Rb. Noord-Nederland, 23-12-2014, nr. 18.720228-14
ECLI:NL:RBNNE:2014:6727
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
23-12-2014
- Zaaknummer
18.720228-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2014:6727, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 23‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
Uitspraak 23‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft in een periode van ruim een maand zijn dochter meerdere malen bedreigd. Hij heeft dit gedaan door langs haar woning te rijden en een schietgebaar in haar richting te maken en door haar spraakberichten te sturen. Daarnaast heeft verdachte een op een vuurwapen gelijkend lucht-/gasdrukrevolver voorhanden gehad en een buurvrouw bedreigd door haar dit voorwerp te tonen. De rechtbank heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met zijn dochter en een locatieverbod voor het gebied rondom haar woning.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720228-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1],
gedagvaard op het [adres 1].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2014.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de maand september 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere ander(e) perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
A.
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend in voornoemde periode meerdere spraakmemo's/voicemailberichten verzonden aan een vriendin van die [slachtoffer 1] en/of de moeder van die [slachtoffer 1] en welke memo's en/of berichten vervolgens aan die [slachtoffer 1] kenbaar/hoorbaar zijn gemaakt en welke berichten (onder meer) de navolgende inhoud hebben:
- " Ik ben de baas, zieke family, [slachtoffer 1] krijgt nog een tijdje, we staan allemaal op ploffen, kijk uit beste mensen." en/of
- " Oppassen anders kom ik haar halen, maar dat doen we niet, [slachtoffer 1] moet voorzichtig wezen en naar mij luisteren. " en/of
- " [slachtoffer 1] ik zal je wakker schudden, 22 september ben je jarig meisje, kijk uit mevrouw de Chinees." en/of
- " No Surrender" en/of
- " Allah Akbar" en/of
B.
heeft/is verdachte op of omstreeks 23 augustus 2014 meermalen, althans eenmaal, opzettelijk dreigend op zijn scooter langs de woning, waarin die [slachtoffer 1] verbleef, gereden en/of (daarbij) met (een van) zijn hand(en) een schietgebaar gemaakt in de richting van (een raam/ruit) die woning en/of die [slachtoffer 1] en/of
C.
heeft verdachte op of omstreeks 19 september 2014 opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (te weten een gas/luchtdrukrevolver gelijkend op een revolver van het merk Smith & Wesson) aan [slachtoffer 2] getoond en/of daarbij die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Ik heb een 44.";
2.
hij op of omstreeks 19 september 2014 te [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning (gelegen aan of bij [adres 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 19 september 2014 te [pleegplaats] (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een lucht-/gasdrukrevolver, voorzien van (onder meer) de/het opschrift(en) SMITH & WESSON (mod.686 6 Adult Gun Only S [nummer]), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen (namelijk een revolver van het merk Smith & Wesson, type Model 686 Power Portl, kaliber .38 Sp) voorhanden heeft gehad.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1.A., 1.B., 1.C., 2. en 3. ten laste gelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met een proeftijd van drie jaar;
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten een zakje hennep en een revolver;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [bedrijf].
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde omdat hij geen opzet had op het vernielen van de ruit.
Vaststaat dat verdachte een voorwerp tegen een ruit van de woning aan de [adres 2] te [pleegplaats] heeft gegooid en dat deze ruit hierdoor kapot is gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het vernielen van de ruit. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het vernielen van de ruit - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat hij een ruit zou vernielen. Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij zijn buurvrouw door een geopend raam een doosje pepermunt wilde toewerpen en dat hij daarbij per ongeluk een ander raam heeft geraakt, waardoor dit raam is gebroken. Deze lezing sluit aan bij hetgeen de buurvrouw over het voorval heeft verklaard. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Uitgaande van deze verklaring acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte de mogelijkheid dat hij een ander raam zou raken en dit daardoor zou breken - voor zover deze mogelijkheid al bij hem is opgekomen - als onwaarschijnlijk heeft verworpen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Daarom zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1.A., 1.B. en 1.C. ten laste gelegde
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1.A., 1.B. en 1.C. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 december 2014, RC-nummer 14/2944, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Laatst reed [verdachte] op zijn scooter een paar keer langs ons huis en daarbij zag hij mij staan. Hij maakte toen een schietgebaar met zijn hand. Ik was bang door dat schietgebaar. Hij heeft vroeger richting het huis van mijn opa en oma geschoten. Ik heb gezien dat hij dat gebaar deed. En hij keek mij daarbij recht in mijn ogen aan. Hij maakte dat gebaar met zijn rechterhand. Ik doe het u voor. [de rechter-commissaris neemt waar dat de getuige haar arm gestrekt recht vooruit houdt, waarbij de wijsvinger vooruit wijst en de duim omhoog]. Terwijl [verdachte] op de scooter zat, wees hij als het ware opzij. Hij deed zijn arm naar rechts. [De rechter commissaris neemt waar dat de getuige haar arm gestrekt enigszins omhoog brengt en vervolgens weer de arm gestrekt enigszins omlaag brengt. De arm is daarbij haaks op het lichaam naar rechts gestrekt.]
Ik heb ook aangifte gedaan van spraakberichten. [verdachte] had het nummer van mijn [vriendin]. Hij heeft haar geappt. Hij heeft tegen [vriendin] bijvoorbeeld gezegd dat ik 22 september jarig was. [vriendin] heeft toen geantwoord dat hij moest ophouden om mij lastig te vallen. Ik zit bij [vriendin] in de klas. Ik zat naast haar in de klas toen zij deze berichten luisterde. [vriendin] heeft deze berichten toen aan mij doorgestuurd. Het ging namelijk allemaal over mij en over mijn moeder. Ik werd daar toen ook bang van. Er werd bijvoorbeeld gezegd: “je hebt nog een tijdje" en "kijk uit”. Dat waren spraakberichten.
2. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 3 december 2014, RC-nummer 14/2944, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [vriendin2]:
Wij hoorden steeds een scooter om het huis heen. Ik keek uit het raam en ik vroeg aan [slachtoffer 1]: "Is dat niet je vader?" [slachtoffer 1] antwoordde toen: "Dat is [verdachte]." [slachtoffer 1] was bang. Daarna reed hij weer langs op de scooter en maakte een schietgebaar. [de rechter-commissaris neemt waar dat de getuige de wijsvinger vooruit steekt met de duim omhoog. Ze brengt daarna de hand vanaf het oor omlaag tot dat de onderarm horizontaal vooruit steekt]. Hij deed dit in de richting van het huis. Hij deed het voor zich uit. Hij draaide zijn bovenlichaam een beetje in de richting van het huis. Ik kon het goed zien. Hij reed steeds langs het huis. Ik zag daarbij dat het steeds dezelfde man was. Volgens mij had hij zijn duim omhoog. Ik dacht meteen aan een schietgebaar.
3. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL0200-2014093331, gesloten op 10 oktober 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
3.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014093331-17, d.d. 19 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, afgelegd op 19 september 2014:
Ik had vandaag het pistool aan de voorkant van mijn broeksband. Ik liet het pistool aan de buurvrouw zien.
3.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014093331-27, d.d. 20 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, afgelegd op 20 september 2014:
Ik ben op 23 augustus 2014 met de scooter langs het huis van [slachtoffer 1] aan de [adres 3] te [pleegplaats] gereden. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] voor het raam stond.
Ik kreeg verleden week een app waarin gezegd werd dat ik [slachtoffer 1] met rust moest laten. Ik heb geluidsopnames gestuurd naar degene die mij die app had gestuurd. Ik was boos.
3.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02GL-2014093331-5, d.d. 25 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 23 augustus 2014 bevond ik mij samen met mijn [vriendin2], op het adres [adres 3] te [pleegplaats]. Ik zat samen met [vriendin2] in de woonkamer. Omstreeks 17:15 uur zag [vriendin2] door het raam aan de voorzijde van de woonkamer, een persoon op een scooter voorbij onze woning rijden. Ik hoorde dat [vriendin2] tegen mij zei: "Hé, dat lijkt [verdachte] wel die voorbij rijdt." Ik keek in de richting welke [vriendin2] aanwees. Ik zag een persoon op een scooter heel langzaam voorbij rijden. Ik herkende deze persoon als mijn biologische vader, [verdachte].
3.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014093331-28, d.d. 21 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 1]:
Op 19 september 2014 legde [slachtoffer 1] een aanvullende verklaring af. Tijdens dit gesprek gaf [persoon] aan geluidsopnames van [verdachte] op haar telefoon te hebben welke via de whatsapp aan haar waren verzonden. Ik heb vervolgens geluidsopnames van de mobiele telefoon van [persoon] gehaald. Ik heb deze geluidsopnames beluisterd. Ik deed dit nadat ik met [verdachte] in verhoor heb gezeten. Ik herkende op de geluidsopnames de stem van [verdachte]. De geluidsopnames zijn hieronder in het kort beschreven.
Opname 1: Ik ben de baas, zieke family, [slachtoffer 1] krijgt nog een tijdje, we staan allemaal op ploffen, kijk uit beste mensen.
(…)
Opname 3: Oppassen anders kom ik haar halen, maar dat doen we niet, [slachtoffer 1] moet voorzichtig wezen en naar mij luisteren.
(…)
Opname 5: [slachtoffer 1] ik zal je wakker schudden, 22 september ben je jarig meisje, kijk uit mevrouw de chinees.
3.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014103744-1, d.d. 19 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op vrijdag 19 september 2014 bevond ik mij in mijn bovenwoning. Ik hoorde een man roepen, die ik ken als [verdachte]. [verdachte] spreekt mij regelmatig aan met “He buurvrouw”. Er ontstond een woordenwisseling. Ik was boos en liep naar beneden. Op een gegeven moment zag ik dat hij zijn jas/shirt optrok en iets liet zien. Ik zag dat hij een op een revolver gelijkend vuurwapen in zijn broeksband had gestoken. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Ik heb een 44.” Ik was ervan overtuigd dat het een echte revolver was.
3.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014103744-A, d.d. 19 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 2]:
Op 19 september 2014 werd bij de [verdachte] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen en in beslag genomen. Het onder [verdachte] inbeslaggenomen voorwerp werd nadien door mij onderzocht. Het voorwerp betreft een lucht-/gasdrukrevolver en vertoont voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen, namelijk een revolver, merk Smith & Wesson.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1.B. ten laste gelegde
De rechtbank zal de onder 1. ten laste gelegde incidenten in chronologische volgorde behandelen. Daarom zal de rechtbank beginnen met het onder 1.B. ten laste gelegde incident en daarna de incidenten 1.A. en 1.C. behandelen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1.B. ten laste gelegde, omdat niet overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een schietgebaar heeft gemaakt. Daartoe is aangevoerd dat verdachte stellig ontkent een schietgebaar te hebben gemaakt. Hij stelt dat hij zijn hand enkel omhoog heeft gedaan om te groeten.
Naar aanleiding van dit betoog overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de verklaringen die [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [vriendin2] bij de rechter-commissaris hebben afgelegd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een schietgebaar heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1], terwijl hij op zijn scooter voor de woning langs reed. Beiden hebben het door verdachte gemaakte gebaar aan de rechter-commissaris voorgedaan. Gedurende het onderzoek hebben zij dit gebaar ook al voorgedaan aan de politie. De beschrijving die de rechter-commissaris van zijn waarnemingen heeft gegeven, komt overeen met de in het dossier neergelegde beschrijving van de waarnemingen van de politie. Gelet op deze beschrijvingen acht de rechtbank verdachtes verklaring dat hij enkel zijn hand omhoog heeft gedaan om te groeten niet geloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de uit het maken van dit gebaar voortvloeiende bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte voordat hij het schietgebaar maakte al meerdere malen voor de woning was langsgereden en dat verdachte in het verleden heeft geschoten op de woning van de grootouders van [slachtoffer 1], waarvan zij op de hoogte was.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de onder 1.B. ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1.A. ten laste gelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1.A. ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode heeft bedreigd door middel van spraakberichten. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of de spraakberichten door verdachte zijn verzonden, dat niet duidelijk is in welke periode de berichten zijn verstuurd en dat de vermeende bedreigingen niet zijn geuit naar [slachtoffer 1]. Verder is aangevoerd dat, indien verdachte deze berichten al heeft verzonden, hij dit niet heeft gedaan met het opzet om [slachtoffer 1] te bedreigen. Het was niet verdachtes bedoeling om [slachtoffer 1] vrees aan te jagen. Hij heeft degene aan wie hij de berichten verstuurde niet gevraagd deze aan [slachtoffer 1] door te sturen en nergens blijkt uit dat dit zijn bedoeling was. Ook is aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat de spraakberichten, zoals deze in het dossier zijn weergegeven en in onderlinge samenhang bezien, objectief bezien in zijn algemeenheid vrees opwekken.
Naar aanleiding van dit betoog overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de in de tenlastelegging beschreven spraakberichten in de maand september 2014 door verdachte zijn ingesproken en verzonden aan een vriendin van [slachtoffer 1] en dat deze vriendin de berichten kort daarna aan [slachtoffer 1] heeft laten horen.
Uit de zinsnede "[slachtoffer 1] ik zal je wakker schudden, 22 september ben je jarig meisje" blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het desbetreffende bericht is gericht aan [slachtoffer 1] en dat het dus verdachtes bedoeling was dat [slachtoffer 1] dit bericht te horen zou krijgen. Uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van verdachte en [slachtoffer 1] leidt de rechtbank af dat de berichten zeer kort na elkaar zijn verstuurd. Daarom acht de rechtbank bewezen dat ook de overige berichten (mede) aan [slachtoffer 1] gericht waren en dat verdachte de bedoeling had dat ook deze berichten (onder andere) bij [slachtoffer 1] terecht zouden komen. Volgens vaste jurisprudentie vallen bedreigingen geuit tegen derden met de bedoeling dat deze bij het slachtoffer terecht zullen komen, ook onder het bereik van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de berichten "No Surrender" en "Allah Akbar" geen bedreiging opleveren. Daarom zal zij verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat de bedreiging die voortvloeit uit de resterende drie berichten, in onderlinge samenhang bezien, van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij daadwerkelijk het leven zou kunnen verliezen. Daarbij neemt de rechtbank (opnieuw) in aanmerking dat verdachte in het verleden heeft geschoten op de woning van de grootouders van [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] daarvan op de hoogte was. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het verzenden van de spraakberichten plaatsvond korte tijd nadat verdachte [slachtoffer 1] had bedreigd met het onder 1.B. ten laste gelegde schietgebaar en dat verdachte, blijkens zijn eigen verklaring, boos was toen hij de berichten insprak en verzond.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 1] door middel van de spraakberichten. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen, is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het bedreigen van [slachtoffer 1] - aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de drie spraakberichten in te spreken en te verzenden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] deze berichten zou horen en zich daardoor bedreigd zou voelen. Gelet op de omstandigheden dat [slachtoffer 1] wist dat verdachte in het verleden op de woning van haar grootouders heeft geschoten, hetgeen verdachte moet hebben geweten, en dat verdachte [slachtoffer 1] kort tevoren had bedreigd door middel van een schietgebaar, was de kans aanmerkelijk dat [slachtoffer 1] de spraakberichten van verdachte zou opvatten als bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Door desalniettemin de spraakberichten in te spreken en te verzenden heeft verdachte deze kans willens en wetens aanvaard.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de onder 1.A. ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1.C. ten laste gelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1.C. ten laste gelegde, omdat verdachte niet de opzet had om [slachtoffer 2] te bedreigen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte het wapen niet opzettelijk dreigend heeft getoond. Volgens de verdediging kan het enkele tonen van een wapen objectief gezien niet als bedreiging worden opgevat. In dat kader heeft de verdediging gewezen op een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 februari 2012 (ECLI:NL:RBMAA:2012:BV5722). Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat [slachtoffer 2] geen aangifte heeft gedaan van bedreiging en dat zij heeft verklaard dat ze niet onder de indruk was van het tonen van het wapen.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is gewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. De omstandigheid dat [slachtoffer 2] geen aangifte heeft gedaan en heeft verklaard dat zij (in eerste instantie) niet onder de indruk was van het tonen van het wapen, maakt dan ook niet dat geen sprake was van een strafbare bedreiging.
Verdachte heeft in een conflictsituatie een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en heeft daarbij gezegd "Ik heb een 44.". Naar het oordeel van de rechtbank kon daardoor bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zou verliezen.
De rechtbank acht het geval dat heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Maastricht niet vergelijkbaar met deze zaak, omdat in dat geval geen sprake was van een conflictsituatie.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 2]. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen, is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het bedreigen van [slachtoffer 2] - aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door in een conflictsituatie een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en de woorden te spreken: "Ik heb een 44.", willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [slachtoffer 2] redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de onder 1.C. ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen is.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank past met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0200-2014093331-17, d.d. 19 september 2014, inhoudende de verklaring van verdachte;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen nr. PL0200-2014093331-16, d.d. 19 september 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisanten];
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van het Bureau Wapens en Munitie nr. 2014103744-A, d.d. 19 september 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisant 2].
Redengeving bewezenverklaring
De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1.A., 1.B., 1.C. en 3. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij omstreeks de maand september 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers
A.
heeft verdachte opzettelijk dreigend in voornoemde periode meerdere spraakmemo's/voicemailberichten verzonden aan een vriendin van die [slachtoffer 1] en welke memo's en/of berichten vervolgens aan die [slachtoffer 1] hoorbaar zijn gemaakt en welke berichten (onder meer) de navolgende inhoud hebben:
- " Ik ben de baas, zieke family, [slachtoffer 1] krijgt nog een tijdje, we staan allemaal op ploffen, kijk uit beste mensen." en
- " Oppassen anders kom ik haar halen, maar dat doen we niet, [slachtoffer 1] moet voorzichtig wezen en naar mij luisteren." en
- " [slachtoffer 1] ik zal je wakker schudden, 22 september ben je jarig meisje, kijk uit mevrouw de Chinees." en
B.
is verdachte op 23 augustus 2014 meermalen opzettelijk dreigend op zijn scooter langs de woning, waarin die [slachtoffer 1] verbleef, gereden en heeft verdachte met een van zijn handen een schietgebaar gemaakt in de richting van een raam van die woning en die [slachtoffer 1] en
C.
heeft verdachte op 19 september 2014 opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te weten een gas-/luchtdrukrevolver gelijkend op een revolver van het merk Smith & Wesson, aan [slachtoffer 2] getoond en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Ik heb een 44.";
3.
hij op 19 september 2014 te [pleegplaats] een wapen van categorie I, onder 7°, te weten een lucht-/gasdrukrevolver, voorzien van (onder meer) de opschriften SMITH & WESSON en mod.686 6 Adult Gun Only S [nummer], zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk een revolver van het merk Smith & Wesson, type Model 686 Power Portl, kaliber .38 Sp, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1.A. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
1.B. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
1.C. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een periode van ruim een maand zijn dochter meerdere malen bedreigd. Hij heeft dit gedaan door langs haar woning te rijden en een schietgebaar in haar richting te maken en door haar spraakberichten te sturen. Daarnaast heeft verdachte een op een vuurwapen gelijkend lucht-/gasdrukrevolver voorhanden gehad en een buurvrouw bedreigd door haar dit voorwerp te tonen. Door zijn handelen heeft verdachte (vooral) zijn dochter grote angst aangejaagd en haar gevoel van veiligheid (onder meer) in haar eigen woning ernstig aangetast.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar niet voor vergelijkbare delicten is veroordeeld. Ook blijkt daaruit dat verdachte in een verder verleden ter zake van bedreigingen en andere gewelddelicten onder meer is veroordeeld tot terbeschikkingstelling met voorwaarden (2004) en tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging (2006).
Uit de rapporten van de reclassering blijkt dat in het verleden bij verdachte sprake was van persoonlijkheidsproblematiek met borderline, antisociale en narcistische trekken. De reclassering is van mening dat aangenomen kan worden dat nog steeds sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte heeft aangegeven dat hij geen contact wil met de GGZ of de reclassering. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en acht een ambulante vorm van reclasseringstoezicht momenteel niet toereikend. De reclassering heeft geadviseerd een rapportage te laten opmaken door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Ook heeft zij destijds in het kader van een mogelijke schorsing van de voorlopige hechtenis geadviseerd aan verdachte onder meer op te leggen een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor de straat waarin zijn woont.
De rechtbank ziet in de beschikbare gegevens onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Daarnaast is zij van oordeel dat het weliswaar om ernstige feiten gaat, maar dat deze niet van dien aard zijn dat een heropening van het onderzoek voor rapportage door het NIFP aangewezen is.
Wegens de opeenvolging van bedreigingen en de ernst daarvan acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats. Gelet op verdachtes onwil om mee te werken aan contact met de GGZ of de reclassering, ziet de rechtbank op dit moment geen heil in een meldplicht of een ambulante behandelverplichting. Wel acht de rechtbank het zeer wenselijk dat verdachte uit de buurt blijft van (de woning van) zijn dochter en ook niet op een andere manier contact met haar zoekt. Daarom zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan als bijzondere voorwaarden een contactverbod en een locatieverbod verbinden. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk stellen aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank acht het inbeslaggenomen lucht-/gasdrukrevolver vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder 1.C. bewezenverklaarde feit met behulp daarvan is gepleegd, het onder 3. bewezenverklaarde feit met betrekking tot deze revolver is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen gripzakje met hennep vatbaar voor onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 13a van de Opiumwet, nu hennep een in lijst II van de Opiumwet bedoeld middel is.
Benadeelde partij
[bedrijf] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan (feit 2.) niet bewezen. Daarom zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan alleen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1.A., 1.B., 1.C. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], thans wonende op het adres [adres 3] te [pleegplaats], zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van drie jaar noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich niet zal bevinden in de [straten] te [pleegplaats], zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van drie jaar noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen gripzakje met hennep en de inbeslaggenomen lucht-/gasdrukrevolver.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2014.
w.g. | Dölle | VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT |
Jansen | de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, | |
Vlietstra | locatie Leeuwarden, | |
Van Emst |
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720228-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 11 december 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. M. Jansen en mr. N.A. Vlietstra, rechters, en
mr. F.F. van Emst, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. H.J. Mous.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, genaamd:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1],
gedagvaard op het [adres 1],
is niet ter terechtzitting verschenen.
De ter terechtzitting aanwezige raadsvrouw van verdachte, mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht, verklaart uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank laat de advocaat tot de verdediging toe, zodat de zaak op tegenspraak wordt behandeld.
(…)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 23 december 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.