Deze zaak hangt samen met een andere zaak; nr. 13/02115 ([medeverdachte]), waarin ik ook vandaag zalconcluderen.
HR, 14-10-2014, nr. 13/01843
ECLI:NL:HR:2014:2963
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
13/01843
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2963, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑10‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1830, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6829, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2014:1830, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2963, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
14 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/01843
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 april 2013, nummer 22/001778-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014.
Conclusie 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 13/01843
Mr. Harteveld
Zitting 23 september 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 9 april 2013 verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, ter zake van (1, meest subsidiair) “Medeplichtigheid aan medeplegen van mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft” en (2 meer subsidiair) “Medeplichtigheid aan medeplegen van mishandeling”.
2. Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Namens hem heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Den Haag, een schriftuur ingezonden, houdende zeven middelen van cassatie.
3. De middelen zijn evident tevergeefs voorgesteld. Daartoe enkele korte opmerkingen. Voor een deel behelst de schriftuur in wezen een ‘napleiten’ tegen deugdelijke overwegingen van het Hof. Dat geldt zeker voor de middelen I en II, die zich richten tegen verwerpingen van verweren door het Hof op een wijze die telkens geenszins onbegrijpelijk is en geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Middel III en IV stuiten beide af op de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter, i.c. het Hof. De in het vijfde middel genoemde zinsnede voegt weliswaar niet veel toe aan de bewijsvoering – de getuige herinnert het zich (bijna drie jaar later) niet goed, maar denkt van wel -, maar een ontoelaatbare gissing betreft het niet. Waarom verdachtes aanwezigheid bij de tenlastegelegde mishandelingen in de onderhavige zaak is aan te merken als een handeling opleverende medeplichtigheid heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en op niet onbegrijpelijke wijze vastgesteld (middel VI). En dat de onder 1 bewezenverklaarde geweldshandelingen jegens het later overleden slachtoffer [slachtoffer] pijn en letsel teweeg hebben gebracht (middel VII), volgt genoegzaam uit de bewijsvoering. Een fractie uit de tot het bewijs gebezigde sectiebevindingen: “Bij de sectie waren er tekenen van multipel en heftig, uitwendig, mechanisch, botsend geweld op het lichaam” en: “De ouderdom van de letsels kan goed passen bij een incident enkele dagen voor het overlijden”.
4. Alle zeven middelen rechtvaardigen geen behandeling in cassatie.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑09‑2014