NJB 2013/1505:Het instellen van een strafvervolging voor een misdrijf als bedoeld in art. 167a Sv leidt ingeval de minderjarige niet in de gelegenheid is gesteld zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken of ingeval de minderjarige te kennen heeft gegeven die vervolging niet te wensen, niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Hoge Raad verschaft boordelingsmaatstaf en merkt voorts op dat tekortschieten van het openbaar ministerie in zijn in art. 167a Sv vervatte inspanningsverplichting geen vormverzuim is als bedoeld in art. 359a Sv