
Er zijn die nacht en op die plaats meerdere schoten gelost. Door verschillende omwonenden van de plaats delict zijn tussen 01.15 uur en 01.40 uur die nacht vier tot zes schoten direct na elkaar gehoord.6
Op de plaats delict is op de middenberm een pistool merk [merk X], model [model Y], aangetroffen.7 Het sporenbeeld van het wapen past bij recent schieten daarmee.8 Het DNA-profiel van de aangetroffen bloedsporen op het wapen komt overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer].9 Op de zuidbaan van de A15 is een kogel met het kaliber [kaliber Z] aangetroffen.10 Het partiële DNA-profiel van het celmateriaal dat op de kogel is aangetroffen, past bij het DNA-profiel van [slachtoffer].11
Rond 01.31-01.39 uur die nacht zijn, in de nabijheid van de locatie waar de stoffelijke resten van [slachtoffer] zijn aangetroffen, twee personen gezien die vanaf de middenberm van de A15 naar een stilstaande auto renden aan de noordbaan van de A15.12
[Getuige 1] is op 16 november 2004 door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld wegens het medeplegen van deze moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [slachtoffer] op 28 juni 2003 is vermoord door twee personen en dat [getuige 1] één van de daders is geweest. Zowel de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en van [getuige 1] alsmede het feit dat het aangetroffen wapen en de gevonden kogel van verschillend kaliber zijn waardoor aannemelijk is dat twee verschillende vuurwapens zijn gebruikt, leiden tot deze vaststelling.
De vraag die door het hof beantwoord moet worden is of verdachte de mededader van [getuige 1] is geweest. In het dossier bevinden zich een aantal getuigenverklaringen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de moord naar voren komt. Het hof zal (de relevante delen uit) die verklaringen eerst weergeven, waarna het hof in zal gaan op de betrouwbaarheid van die getuigenverklaringen.
Getuigenverklaringen
- -
[Getuige 4]
[Getuige 4] heeft tegenover de politie verklaard dat hij ongeveer 20 dagen tot een maand voor 27 juni 2003 is gebeld door [getuige 1]. [Getuige 1] vroeg [getuige 4] of deze iemand in Den Haag wist die geld nodig had. [Getuige 1] zei dat hij één zaak had en dat 'als hij die geregeld had, hij het land moest verlaten'. [Getuige 1] zei dat hij bij een persoon tegoeden had die gevorderd moesten worden. Na een tijdje is [getuige 4] met [getuige 6] naar café [café A] in [plaats B] gegaan. [Getuige 4] heeft met verdachte - die door [getuige 4] [bijnaam verdachte] wordt genoemd - en [getuige 1] aan een tafel gezeten. [Getuige 6] en verdachte spraken Bulgaars met elkaar. [Getuige 4] heeft gezien dat [getuige 1] een groot geldbedrag aan verdachte gaf. Verdachte heeft dit geld afgegeven aan [getuige 6], om het geld aan de familie van verdachte te geven.13
- -
[Getuige 1]
[Getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij vanuit zijn café in [plaats B] samen met een Bulgaar [slachtoffer] heeft opgehaald. Ze zijn vervolgens met z'n drieën naar de snelweg te Tiel gereden. Daar zijn ze op de vluchtstrook van de rijbaan gestopt. Ze zijn daar uitgestapt, en er is, volgens [getuige 1] door die Bulgaarse man op [slachtoffer] geschoten en [slachtoffer] is daar achtergelaten. Daarna zijn [getuige 1] en de Bulgaar teruggereden naar het café van [getuige 1] in [plaats B]. Onderweg terug naar het café heeft [getuige 1] gebeld met [getuige 5] die zich op dat moment in het café van [getuige 1] bevond. [Getuige 1] heeft toen [getuige 5] gevraagd de zijdeur van het café open te laten. Toen zij daar aankwamen, waren [getuige 7], [getuige 5] en [getuige 8] aanwezig. De Bulgaar heeft nog gebeld met de telefoon van [getuige 1]. Hij heeft schone kleren gekregen en mocht blijven slapen. De Bulgaar is echter via het balkon weggegaan.14
[Getuige 1] heeft verdachte voor 70 tot 90 procent herkend als de onbekende Bulgaar waarover hij heeft verklaard.15
- -
[Getuige 5]
[Getuige 5] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [getuige 1] hem in de nacht van 28 juni 2003 in het café belde met het verzoek om de zijdeur voor [getuige 1] open te laten. Enige tijd na dat telefoontje kwam [getuige 1] samen met een Bulgaarse man het café binnen. [Getuige 7] en [getuige 8] waren op dat moment ook aanwezig. Het leek alsof er bloedvlekken op de kleding van de Bulgaarse man zaten. Toen [getuige 1] binnenkwam, stuurde hij [getuige 5], [getuige 7] en [getuige 8] gelijk naar boven. De volgende dag hoorde [getuige 5] van [getuige 7] en [getuige 8] dat de Bulgaar was gevlucht.16
- -
[Getuige 7]
[Getuige 7] heeft bij de rechter-commissaris (deels) onder ede verklaard dat hij zich die desbetreffende nacht ook in het café van [getuige 1] bevond. Hij heeft verklaard dat [getuige 1] die nacht rond 02.30 uur naar hem toekwam en vroeg naar kleding. [Getuige 7] zag bloed op het lichaam en de kleren van de Bulgaar. Hij heeft de Bulgaar kleren gegeven. Hij heeft deze Bulgaar goed gezien. Hij herkende hem meteen, deze Bulgaar was namelijk in de avonduren ook als klant in het café geweest. [Getuige 7] moest van [getuige 1] naar boven. Na een tijdje kwam [getuige 1] in de kamer van [getuige 7] en vertelde dat de Bulgaar was gevlucht. [Getuige 7] heeft de Bulgaar herkend van de avond ervoor, op 27 juni 2003. Hij was toen met twee andere Bulgaren. [Getuige 1] is toen nog bij hen aan tafel gaan zitten.17
- -
[Getuige 8]
[Getuige 8] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat ook hij zich die nacht in het café van [getuige 1] bevond. Hij heeft verklaard dat hij die nacht gezien heeft dat [getuige 1] de zijdeur van het café binnenkwam. Er liep een andere man achter [getuige 1] aan. Op de linkerborst van die andere man zag [getuige 8] bloedvlekken. [Getuige 1] schreeuwde dat ze (het hof begrijpt: de getuigen [getuige 5], [getuige 7] en [getuige 8] naar boven moesten gaan.18 [Getuige 8] heeft bij een meervoudige fotobewijsconfrontatie verdachte voor 100 procent herkend als de man met de bloedvlekken. Hij heeft daarbij verklaard dat deze man de avond ervoor, op 27 juni 2003, in het café is geweest en met [getuige 1] om tafel heeft gezeten.19
- -
[Getuige 9]
[Getuige 9] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 29 juni 2003 telefonisch contact heeft gehad met verdachte. Verdachte vertelde hem toen dat hij in de bus zat en onderweg was naar Bulgarije.20
- -
[Getuige 6] [Bulgaarse naam getuige 6]
[Getuige 6] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 17 juli 2003 is gebeld door [bijnaam verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) die vroeg naar het telefoonnummer van [getuige 1] uit [plaats B]. [Getuige 6] heeft doorgegeven dat [getuige 1] niet tevreden was en dat hij het geld terug wilde hebben.21
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
- -
[Getuige 4]
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 4] niet consistent zijn en dat deze niet overeenstemmen met het bewijsmateriaal in het dossier. De raadslieden hebben verzocht tot uitsluiting van de verklaringen van [getuige 4], nu de verklaringen op een groot aantal voor deze zaak essentiële punten als kennelijk leugenachtig of in ieder geval onbetrouwbaar zijn aan te merken. Daarbij is aangevoerd dat sprake is van vormverzuimen van het openbaar ministerie met betrekking tot de verhoren van [getuige 4], nu de opsporingsambtenaren hebben verzuimd [getuige 4] te confronteren met hen ter beschikkingstaande historische telecomgegevens. De opsporingsambtenaren hebben op essentiële punten de zaak eenzijdig onderzocht en daarbij de waarheidsvinding en het beginsel van een eerlijk proces van artikel 6 EVRM veronachtzaamd, aldus de verdediging.
Het is juist dat [getuige 4] verschillende verklaringen heeft afgelegd. Het is goed voorstelbaar dat [getuige 4] zijn eigen rol, in het bijzonder met betrekking tot het wegbrengen van verdachte naar [plaats B] (en dus mogelijk zijn rol als tussenpersoon bij de transactie tussen [getuige1] en verdachte), heeft willen marginaliseren, doch dit leidt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat [getuige 4] onbetrouwbaar heeft verklaard ten aanzien van de rol van verdachte. Daarbij is van belang dat de verklaring van [getuige 4] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte zelf.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof immers erkend de avond van 27 juni 2003 in het café van [getuige 1] te [plaats B] te zijn geweest. Verdachte woonde destijds in Den Haag en kende [getuige 4] al enige tijd. Verdachte is door [getuige 4] naar [plaats B] gebracht. Hij is op 27 juni 2003 samen met [getuige 4] en [getuige 6] naar [plaats B] gegaan en door [getuige 4] aan [getuige 1] voorgesteld. Verdachte heeft met [getuige 4], [getuige 6] en [getuige 1] aan tafel gezeten in het café. Verdachte heeft met [getuige 1] gesproken.22
Verder volgt uit het dossier dat verdachte veelvuldig telefonisch contact heeft onderhouden met [getuige 4] en [getuige 4] met [getuige 1]. In de periode van 26, 27 en 28 juni 2003 is in totaal 16 keer contact is geweest tussen het telefoonnummer van verdachte en het telefoonnummer van [getuige 4].23 In de periode van 14 juni tot en met 10 juli 2003 is in totaal 55 keer contact geweest tussen het telefoonnummer van [getuige 1] en het telefoonnummer van [getuige 4], waarbij opvallend is dat op 27 en 28 juni 2003 de meeste contacten zijn, te weten respectievelijk 11 en 17 contacten.24
Gelet op het bovenstaande heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [getuige 4] afgelegde verklaring daar waar het gaat om de rol van verdachte, zoals hiervoor is weergegeven. Het hof acht de verklaring van [getuige 4] derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat deze verklaring onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot verweer van de verdediging dat verzuimd is [getuige 4] te confronteren met historische telefoongegevens overweegt het hof dat, mocht al verzuimd zijn de getuige te confronteren met dergelijke gegevens, een dergelijk verzuim geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert, zodat reeds om die reden het verweer van de verdediging niet op kan gaan.
Dat opsporingsambtenaren ten aanzien van het verhoor van [getuige 4] de zaak eenzijdig hebben onderzocht en de waarheidsvinding en het beginsel van een eerlijk proces van artikel 6 EVRM hebben veronachtzaamd, is niet aannemelijk geworden en ook overigens op geen enkele wijze uit het dossier naar voren gekomen.
- -
[Getuige 1]
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] niet consistent zijn en dat deze niet overeenstemmen met het bewijsmateriaal in het dossier. De raadslieden hebben verzocht tot uitsluiting van de verklaringen van [getuige 1], nu de verklaringen op een groot aantal voor deze zaak essentiële punten als kennelijk leugenachtig of in ieder geval onbetrouwbaar zijn aan te merken.
Blijkens het dossier kan worden vastgesteld dat [getuige 1] verschillende verklaringen heeft afgelegd. Het hof acht de verklaring van [getuige 1], voor zover hierboven genoemd, betrouwbaar nu deze op belangrijke punten overeenkomt met de verklaringen van [getuige 5], [getuige 7] en [getuige 8] - die zoals hierna zal worden overwogen betrouwbaar worden geacht - en daarnaast ondersteund wordt door de in het dossier opgenomen analyse van printgegevens. Uit die printgegevens en analyse van de telefoon van [getuige 1] en van [getuige 5] blijkt dat hun telefoons daadwerkelijk in de nacht van 28 juni 2003 rond het door hen genoemde tijdstip contact met elkaar hebben gehad.25
De verklaring van [getuige 1] dat hij die nacht behalve met [slachtoffer] samen met een ander op de A15 was, wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen die gezien hebben dat er die nacht twee personen op de A15 vanaf de middenberm van de A15 naar een stilstaande auto renden aan de noordelijke rijbaan van de A15.26
Dat [getuige 1] het in zijn verklaringen heeft over 'een hem onbekende Bulgaar' doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af nu het goed denkbaar is dat hij dit heeft gedaan om zichzelf te beschermen en/of zijn eigen rol te bagatelliseren.
Gelet op het bovenstaande heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [getuige 1] afgelegde verklaring, zoals hierboven is weergegeven. Het hof acht de verklaring van [getuige 1] voor zover derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
- -
[Getuige 5], [getuige 8] en [getuige 7]
Voorts is door de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 5], [getuige 8] en [getuige 7] alle onbetrouwbaar zijn. De leugenachtige en op elkaar afgestemde verklaringen moeten volgens de verdediging worden gepasseerd, op grond waarvan tot bewijsuitsluiting wordt verzocht. Hetzelfde geldt voor de herkenning van verdachte door getuige [getuige 8], nu niet duidelijk is of deze herkenning betrekking heeft op de waarneming die 's avonds in het café heeft plaatsgevonden of dat deze herkenning heeft plaatsgevonden aan de hand van een waarneming die midden in de nacht plaatsvond, een tijdstip waarop [getuige 8] naar eigen zeggen onder invloed van alcohol en drugs verkeerde.
Het hof is met de raadslieden van oordeel dat kritisch omgegaan moet worden met de hiervoor genoemde verklaringen van [getuige 5], [getuige 8] en [getuige 7], nu zij tegenover de politie niet hebben verklaard over de Bulgaar die met [getuige 1] thuiskwam en [getuige 5] bovendien later tegenover de rechter-commissaris, op 9 maart 2010, heeft verklaard destijds geen bloed te hebben gezien op de kleding van de Bulgaar.
Desondanks is het hof van oordeel dat de verklaringen van de drie getuigen, zoals deze hiervoor zijn weergegeven, betrouwbaar en geloofwaardig en voor het bewijs bruikbaar zijn.
De getuigen hebben tegenover de rechter-commissaris ieder voor zich een heldere en gedetailleerde verklaring hebben afgelegd. Uit deze verklaringen komt een in essentie gelijkluidend verhaal naar voren omtrent het gebeuren, daarin bestaande dat [getuige 1] op 28 juni 2003, rond 02.00 uur, naar [getuige 5] heeft gebeld met het verzoek de zijdeur van het café open te laten, waarna [getuige 1] met een Bulgaarse man, die onder het bloed zat, het café is binnengekomen. De Bulgaar heeft schone kleding gekregen, doch is vervolgens uit het café gevlucht. Deze Bulgaar heeft op 27 juni 2003 's avonds in het café met [getuige 1] aan tafel gezeten.
Het hof acht bovengenoemde verklaringen betrouwbaar, nu deze verklaringen op belangrijke punten consistent zijn en elk van deze verklaringen ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen. Zo is zowel door [getuige 4] als verdachte zelf verklaard dat verdachte op 27 juni 2003 in het café van [getuige 1] is geweest en daar met [getuige 1] heeft gepraat. Voorts staat vast, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, dat er naast [getuige 1] nog een persoon betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer], dat er op [slachtoffer] is geschoten en dat er bloedsporen onder meer in de auto van [getuige 1] zijn gevonden. Voorts heeft [getuige 1] tegenover de politie verklaard dat hij samen met de Bulgaarse man in de nacht van 27 op 28 juni 2003 na 02.00 uur via de zijdeur in het café kwam, waar [getuige 5], [getuige 7] en [getuige 8] aanwezig waren, dat zowel hij als de Bulgaarse man onder het bloed zaten en dat de Bulgaarse man gevlucht is.27 Uit de verklaring van verdachte, afgelegd in Bulgarije als getuige in de strafzaak tegen [getuige 1]28, leidt het hof af dat verdachte ook inderdaad die nacht, volgens eigen zeggen via het balkon, uit het café in [plaats B] is gevlucht. Hij is eerst zijn spullen gaan ophalen in Den Haag en, zoals blijkt uit de verklaring van [getuige 9]29, vervolgens meteen op weg naar Bulgarije gegaan (terwijl hij naar eigen zeggen op zoek zou zijn geweest naar vast werk in Nederland en het dus niet voor de hand lag om op stel en sprong naar Bulgarije te vertrekken).
Uit printgegevens van de telefoon van [getuige 1] en van [getuige 5] en de analyse daarvan blijkt verder dat hun telefoons daadwerkelijk die nacht van 28 juni 2003 rond het door hen genoemde tijdstip contact met elkaar hebben gehad.30
Dat de getuigen in hun eerste verklaringen niet hebben verklaard over de aanwezigheid van de Bulgaarse man in de bewuste nacht doet niet af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen nu uit hun verklaringen ook blijkt dat zij dit niet eerder hebben verklaard uit angst zelf bij de zaak betrokken te worden of Nederland te worden uitgezet.
Van zodanige inconsistenties dat deze de betrouwbaarheid en het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de getuigen in de weg zouden kunnen staan, is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Het hof heeft derhalve geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door de getuigen afgelegde verklaringen. Daarbij heeft het hof onder ogen gezien dat de verklaringen van de getuigen mogelijk zijn ingegeven om de rol van [getuige 1] anders voor te stellen.
Ten aanzien van de herkenning van verdachte door getuige [getuige 8] is het hof eveneens van oordeel dat hier kritisch mee om dient te worden gegaan, nu deze getuige naar eigen zeggen alcohol en drugs had gebruikt op het moment dat hij de Bulgaar 's nachts heeft gezien. [Getuige 8] heeft omtrent de herkenning tegenover de politie het volgende verklaard:
"Ik heb één persoon voor 100 procent herkend als de persoon die die nacht samen met [getuige 1] is gekomen. Ik vergeet een gezicht niet snel als ik eenmaal een gezicht heb gezien. Ik herken hem aan zijn gezicht en dan vooral aan zijn oren en de vorm van zijn kaak. Toen had hij iets langer haar. Ik heb me de hele tijd er mee bezig gehouden hoe hij er uit zag. Het beeld dat ik in mijn gedachten had van die persoon die bij [getuige 1] was die nacht waarover ik verklaard had, werd bevestigd toen ik die persoon op de foto zag die ik zojuist heb aangewezen bij de fotoconfrontatie. Omdat hij zo binnenkwam, kijk je op het gezicht van die persoon en dat heeft mijn aandacht getrokken. Die avond tussen 21.00 en 22.00 uur zaten zij, waaronder deze man van de foto om de tafel in het café van [getuige 1]. Dit was de eerste keer dat ik deze man gezien heb. Die persoon passeerde mij, zodat ik hem precies kon zien. Ik kon hem goed in zijn gezicht zien. Ik denk dat hij mij passeerde op nog geen afstand van een halve meter."31
Gelet op bovenstaande gedetailleerde uitleg bij de herkenning en bij gebrek aan gegevens dat [getuige 8] zodanig onder invloed was van alcohol en/of drugs dat hij verdachte niet heeft kunnen herkennen, is het hof van oordeel dat de herkenning als voldoende betrouwbaar voor het bewijs kan worden gebezigd.
- -
[Getuige 9]
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige 9] vaag en onduidelijk is en derhalve niet als bewijs kan dienen.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht de verklaring van [getuige 9] betrouwbaar nu deze ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Zo heeft verdachte zelf ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat nadat hij op 28 juni 2003 vroeg in de ochtend het café van [getuige 1] heeft verlaten, eerst naar Den Haag en vervolgens naar Bulgarije is gegaan32 en blijkt voorts uit de analyse van printgegevens dat [getuige 9] en verdachte op 29 juni 2003 telefonisch contact hebben gehad.33 Niet aannemelijk is geworden dat [getuige 9], als vriend van verdachte, reden had verdachte in een kwaad daglicht te willen stellen.
- -
[Getuige 6] [Bulgaarse naam getuige 6]
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 6] niet consistent zijn en dat deze niet overeenstemmen met het bewijsmateriaal in het dossier. De verdediging heeft verzocht tot uitsluiting van de verklaringen van [getuige 6], nu de verklaringen op een groot aantal voor deze zaak essentiële punten als kennelijk leugenachtig of in ieder geval onbetrouwbaar zijn aan te merken en aangezien sprake is van vormverzuimen van het openbaar ministerie met betrekking tot de verhoren van [getuige 6], nu de opsporingsambtenaren hebben verzuimd [getuige 6] te confronteren met hen ter beschikkingstaande historische telecomgegevens. De opsporingsambtenaren hebben op essentiële punten de zaak eenzijdig onderzocht en daarbij de waarheidsvinding en het beginsel van een eerlijk proces van artikel 6 EVRM veronachtzaamd, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht de verklaring van [getuige 6] betrouwbaar nu deze ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Zo blijkt uit een getapt telefoongesprek, dat later door een taaldeskundige is vertaald, dat verdachte op 17 juli 2003 heeft gebeld met [getuige 6]. Dit gesprek, in het Turks en het Bulgaars gevoerd, is door de politie afgeluisterd en vertaald. Verdachte vraagt [getuige 6] om het telefoonnummer van [getuige 1] uit [plaats B]. [Getuige 6] zegt tegen verdachte: "Hij zei dat je je werk niet goed genoeg hebt gedaan en hij wil de helft terugkrijgen, snap je?"34
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat verzuimd is [getuige 6] te confronteren met historische telefoongegevens overweegt het hof dat, los van het feit dat een dergelijk verzuim geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert, [getuige 6] bij de politie meerdere malen is geconfronteerd met historische telefoongegevens (pagina 34 e.v. van het aanvullend proces-verbaal). Het verweer mist aldus feitelijke grondslag.
Dat opsporingsambtenaren ten aanzien van het verhoor van [getuige 6] de zaak eenzijdig hebben onderzocht en de waarheidsvinding en het beginsel van een eerlijk proces van artikel 6 EVRM hebben veronachtzaamd, is niet aannemelijk geworden en ook overigens op geen enkele wijze uit het dossier naar voren gekomen.
Conclusie
Het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is voor het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de twee personen die door getuigen op 28 juni 2003 op de A15 te Tiel gezien zijn, verdachte en [getuige 1] betreffen en dat verdachte, tezamen en in vereniging met deze [getuige 1], meerdere schoten op [slachtoffer] gelost heeft, waaronder twee nekschoten, waarna zij de aangeschoten [slachtoffer] hebben achtergelaten op de rijbaan van de A15, die vervolgens is overreden als gevolg waarvan hij is komen te overlijden. Aan het voorgaande doet niet af dat geen sporen van verdachte op de plaats delict zijn aangetroffen. Het hof acht, gezien de eerder genoemde verklaringen van [getuige 4], aannemelijk dat [getuige 1] verdachte heeft ingehuurd om [slachtoffer] om het leven te brengen. Dit gegeven, gevoegd bij de omstandigheid dat [slachtoffer] twee opzetschoten/nekschoten heeft gekregen van verdachte en/of [getuige 1], leidt tot de conclusie dat er bij de daders, [getuige 1] en verdachte, sprake is geweest van voorbedachte rade en van opzet op het om het leven brengen van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2003 te Tiel en/of op de Rijksweg A15, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen op voornoemd [slachtoffer] een of meerdere schoten, waaronder een of twee 'nekschoten' heeft/hebben afgevuurd en/of voornoemd [slachtoffer] hebben neergelegd op en/of achtergelaten op de rijbaan van de A15, waarna het lichaam van voornoemd [slachtoffer] een keer, althans meerdere keren is overreden door voertuigen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens medeplegen van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren. De rechtbank Arnhem heeft de verdachte wegens medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 6 maanden. Verdachte is in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens medeplegen van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Het hof heeft net als de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [getuige 1] het slachtoffer [slachtoffer] op uiterst gruwelijke wijze vermoord. Wat voor [getuige 1] precies het motief is geweest is niet duidelijk. Ten aanzien van verdachte is aannemelijk dat hij louter op grond van een geldelijk motief als huurmoordenaar is opgetreden en dat hij samen met [getuige 1] het slachtoffer [slachtoffer] heeft geliquideerd.
Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van geen respect voor het leven van een medemens. Er is onpeilbaar leed toegebracht aan de familieleden van [slachtoffer]. Aan te nemen valt dat zij dat leed en de mede als gevolg daarvan ontstane psychische schade nog lang, mogelijk de rest van hun leven, zullen ervaren.
Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop het bewezenverklaarde handelen is uitgevoerd, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en voor diegenen die op de een of andere wijze getuige zijn geweest van het incident in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Er is sprake van grof en dodelijk geweld op de openbare weg, waarbij onschuldige voorbijgangers (die nota bene buiten hun schuld over het lichaam van [slachtoffer] heen zijn gereden) bij het besef wat hun was overkomen ernstig geschrokken zijn.
Moord, zoals in het onderhavige geval bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Het hof is van oordeel dat, gezien de hiervoor geschetste omstandigheden waaronder de moord is gepleegd, in beginsel een gevangenisstraf van 15 jaar op zijn plaats zou zijn geweest.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de tijd die verdachte in Bulgaarse voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (ongeveer 10 maanden). Verder is van belang dat verdachte al geruime tijd onder de dreiging van strafvervolging heeft moeten leven. Ook is relevant dat [getuige 1] onherroepelijk tot 13 jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Tenslotte speelt in het voordeel van verdachte mee dat hij als first-offender heeft te gelden.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, in ogenschouw nemend, is het hof van oordeel dat een straf van 13 jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte zowel in uitleveringsdetentie in Bulgarije en in verzekering en voorlopige hechtenis in Nederland heeft bevonden.
Het hof is van oordeel dat tussen het tijdstip van het aanvangen van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en het tijdstip van de uitspraak van de strafzaak in hoger beroep een groot tijdsverloop zit, doch het hof acht dit tijdsverloop niet zodanig dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Daarbij is van belang dat de verdachte naar Bulgarije is gevlucht en de strafvervolging naar dat land is overgedragen geweest. Het tijdsverloop dat is verstreken sinds de verdachte in uitleveringsdetentie kwam te verkeren, acht hof, mede gelet op het vele (nadere) onderzoek ook op verzoek van de verdediging, niet zodanig lang dat sprake is van schending van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.I.M.W. Bartelds, voorzitter,
mr E.H. Schulten en mr W.R. Rosingh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 16 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 1.
Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal van politie, wordt telkens verwezen naar bijlagen van:
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL083R/03-008378, gesloten en getekend op 25 mei 2008 door [verbalisant A], brigadier van politie (hierna: het proces-verbaal);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal, genummerd PL083R/03-008378A, gesloten en getekend op 28 mei 2008 door [verbalisant A], brigadier van politie (hiernaar: het aanvullend proces-verbaal).
- 2.
Zie verklaring van [getuige 10] op pagina 745-747 en het proces-verbaal van onderzoek plaats delict en stoffelijk overschot op pagina 387 en 389 van het proces-verbaal.
- 3.
Zie sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op pagina 117-119 van het aanvullend proces-verbaal.
- 4.
Zie het deskundigenrapport van het NFI op pagina 669-671 van het proces-verbaal.
- 5.
Zie verklaring van getuige [getuige 10] op pagina 747 van het proces-verbaal en het sectieverslag van het NFI op pagina 117-119 van het aanvullend proces-verbaal.
- 6.
Zie verklaringen van getuige [getuige 11] op pagina 776-777, getuige [getuige 12] op pagina 784 en getuige [getuige 13] op pagina 926 van het proces-verbaal.
- 7.
Zie de lijst met stukken van overtuiging op pagina 631 en het deskundigenrapport van het NFI op pagina 659-660 van het proces-verbaal.
- 8.
Zie het deskundigenrapport van het NFI op pagina 669-671 van het proces-verbaal.
- 9.
Zie de lijst van stukken met overtuiging op pagina 631 en het deskundigenrapport van het NFI op pagina 645-649 van het proces-verbaal.
- 10.
Zie de lijst van stukken met overtuiging op pagina 631 en het deskundigenrapport van het NFI op pagina 659-660 van het proces-verbaal.
- 11.
Zie de lijst met stukken van overtuiging op pagina 631 en 632 en het deskundigenrapport van het NFI op pagina 645-649 van het proces-verbaal.
- 12.
Zie de verklaringen van getuige [getuige 2] op pagina 852-853 en 950 en de verklaringen van getuige [getuige 3] op pagina 854-855 en 955-956 van het proces-verbaal.
- 13.
Zie verklaring van getuige [getuige 4] op pagina 93-96 van het proces-verbaal.
- 14.
Zie verklaring van [getuige 1] op pagina 171-174 van het proces-verbaal
- 15.
Zie verklaring van [getuige 1] op pagina 256 en het proces-verbaal van fotoconfrontatie op pagina 260 van het proces-verbaal.
- 16.
Zie verklaring van [getuige 5] op pagina 1450-1451 van het proces-verbaal.
- 17.
Zie verklaring van [getuige 7] op pagina 1458-1463.
- 18.
Zie verklaring van [getuige 8] op pagina 1467-1468 van het proces-verbaal.
- 19.
Zie verklaring van [getuige 8] op pagina 1605-1606 en het proces-verbaal van fotoconfrontatie op pagina 1608 van het proces-verbaal.
- 20.
Zie verklaring van [getuige 9] op pagina 81 en 86 van het aanvullend proces-verbaal.
- 21.
Zie verklaring van [Bulgaarse naam getuige 6] op pagina 43 van het aanvullend proces-verbaal.
- 22.
Zie verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof op 16 juni 2010.
- 23.
Zie zaakdossier Onderzoek Telecommunicatie op pagina 468 van het proces-verbaal.
- 24.
Zie zaakdossier Onderzoek Telecommunicatie op pagina 461 van het proces-verbaal.
- 25.
Zie zaakdossier Onderzoek Telecommunicatie op pagina 453 van het proces-verbaal.
- 26.
Zie de verklaringen van getuige [getuige 2] op pagina 852-853 en 950 en de verklaringen van getuige [getuige 3] op pagina 854-855 en 955-956 van het proces-verbaal.
- 27.
Zie verklaring van [getuige 1] op pagina 179-180 van het proces-verbaal.
- 28.
Zie verklaring van verdachte op pagina 306 en 307 van het proces-verbaal.
- 29.
Zie verklaring van [getuige 9] op pagina 81 en 82 van het aanvullend proces-verbaal.
- 30.
Zie zaakdossier Onderzoek Telecommunicatie op pagina 453 van het proces-verbaal.
- 31.
Zie verklaring van [getuige 8] op pagina 1605-1606 van het proces-verbaal
- 32.
Zie verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof op 16 juni 2010.
- 33.
Zie zaakdossier Onderzoek Telecommunicatie op pagina 466 van het proces-verbaal.
- 34.
Zie uitwerking van het telefoongesprek tussen verdachte en [getuige 6] op 17 juli 2003 van de heer Van Schaaik, taaldeskundige op het gebied van de talen Bulgaars en Turks.
GERECHTSHOF ARNHEM