Gelet op de samenhang tussen de onder nrs. 09/00358 en 09/00361 tegen de verdachte aanhangige zaken en, met name, gelet op de aard van de thans in cassatie aan de orde zijnde problematiek (kort gezegd: toepassing van de samenloopregeling) leek het mij omwille van de duidelijkheid en efficiëntie beter om beide zaken in één conclusie te behandelen.
HR, 16-03-2010, nr. 09/00361
ECLI:NL:HR:2010:BK9036
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-03-2010
- Zaaknummer
09/00361
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BK9036
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK9036, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK9036
ECLI:NL:PHR:2010:BK9036, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK9036
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑03‑2010
16 maart 2010
Strafkamer
nr. 09/00361
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 september 2008, nummer 21/001030-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Maashegge" te Overloon.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.2. Het middel kan, gelet op het slagen van het gelijkluidende middel in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak welke in cassatie aanhangig is onder nr. 09/00358 en waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan, niet tot cassatie leiden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 maart 2010.
Conclusie 05‑01‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:1.
[Verdachte]
1.
Inzake nr. 09/00361: Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 4 september 2008 (parketnummer 21-001030-08) de verdachte ter zake van 1. en 5. ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994’, 2. en 6. ‘overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, en 3. en 7. ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Terzake van 4. en 8. ‘als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden’ heeft het hof per bewezenverklaard feit hechtenis van één maand opgelegd. Voorts heeft het hof ter zake van voornoemde feiten 1. en 5. de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen (ter zake van feit 1 voor de duur van één jaar en ter zake van feit 5 voor de duur van twee jaren).
Inzake nr. 09/00358: Op dezelfde datum, 4 september 2008, heeft het Arnhemse gerechtshof nog een arrest, geregistreerd onder parketnummer 21-001032-08, tegen de verdachte gewezen. Het hof heeft de verdachte in dat arrest ter zake van 1. ‘overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ 2. ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994’ en 3. ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Voorts heeft het hof de verdachte ter zake van feit 2 de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Tenslotte heeft het hof de inbeslaggenomen personenauto met kenteken [AA-00-BB] verbeurd verklaard.
2.
Namens de verdachte is tegen beide arresten beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, heeft ook in beide zaken een schriftuur ingezonden, houdende voor iedere zaak één middel van cassatie. Zoals ik reeds in mijn hierboven ingevoegde voetnoot heb opgemerkt, lenen de zaken zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.1.
In beide zaken klaagt de steller van het middel, naar de kern genomen, over een onjuiste toepassing door het hof van de artikelen 57 en 63 Sr.
3.2.
Van belang is hier allereerst dat het hof in de tegen de verdachte onder voornoemde parketnummers behandelde zaken op dezelfde datum arrest heeft gewezen en dat de zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd, door het hof zijn behandeld.
3.3.
Blijkens de bestreden arresten heeft het hof de straf in de onderhavige zaken onder meer gegrond op de artikelen 57, 62 en 63 Sr2., welke bepalingen betrekking hebben op de samenloop van strafbare feiten.
Artikel 57 Sr houdt in:
- ‘1.
Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
- 2.
Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch — voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft — niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.’
Artikel 62 Sr luidt:
- ‘1.
Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.
- 2.
De vervangende vrijheidsstraffen mogen voor de misdrijven en overtredingen of voor de overtredingen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet overschrijden.’
Artikel 63 Sr houdt in:
‘Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.’
Ik teken aan dat artikel 63 Sr zich ook uitstrekt over een voorafgaande strafoplegging die nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.3.
3.4.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het zojuist weergegeven artikel 63 Sr ook van toepassing is in gevallen als de onderhavige, waarin tegen een verdachte op dezelfde dag door dezelfde rechter(s) uitspraak wordt gedaan in zaken die gelijktijdig doch niet gevoegd zijn behandeld. Die vraag is, zo meen ik, in de rechtspraak van de Hoge Raad bevestigend beantwoord.4.
Daarvoor is ook wel meer te zeggen dan alleen een verwijzing naar het niet geringe gezag van de Hoge Raad. Het komt mij namelijk ook op logische gronden voor dat de rechter die op dezelfde dag uitspraak doet in twee afzonderlijke strafzaken (tegen één en dezelfde verdachte) niet simultaan maar uitsluitend consecutief zijn uitspraken kan doen, ofschoon de volgorde doorgaans niet uit de uitspraken zelf zal kunnen worden afgeleid.5. Dat doet materieel gezien ook niet zo ter zake zolang de rechter beide uitspraken in samenhang beziet en op de voet van artikel 63 Sr effectief uitvoering geeft aan de samenloopregeling.
De steller van het middel beroept zich in dit verband op het gezag van Mevis. Hij schreef hierover in paragraaf 10 van zijn noot onder HR 29 november 2008, NJ 2008, 68:
‘De regeling van art. 57 Sr geldt het gewone geval van meerdaadse samenloop: gelijktijdige vervolging terzake van alle feiten (misdrijven) tegen de verdachte welke gevoegd worden behandeld. Als in de toepassing van art. 57 Sr in dat ‘gewone’ geval van meerdaadse samenloop een beperking zou gelden ten aanzien van het op te leggen strafmaximum, kan het niet zo zijn dat door consecutieve vervolging, dan wel door gelijktijdige vervolging en behandeling maar onder het regime van — formeel — niet gevoegde zaken, deze beperking zou kunnen worden omzeild. In geval van consecutieve vervolging waakt art. 63 Sr daartegen. Door de werking van dat artikel kan ook de regeling van de voeging of splitsing van strafzaken (art. 259 en art. 285 Sv) niet zo worden aangewend dat daarmee een beperking van de uit de regeling van de samenloop voortvloeiende maximaal op te leggen straf, zou kunnen worden omzeild. In geval van gelijktijdig niet gevoegd behandelde zaken moet toch, vanwege die splitsing apart en dus na elkaar wordt besloten (zoals i.c.). Bij de tweede beslissing is dan art. 63 Sr weer van toepassing. Terzake van de samenloop heeft voeging of splitsing van zaken in zoverre geen gevolg.’
Ik sluit mij graag bij hem aan.
3.5.
Vorenstaande betekent derhalve dat het hof zich bij de strafoplegging ingevolge artikel 63 Sr rekenschap had moeten geven van, voor zover hier van belang, de artikelen 57 en 62 Sr. Bij cumulatie van de aan de verdachte opgelegde straffen in de twee afzonderlijke uitspraken hadden de beperkingen die in het bijzonder artikel 57 aan een dergelijke cumulatie van straffen stelt in acht moeten worden genomen.
3.6.
Wat betreft de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde overtredingen geven 's hofs arresten in ieder geval geen blijk van een verkeerde toepassing van artikel 62 Sr. Het middel klaagt hierover ook niet.6. In het arrest met parketnummer 21-001030-08 heeft het hof aan de verdachte immers ter zake van het (tweemaal) overtreden van artikel 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen — volgens artikel 36 van die wet een overtreding — tweemaal een maand hechtenis opgelegd, hetgeen in overeenstemming is met het in artikel 62 Sr bepaalde.7.
3.7.
Het probleem zit hem in de cumulatie van de ter zake van de misdrijven opgelegde gevangenisstraffen. In de zaak met parketnummer 21-001030-08 heeft het hof aan de verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 7 tezamen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opgelegd. In de zaak met parketnummer 21-001032-08 heeft het hof ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde misdrijven een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden opgelegd. In totaal heeft het hof dus zes maanden gevangenisstraf opgelegd voor misdrijven waarop telkens een straf van ten hoogste drie maanden is gesteld8..
Het hof heeft dus het wettelijk maximum voor vrijheidsstraffen met twee maanden overschreden.
3.9.
In zoverre treft het middel doel, maar is nog niet duidelijk in welke van beide zaken dat het geval is. Om die reden heb ik getracht na te gaan in welke volgorde de uitspraken zijn vermeld op de uitsprakenrol van het gerechtshof te Arnhem van 4 september 2008. Helaas berichtte de griffie van genoemd gerechtshof mij dat de uitsprakenrol van de bewuste datum niet meer te achterhalen is. Evenmin valt te achterhalen wat de volgorde van de behandeling van de zaken ter terechtzitting is geweest. Het moet er m.i. daarom maar op worden gehouden dat de zaak met het hoogste parketnummer als laatste is uitgesproken.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak met parketnummer 21-001032-08 (griffienummer 09/00358) maar alleen ten aanzien van de strafoplegging en tot verwerping van het beroep in de samenhangende zaak. Uw Raad kan mijns inziens de zaak zelf afdoen door — in aanmerking genomen dat het hof kennelijk van oordeel was dat de maximum straf te dezen passend is — de door het hof begane misslag te herstellen.9.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2010
Om precies te zijn, artikel 62 sr is door het hof alleen in de zaak met parketnummer 21-001030-08 toegepast, niet in de zaak met parketnummer 21-001032-08. Overigens terecht, want in de laatstgenoemde zaak is de verdachte niet veroordeeld ter zake van overtredingen.
Zie o.m. Pelser in Cleiren&Nijboer, T&C Sr (2008), art. 63, aant. 5 en de aldaar vermelde jurisprudentie.
Vgl. in dit verband HR 17 december 1985, NJ 1986, 369, HR 19 december 1989, NJ 1990, 368, en HR 28 november 2008, NJ 2008, 68.
Logisch gezien is het daarentegen wél mogelijk dat twee verschillende rechters op exact hetzelfde tijdstip uitspraak doen in afzonderlijke zaken tegen één en dezelfde verdachte. Hoewel artikel 63 Sr naar de letter genomen voor het geval van gelijktijdige strafoplegging verwijst naar de aan die bepaling voorafgaande artikelen en haar reikwijdte kennelijk beperkt tot zaken waarin de straf niet gelijktijdig wordt opgelegd, moet onder ‘gelijktijdige strafoplegging’ als bedoeld in artikel 63 Sr redelijkerwijze uitsluitend worden verstaan de gevallen van strafoplegging in tot één strafzaak gevoegde vervolgingen van verscheidene strafbare feiten. De fictieve casus waarin twee verschillende rechters — al dan niet toevallig — gelijktijdig uitspraak doen in afzonderlijke strafzaken tegen dezelfde verdachte valt dus — ook — onder het toepassingsbereik van artikel 63 Sr, mede doordat die bepaling zoals gezegd tevens betrekking heeft op een strafoplegging die nog niet onherroepelijk is.
Het middel klaagt in dit verband eveneens niet over een onjuiste toepassing van artikel 60 Sr, waarin de oplegging van de bijkomende straffen van ontzetting van rechten en verbeurdverklaring in het geval van meerdaadse samenloop van misdrijven is geregeld. Ik merk volledigheidshalve op dat 's hofs arresten ook geen blijk geven van een onjuiste toepassing van dit artikel.
Dit is tevens (ruim) onder de limiet van één jaar en vier maanden (artikel 18 lid 3 Sr).
Zie de artikelen 176 en 178 WVW 1994.
Vgl. HR 4 oktober 1994, NJB 1994 (208), p. 529.