Rb. Maastricht, 15-02-2012, nr. 03/700262-11
ECLI:NL:RBMAA:2012:BV5722
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
15-02-2012
- Zaaknummer
03/700262-11
- LJN
BV5722
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2012:BV5722, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 15‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 15‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor het voorhanden hebben van diverse wapens, munitie en een hoeveelheid MDA alsmede het telen van 174 hennepplanten. Vrijspraak voor bedreiging. Het enkel tonen van een vuurwapen kan in onderhavig geval objectief gezien niet de redelijke vrees opwekken dat de betrokkenen daadwerkelijk zwaar mishandeld of van het leven beroofd zouden worden.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700262-11.
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Heerlen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [naam slachtoffer] en/of twee minderjarige kinderen heeft bedreigd met zware mishandeling dan wel met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 2: een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 3: een ploertendoder, boksbeugel en geluiddemper voorhanden heeft gehad.
Feit 4: in het bezit was van 45 gram MDMA.
Feit 5: samen met een ander of anderen 174 hennepplanten heeft geteeld.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 1 baseert ze haar oordeel op de aangifte van [naam slachtoffer] en het proces-verbaal van aanhouding. [naam slachtoffer] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat verdachte zijn shirt omhoog trok en daarbij het vuurwapen dat in zijn broekband zat aan haar en twee minderjarige kinderen heeft getoond. Ook heeft zij verklaard dat de kinderen tegen haar hebben gezegd dat verdachte tegen hen had gezegd dat hij patronen bij zich had. Uit het proces-verbaal van aanhouding is vervolgens vast komen te staan dat er een wapen en patronen bij verdachte zijn aangetroffen. De officier van justitie is van mening dat het in een winkelcentrum tonen van een vuurwapen en het daarbij vermelden van het in bezit zijn van munitie, mede gelet op de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn van 9 april 2011 waar bij een schietpartij in een winkelcentrum enkele doden vielen, in het algemeen een redelijke vrees voor een misdrijf tegen het leven gericht danwel zware mishandeling oplevert. Verdachte moest er in onderhavig geval van uitgaan dat de [naam slachtoffer] en de kinderen zich bedreigd zouden voelen.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit baseert de officier van justitie haar oordeel op de bekennende verklaring van verdachte en het feit dat de wapens en munitie bij de aanhouding van verdachte en in zijn woning zijn aangetroffen.
Ook ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, baseert de officier van justitie haar oordeel op het feit dat de goederen in de woning van verdachte zijn aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de wapens dan wel de MDMA in zijn woning aanwezig waren, acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Ze baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte bij de politie. Daar heeft hij spontaan verklaard dat er patronen in het koffertje zaten. Hij wist derhalve wat er allemaal in het koffertje aanwezig was. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de zwarte reistas waarin de MDMA is aangetroffen zelf heeft gevuld. Omdat de gripzakjes waarin de MDMA zat doorzichtig waren, is de officier van justitie van mening dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de MDMA.
Ten slotte baseert de officier van justitie haar oordeel ten aanzien van feit 5 op het feit dat de hennepplanten in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Daarnaast blijkt uit de foto’s in het dossier dat de planten er verzorgd uitzagen. De verklaring van verdachte dat een andere persoon verantwoordelijk was voor de plantage en dat deze de planten verzorgde, acht de officier van justitie gezien de voornoemde foto’s niet aannemelijk. De officier van justitie acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zelf hennep heeft geteeld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat het enkel tonen van een wapen niet voldoende is om te spreken van een bedreiging. [naam slachtoffer] en de kinderen hebben het vuurwapen gezien toen verdachte zich bukte om zijn aansteker van de grond op te rapen. Verdachte is zich er niet van bewust geweest dat [naam slachtoffer] of de kinderen het vuurwapen zouden zien en heeft niet beseft dat het dragen van het vuurwapen bedreigend over zou kunnen komen. Zijn opzet was derhalve niet gericht op het teweegbrengen van enige vrees bij [naam slachtoffer] of de kinderen. Ook is in onderhavig geval geen sprake van voorwaardelijk opzet. Daarnaast is niet vast komen te staan dat [naam slachtoffer] of de kinderen zich daadwerkelijk bedreigd voelden.
Met de betrekking tot de overige feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op basis van de aangifte van [naam slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat [naam slachtoffer] zich op 14 mei 2011 samen met haar zoontje en haar neefje bevond in het winkelcentrum [naam winkelcentrum] te Geleen. Volgens haar verklaring was zij daar rond 17:00 uur friet aan het bestellen in frituur [naam frituur]. De kinderen waren buiten op haar aan het wachten. Terwijl zij in de frituur aan het wachten was, zag zij dat een man, die later de verdachte bleek te zijn, met de kinderen aan het praten was en dat haar zoon boos werd en zijn middelvinger naar die man opstak. [naam slachtoffer] is vervolgens naar buiten gegaan om te vragen wat er aan de hand was. [naam slachtoffer] zag dat de man eruit zag alsof hij had gedronken. Vervolgens is [naam slachtoffer] terug naar binnen gegaan om haar bestelling op te halen. Toen ze weer buiten kwam en de man wederom aansprak, trok hij de achterkant van zijn trui omhoog en liet daarbij een vuurwapen zien. Hij lachte daarbij en zei dat het wapen niet geladen was. [naam slachtoffer] heeft op dat moment tegen de man gezegd dat hij het vuurwapen niet moest pakken en dat ze het aan de politie zou melden. De man is vervolgens weggelopen.
De rechtbank vindt dat met deze verklaring niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had op het bedreigen van [naam slachtoffer] of de kinderen. Immers, uit de verklaring van [naam slachtoffer] kan niet worden afgeleid dat verdachte op enig moment dreigende woorden heeft geuit, het vuurwapen in zijn handen heeft gehad of op hen heeft gericht. Uit het door aangeefster beschreven gedrag van verdachte is dan ook niet op te maken dat hij dergelijk opzet had. Van voorwaardelijk opzet is evenmin sprake. Het enkel tonen van een vuurwapen in de hierboven beschreven omstandigheden kan objectief gezien niet de redelijke vrees opwekken dat de betrokkenen daadwerkelijk zwaar mishandeld of van het leven beroofd zouden worden. Dat verdachte met het tonen van het wapen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van die vrees zou hebben aanvaard, is dan ook niet aan de orde. Dat aangeefster erg is geschrokken, en de kinderen met haar, is op zichzelf begrijpelijk – zeker in het licht van de gebeurtenis in Alpen aan den Rijn – maar maakt dat niet anders. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
Nadat [naam slachtoffer] de politie had ingelicht, heeft de politie verdachte gevolgd en vervolgens overmeesterd. In zijn fouillering werd een vuurwapen, merk Smith & Wesson 617, een vouwmes en een patronenhouder met daarin 4 patronen aangetroffen. Uit het omschrijvingproces-verbaal is komen vast te staan dat het hier gaat om een vuurwapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet wapens en munitie en kogelpatronen in de zin van artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Op zaterdag 14 mei 2011 zijn verbalisanten [Q.] en [S.] met verdachte naar zijn woning gegaan. In de slaapkamer zagen de verbalisanten een koffertje staan. In het koffertje troffen de verbalisanten o.a. een groot aantal patronen, een geluiddemper, een boksbeugel en een ploertendoder aan. Verdachte heeft bekend dat hij uit geldnood aan een ander de gelegenheid heeft geboden om in zijn woning tegen betaling vuurwapens en munitie onder te brengen. Nader onderzoek naar de in beslag genomen wapens en munitie heeft uitgewezen dat de geluiddemper, boksbeugel en ploertendoder wapens zijn in de zin van artikel 2 lid 1 Categorie I van de Wet wapens en munitie. De munitie die in het koffertje is aangetroffen bestond uit 163 kogelpatronen kaliber 9mm en 17 kogelpatronen kaliber 22mm en is munitie in de zin van artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Gelet op het bovenstaande vindt de rechtbank voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen een vuurwapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie III en 167 kogelpatronen alsmede 17 kogelpatronen in de zin van artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Immers had verdachte bij zijn aanhouding op 14 mei 2011 – en dus niet meer op 15 mei 2011 - een vuurwapen en 4 kogelpatronen voorhanden en is op 15 mei 2011 de overige munitie in de woning van verdachte aangetroffen. Nu de geluiddemper, boksbeugel en ploertendoder op 15 mei 2011 in de woning van verdachte zijn aangetroffen, vindt de rechtbank met betrekking tot feit 3 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen wapens in de zin van artikel 2 lid 1 categorie 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, dat hij niet wist wat er in het koffertje op zijn slaapkamer zat, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft immers op vragen van de politie spontaan verklaard dat de kogelpatronen in doosjes in een grote zak zaten. Hij wist dus wat de inhoud van het koffertje was. Omdat verdachte daarnaast een vuurwapen en patronen heeft meegenomen naar een winkelcentrum stelt de rechtbank vast dat verdachte zich ervan bewust was dat hij die wapens en munitie aanwezig had en dat hij daarnaast beschikkingsmacht ten aanzien van die goederen had.
Ten aanzien van feit 4:
Op 15 mei 2011 rond 13:15 heeft er wederom een zoeking in de woning van verdachte plaatsgevonden. Bij deze zoeking werden in de slaapkamer in een zwarte reistas twee gripzakjes met daarin ongeveer 45 gram op heroïne gelijkend poeder aangetroffen. Nader onderzoek door het NFI heeft uigewezen dat dit poeder geen heroïne maar MDMA bevatte.
Nu de MDMA in de woning van verdachte is aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen ongeveer 45 gram MDMA aanwezig heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn woning wordt aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er drugs in de reistas zaten doet daar niet aan af, temeer omdat verdachte tevens heeft verklaard de tas zelf te hebben gevuld.
Ten aanzien van feit 5:
Bij de zoeking op 14 mei 2011 werd naast de hierboven genoemde wapens in een andere slaapkamer een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen. Verdachte verklaarde in verband daarmee dat hij uit geldnood aan een ander de gelegenheid heeft geboden om in zijn woning tegen betaling een illegale hennepplantage in bedrijf te hebben. Hij zou hier € 2.000, - voor krijgen. Hij heeft verder verklaard dat twee personen de plantage vijf weken eerder, dus omstreeks 17 april 2011, hebben opgezet en dat een van deze personen de planten verzorgde. In de week voorafgaande aan de zoeking waren deze personen volgens verdachte echter niet meer in de woning geweest. Over wie deze personen zijn, wil verdachte niet uitweiden. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen stelt de rechtbank vast dat in de plantage 174 hennepplanten aanwezig waren. Verder blijkt uit de fotomap van de hennepplantage dat de hennepplanten er verzorgd uitzagen.
Nu verdachte geen nadere verklaring heeft afgelegd over de personen die de plantage hebben opgezet en de planten die in de woning van verdachte werden geteeld er, zoals blijkt uit de foto’s, goed verzorgd uitzagen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zelf ook handelingen heeft verricht om de hennepteelt in stand te houden. Verdachte heeft daarmee nauw en bewust samengewerkt met de door hem verder niet aangeduide personen bij de teelt van de hennepplanten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 17 april 2011 tot 15 mei 2011 tezamen en in vereniging met een ander of anderen 174 hennepplanten heeft geteeld.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
omstreeks 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van categorie III onder 1, te weten een pistool, en munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van categorie III, te weten 167 kogelpatronen, kaliber .9mm en 17 kogelpatronen, kaliber .22mm, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3:
op 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder en een boksbeugel en een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 4:
op 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 45 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 5:
in de periode van 17 april 2011 tot 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld 174 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid,
van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5 primair:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5
De strafoplegging
5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie acht een werkstraf niet passend. Ze neemt het verdachte kwalijk dat hij kort na het voorval in Alphen aan den Rijn op 9 april 2011 op klaarlichte dag met een vuurwapen naar een winkelcentrum is gegaan. Dit levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op. Daarnaast heeft verdachte in zijn woning een hennepplantage aangelegd en daarbij illegaal gebruik gemaakt van elektriciteit. Ook hier had een zeer gevaarlijke situatie kunnen ontstaan.
De officier van justitie acht een werkstraf niet passend, nu de alcoholverslaving van verdachte geen rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde feiten. Een bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke straf acht zij evenmin noodzakelijk.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Gezien de alcoholverslaving en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de raadsman een gevangenisstraf niet passend. Verdachte heeft geen relevante documentatie en heeft een innerlijke drijfveer om zijn problemen op te lossen en zich te laten behandelen. De raadsman is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met een lange werkstraf en een passende voorwaardelijke gevangenisstraf.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid wapens en munitie voorhanden gehad. Met een van die wapens en met een deel van die munitie is hij op stap gegaan in een winkelcentrum. Verdachte heeft daarmee zichzelf en het winkelend publiek in een potentieel zeer gevaarlijke situatie gebracht, zeker nu hij heeft verklaard dat hij alcohol had gedronken. Alcohol zorgt voor ontremming, dat is wel gebleken uit het door aangeefster beschreven gedrag van verdachte. Het had dus ook zo kunnen zijn dat verdachte niet alleen dit wapen aan [naam slachtoffer] en de minderjarige kinderen heeft getoond, zoals de rechtbank nu heeft vastgesteld dat hij heeft gedaan, maar ook dat hij het wapen op een of andere manier zou hebben gebruikt. Evenals de officier van justitie neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij dit gedrag heeft vertoond. Ondanks dat de rechtbank niet bewezen acht dat sprake is geweest van een bedreiging in strafrechtelijke zin, is aannemelijk dat, gezien de maatschappelijke onrust naar aanleiding van het voorval in Alphen aan den Rijn op 9 april 2011, [naam slachtoffer] en de kinderen ernstig geschrokken zijn van de handelingen van verdachte. De rechtbank ziet hierin reden om hem het voorhanden hebben van wapens en munitie extra zwaar aan te rekenen.
Daarnaast heeft verdachte MDMA voorhanden gehad.
Ten slotte had verdachte een in werking zijnde hennepplantage met 174 planten in zijn woning. Ook hier heeft verdachte door het illegaal aftappen van elektriciteit een groot risico op schade bij zichzelf en omwonenden genomen en heeft hij een gevaarlijke situatie doen ontstaan. Daarbij komt dat hij door het toestaan dat iemand een hennepplantage in zijn woning heeft aangelegd, heeft bijgedragen aan het voortbestaan van een illegaal circuit van telen en verkopen van wiet.
In beginsel komen de handelingen van verdachte in aanmerking voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, al acht de rechtbank minder feiten bewezen dan de officier van justitie. De rechtbank houdt evenwel in hoge mate rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals naar voren gekomen tijdens het onderzoek ter terechtzitting en zoals beschreven in het reclasseringadvies van 18 juli 2011 en de psychologische rapportage omtrent verdachte van 20 september 2011. Verdachte lijdt aan een alcoholverslaving en heeft zeer grote financiële problemen.
Gezien de ernst van de gedragingen zal de rechtbank de hoogst mogelijke werkstraf, te weten voor de duur van 240 uren opleggen. Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom in de verleiding komt om zijn financiële problemen op te lossen door middel van het plegen van strafbare feiten en omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte gebaat is bij reclasseringstoezicht en adequate behandeling van zijn alcoholverslaving, zal de rechtbank naast de werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht opleggen.
6
Het beslag
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen hennepplanten en de hennepkwekerij ontrokken moeten worden aan het verkeer. Omdat het foedraal een voorwerp is, zoals beschreven in artikel 33a eerste lid onder e van het Wetboek van Strafrecht, dat is vervaardigd tot het begaan van een misdrijf, is de rechtbank van oordeel dat dit verbeurd moet worden verklaard. In tegenstelling tot de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het in beslag genomen mes terug gegeven kan worden aan de verdachte nu het bezit daarvan niet strafbaar is.
7
De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet alsmede de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8
De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven
onder 4 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, geheel voorwaardelijk;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- -
stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering ook als dat inhoudt;
- -
dat verdachte zich zal melden zo frequent als de reclasseringsinstelling dat
nodig acht;
- -
dat verdachte zich onder ambulante behandeling zal stellen;
- -
draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- -
veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- -
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende
hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Beslag
- -
gelast de teruggave aan verdachte van het volgende inbeslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
- -
1930301, 1 vouwmes;
- -
verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- -
1931260, 174 hennepplanten;
- -
1931273, 1 hennepkwekerij;
- -
verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
- -
19303662,1 foedraal.
Voorlopige hechtenis
- -
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, en mr. P.H.M. Kuster en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Luthuli, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2012. Mr. J.H. Klifman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlasteleggging, ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 14 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer] en/of twee minderjarige kinderen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of daarbij heeft gezegd dat hij patronen in zijn broekzak had zitten en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "moet je kijken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- 2.
hij op of omstreeks 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van categorie III onder 1, te weten een pistool, en/of munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van categorie III, te weten 167 kogelpatronen, kaliber .9mm en/of 17 kogelpatronen, kaliber .22 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
- 3.
hij op of omstreeks 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, een of meer wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder en/of een boksbeugel en/of een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
- 4.
hij op of omstreeks 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 45 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 5.
hij in of omstreeks de periode van 17 april 2011 tot 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld, bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 174 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal, bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 april 2011 tot 15 mei 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft geteeld, bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 174 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal, bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;