NJB 2020/3061
Hawala-bankieren door medeplegen opzettelijk zonder vergunning optreden als betaaldienstverlener, terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt, art. 2:3a.1 Wft: voor het bewijs van het ‘uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener’ is in elk geval vereist dat de desbetreffende betaaldiensten ‘niet slechts incidenteel’ zijn verleend en dat het verlenen van betaaldiensten dus meermalen heeft plaatsgevonden Het in een periode van drie maanden ‘om de twee à drie dagen’ meermalen betaaldiensten verlenen, volstaat niet voor het oordeel dat de verdachte van de uitoefening van dat bedrijf ook een gewoonte heeft gemaakt. Het ‘met zetel in Nederland’ uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, art. 2:3a lid 1 Wft: nu de tenlastelegging en de bewezenverklaring in casu niet het bestanddeel ‘met zetel in Nederland’ bevatten, heeft het hof het bewezenverklaarde ten onrechte gekwalificeerd als ‘medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a lid 1 Wft, opzettelijk begaan terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt’. Het begrip zetel in art. 1:1 Wft: daaronder kan mede worden verstaan ‘de plaats waar die onderneming haar hoofdvestiging heeft’. In gevallen waarin geen sprake is van een rechtspersoon, dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat die hoofdvestiging doorgaans samenvalt met de plaats waar de feitelijke werkzaamheden die als bedrijfsmatige betaaldienstverlening worden aangemerkt, in overwegende mate worden uitgeoefend en aangestuurd
HR 01-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1906
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
1 december 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.T. Boerlage
- Zaaknummer
19/01270
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1906, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:818, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑03‑2020
- Wetingang
Essentie
Hawala-bankieren door medeplegen opzettelijk zonder vergunning optreden als betaaldienstverlener, terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt, art. 2:3a.1 Wft: voor het bewijs van het ‘uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener’ is in elk geval vereist dat de desbetreffende betaaldiensten ‘niet slechts incidenteel’ zijn verleend en dat het verlenen van betaaldiensten dus meermalen heeft plaatsgevonden Het in een periode van drie maanden ‘om de twee à drie dagen’ meermalen betaaldiensten verlenen, volstaat niet voor het oordeel dat de verdachte van de uitoefening van dat bedrijf ook een gewoonte heeft gemaakt. Het ‘met zetel in Nederland’ uitoefenen van het bedrijf ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.