Rb. Leeuwarden, 26-05-2010, nr. 90963 - HA ZA 08-665
ECLI:NL:RBLEE:2010:BM5925
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
26-05-2010
- Zaaknummer
90963 - HA ZA 08-665
- LJN
BM5925
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2010:BM5925, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 26‑05‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8723
Uitspraak 26‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Geschil tussen gemeente en burger over de eigendom van een strookgrond. Vraag of er sprake is van voortdurend, onafgebroken en ondubbelzinnig bezit gedurende een periode van 20 jaren. Misbruik van bevoegdheid door ontruiming van de strook grond te verlangen?
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 90963 / HA ZA 08-665
Vonnis van 26 mei 2010
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE HEERENVEEN,
zetelend te Heerenveen,
eiseres,
advocaat mr. D.A. Westra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te Heerenveen,
gedaagde,
advocaat mr. K.A. Faber (voorheen mr. S. Maakal), kantoorhoudende te Heerenveen.
Partijen zullen hierna de Gemeente Heerenveen en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 27 mei 2009
- -
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 oktober 2009
- -
de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde]
- -
de conclusie na enquête van de zijde van de Gemeente Heerenveen.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de Strook op 13 februari 2008, de dag waarop de Gemeente Heerenveen de verjaring heeft gestuit, reeds 20 jaar voortdurend, onafgebroken en ondubbelzinnig door de (oud)-bewoners van de [adres] te Heerenveen in bezit was.
2.2.
[gedaagde] heeft zichzelf als getuige doen horen, alsmede de heer [X] en mevrouw [Y] (oud-bewoners van de betreffende woning).
2.3.
De rechtbank acht [gedaagde] niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs en overweegt daartoe het navolgende.
Voor inbezitneming zijn, zoals de rechtbank reeds in het tussenvonnis heeft geoordeeld, op zichzelf staande machtsuitoefeningen onvoldoende, maar dient sprake te zijn van feiten en omstandigheden waaruit de pretentie tot eigendom van de toenmalige en huidige bewoners afgeleid kan worden. Daarbij is bepalend of uit de uiterlijke omstandigheden naar verkeersopvattingen een pretentie tot eigendom kan worden afgeleid.
Naar het oordeel van de rechtbank duidt het gedurende lange tijd gebruiken en bewerken van een stuk grond of het aanleggen van een tegelpad op zichzelf niet ondubbelzinnig op de pretentie van eigendom. Ook het onderhoud, bestaande uit het planten van bloemen en verwijderen van onkruid, kunnen niet gelden als daden van bezit (zie HR 27 februari 2009, LJN BH1634). De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van feiten en omstandigheden die ondubbelzinnig wijzen op de pretentie van eigendom indien de Strook 20 jaar door middel van een hekwerk, zoals thans het geval is, afgesloten is geweest van de omgeving. Door een dergelijke afsluiting vormt de Strook namelijk feitelijk een geheel met de tuin van [gedaagde]. Getuige [Y] heeft verklaard dat zij met haar gezin van 1985 tot 1988 of 1989 in de betreffende woning heeft gewoond en dat zij daarna tegenover de woning aan de [adres] is gaan wonen. Voorts heeft zij verklaard dat er in 1986 een hekwerk langs de zijkant van de woning is geplaatst, welk hekwerk bij haar vertrek uit de woning is blijven staan. Daarnaast heeft zij verklaard dat tot op heden aan deze situatie niets is veranderd, uitgezonderd de vernieuwing van het hekwerk. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring onvoldoende is om de bewijsopdracht te laten slagen nu deze verklaring afwijkt van hetgeen getuige [X] heeft verklaard. Blijkens de getuigenverklaring van [X] stonden er in 1992, toen hij met zijn ouders zijn intrek in de woning nam, naast de Strook slechts ter hoogte van de bijkeuken enkele paaltjes met draadstaal er tussen. Volgens deze getuige hebben zijn ouders later meer paaltjes geplaatst om te voorkomen dat kinderen gebruik maakten van de Strook. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat de strook voor 1992 reeds geheel door middel van een hekwerk was afgesloten van de omliggende gronden. De termijn gedurende dat de Strook geheel was afgesloten, te rekenen tot 13 februari 2008, kan derhalve hoogstens zestien jaar bestrijken. Nu het plaatsen van enkele paaltjes met draadstaal over een zeer beperkt gedeelte van de Strook naar het oordeel van de rechtbank niet ondubbelzinnig de pretentie van eigendom oplevert, heeft de Gemeente Heerenveen, gelet op de verjaringstermijn van 20 jaar, de verjaring tijdig gestuit. [gedaagde] maakt naar het oordeel van de rechtbank dan ook inbreuk op het eigendomsrecht van de Gemeente Heerenveen en handelt zodoende onrechtmatig jegens de Gemeente Heerenveen.
2.4.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat aan de Gemeente Heerenveen, als eigenaresse van de Strook, in beginsel de bevoegdheid tot ontruiming toekomt en het recht om verkoop van de Strook aan [gedaagde] te weigeren. De vordering tot ontruiming komt alleen dan niet voor toewijzing in aanmerking, wanneer de Gemeente Heerenveen als eigenaresse onvoldoende belang heeft bij haar vordering of wanneer zij onder de omstandigheden van het geval misbruik maakt van de haar toekomende bevoegdheid tot ontruiming. Daarvan kan sprake zijn indien zij haar bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan [gedaagde] te schaden of indien, zoals [gedaagde] aanvoert, de Gemeente Heerenveen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van haar recht en het belang van [gedaagde] dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Bij de beoordeling hiervan is voorts van belang of de Gemeente Heerenveen niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt, welke beginselen de Gemeente Heerenveen ook bij de uitoefening van haar privaatrechtelijke bevoegdheden in acht dient te nemen (artikel 3:14 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
2.4.1.
Ten aanzien van de stelling van [gedaagde] dat de gemeente in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat [gedaagde], gelet op de betwisting van de Gemeente Heerenveen, onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat de Gemeente Heerenveen in strijd met dit beginsel handelt. De enkele stelling van [gedaagde], inhoudende dat bij andere huurwoningen ook gemeentegrond als tuin is ingericht, is daartoe onvoldoende. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel zal immers in ieder geval voldoende onderbouwd moeten worden waarom het vergelijkbare situaties betreffen.
2.4.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de Gemeente Heerenveen de bevoegdheid tot revindicatie met geen ander doel uitoefent dan het schaden van [gedaagde]. Het verweer van [gedaagde], inhoudende dat de ontruiming onevenredig is gelet op zijn belang bij het gebruik van de Strook vanwege zijn honden en zijn bedrijf, kan eveneens niet slagen. Dat [gedaagde] kosten heeft gemaakt om de Strook in te richten en de Strook beter zou onderhouden, is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het belang van de Gemeente Heerenveen bij instandhouding van het openbaar groen, ook onvoldoende om te oordelen dat de Gemeente Heerenveen misbruik maakt van haar eigendomsrecht. Dat het een relatief klein gedeelte van gemeentegronden betreft, doet hieraan niet af.
[gedaagde] heeft voorts gesteld dat de Gemeente Heerenveen hem reeds had kunnen aanschrijven voordat hij de Strook opnieuw had ingericht. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling, wat ook zij van de juistheid daarvan, voorgaand oordeel niet anders maakt, omdat [gedaagde] kan worden verweten dat hij de gronden niet te goeder trouw in gebruik heeft genomen.
2.4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn verweer, inhoudende dat het gemeentelijk beleid pas is vastgesteld nadat hij de Strook opnieuw heeft ingericht en derhalve geen toepassing kan vinden, gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan, onvoldoende heeft onderbouwd.
[gedaagde] heeft ten slotte, onder verwijzing naar de beleidsnota, gesteld dat verkoop van de grond of het sluiten van een bruikleenovereenkomst mogelijkheden zijn die de Gemeente Heerenveen niet zonder meer mag uitsluiten. De rechtbank overweegt dat het bij de toepassing van beleidsregels aankomt op een redelijke uitleg van deze beleidsregels, waarbij de Gemeente Heerenveen een ruime beoordelingsvrijheid toekomt nu het de voorwaarden betreft waaronder de Gemeente Heerenveen bereid is haar eigendommen te verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemde stelling van [gedaagde], zonder nadere onderbouwing, volstrekt onvoldoende om te kunnen oordelen dat de Gemeente Heerenveen haar beleid onredelijk toepast. Bovendien heeft de Gemeente Heerenveen onbetwist gesteld dat het beleid ertoe aanleiding heeft gegeven om haar bevoegdheid tot revindicatie uit te oefenen.
2.4.4.
Nu zoals hiervoor is uiteengezet de Gemeente Heerenveen de aan haar toekomende eigendomsbevoegdheid niet misbruikt, hoeft zij naar het oordeel van de rechtbank de (onrechtmatige) ingebruikneming van haar gronden door [gedaagde] niet te dulden.
2.5.
De door [gedaagde] in de conclusie na enquête opgeworpen nieuwe stellingen en weren zal de rechtbank passeren nu dergelijke conclusies zijn bedoeld om in te gaan op hetgeen de naar voren gebrachte getuigen hebben verklaard en deze niet zijn bedoeld voor het doen van nieuwe stellingen. Te meer nu de wederpartij niet meer op deze stellingen kan reageren en in het tussenvonnis hieromtrent reeds deels een bindende eindbeslissing is gegeven, terwijl geen gronden zijn aangevoerd die rechtvaardigen daarop terug te komen.
2.6.
Gelet op voorgaande zullen de door de Gemeente Heerenveen gevorderde verklaringen voor recht worden gegeven en zal [gedaagde] conform de vordering van de Gemeente Heerenveen worden veroordeeld om binnen een, naar het oordeel van de rechtbank, redelijke termijn van 30 dagen na betekening van dit vonnis de Strook te ontruimen. Indien [gedaagde] daartoe niet overgaat dan zal de Gemeente Heerenveen worden gemachtigd de ontruiming op kosten van [gedaagde], zo nodig met behulp van de sterke arm, te bewerkstelligen.
2.7.
De door de Gemeente Heerenveen gevorderde dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte van een dag die [gedaagde] verbeurt indien hij de Strook na feitelijke terbeschikkingstelling wederom in gebruik neemt, acht de rechtbank toewijsbaar. Dat er op voorhand geen reden is om aan te nemen dat [gedaagde] de grond na terbeschikkingstelling weer in gebruik zal nemen, staat naar het oordeel van de rechtbank aan toewijzing van deze vordering niet in de weg. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de hoogte van de dwangsom gemaximeerd dient te worden tot € 10.000,--.
2.8.
De door de Gemeente Heerenveen gevorderde buitengerechtelijke kosten acht de rechtbank niet toewijsbaar. De brieven die de Gemeente Heerenveen heeft verzonden en de enkele schriftelijke sommatie van de advocaat aan [gedaagde] dienen naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt te worden als verrichtingen ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding pleegt in te sluiten. De Gemeente Heerenveen heeft nagelaten te onderbouwen dat daarnaast nog andere kosten zijn gemaakt anders dan ter voorbereiding van de zaak.
2.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente Heerenveen worden begroot op:
- -
dagvaarding € 85,44
- -
vast recht 254,00
- -
salaris advocaat 1.356,00 (3,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal € 1.695,44
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de Gemeente Heerenveen eigenaresse is van de door [gedaagde] in gebruik genomen Strook van ongeveer 1 meter breed grenzend aan en gelegen over de gehele lengte van het perceel bij de woning aan de [adres] te Heerenveen,
3.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] de onder 3.1. genoemde Strook onrechtmatig in gebruik heeft,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de onder 3.1. genoemde Strook met alles wat zich daarop vanwege [gedaagde] bevindt, te ontruimen, te verlaten en in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van de Gemeente Heerenveen te stellen en te houden,
3.4.
machtigt de Gemeente Heerenveen om, wanneer [gedaagde] niet aan de veroordeling onder 3.3. voldoet, zelf de ontruiming op kosten van [gedaagde] te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
3.5.
verbiedt [gedaagde] om na de feitelijke terbeschikkingstelling zoals onder 3.3. genoemd de Strook wederom in gebruik te nemen en bepaalt dat [gedaagde] aan de Gemeente Heerenveen voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in strijd met dit verbod handelt een dwangsom verbeurt ter hoogte van € 250,-- per dag met een maximum van € 10.000,--,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Heerenveen tot op heden begroot op € 1.695,44,
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.6. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.?
Fn: 557