In het klaagschrift wordt alleen gesteld dat de voorzieningenrechter verlof heeft verleend tot het leggen van conservatoir beslag. Een vonnis van de voorzieningenrechter waarbij - zoals de Officier van Justitie schrijft - het verzoek tot afgifte van de scheepsschroef is toegewezen bevindt zich niet bij de stukken die de griffier van de Rechtbank op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad heeft doen toekomen. De Rechtbank overweegt in haar bestreden beschikking wel dat de voorzieningenrechter een verzoek tot afgifte van de scheepsschroef heeft toegewezen en lijkt hier zonder meer af te gaan op hetgeen de Officier van Justitie meedeelt.
HR, 27-11-2012, nr. 11/04905 B
ECLI:NL:HR:2012:BX5512
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
11/04905 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BX5512
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5512, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5512
ECLI:NL:HR:2012:BX5512, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5512
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5512
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0307
NbSr 2013/12
Conclusie 27‑11‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/04905 B
Mr. Vellinga
Zitting: 3 juli 2012
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Bij beschikking van 5 oktober 2011 heeft de Rechtbank te Groningen het beklag van [A] tot teruggave van een onder klager inbeslaggenomen scheepsschroef gegrond verklaard en de teruggave van de scheepsschroef gelast aan [A].
2.
Namens klager heeft mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
De onderhavige zaak heeft betrekking op een scheepsschroef die in mei 2011 op het terrein van klager is aangetroffen en in beslag is genomen. Klager is als bewaarder van de scheepsschroef aangesteld. Volgens het Openbaar Ministerie Groningen is de scheepsschroef inmiddels afgegeven aan [A].
4.
Alvorens het middel te bespreken merk ik op dat de scheepsschroef onder klager in beslag is genomen en klager dus ingevolge art. 552a lid 5 Sv als belanghebbende voor de behandeling van het klaagschrift van [A] had moeten zijn opgeroepen. Uit de stukken, die de griffier van de Rechtbank op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad heeft doen toekomen, blijkt niet dat dat is geschied. Uit die stukken blijkt evenmin dat aan klager mededeling is gedaan dat de Officier van Justitie voornemens was de scheepsschroef aan een ander dan klager terug te geven. Dat voornemen had de Officier van Justitie kennelijk ook niet. Bij de stukken bevindt zich namelijk een brief van de Officier van Justitie aan de Rechtbank d.d. 14 november 2011 waarin hij schrijft dat gezien een vonnis van de voorzieningenrechter waarbij een verzoek van tot afgifte van de scheepsschroef aan [A] volgens hem1. is toegewezen, geen strafvorderlijke belangen meer aanwezig zijn die zich verzetten tegen teruggave van de scheepsschroef aan [A] en dat het klaagschrift van [A] dus gegrond kan worden verklaard. Vervolgens heeft de Rechtbank het klaagschrift van [A], strekkende tot teruggave van de scheepsschroef aan [A], gegrond verklaard en de teruggave van de scheepsschroef aan [A] gelast, evenwel zonder het klaagschrift in raadkamer te behandelen. Er is, zo schrijft de griffier van de Rechtbank, "slechts een beschikking zonder zitting gewezen." En zo is klager dus in de beklagprocedure tussen wal en schip geraakt.
5.
De vraag is of het voorgaande betekent dat klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag. Naar de tekst van art. 552d lid 2 Sv staat voor hem immers geen beroep in cassatie tegen de onderhavige beschikking open. Dat zou ook het geval zijn indien hij wel was opgeroepen om als belanghebbende op het klaagschrift te worden gehoord. Klager zou hij daarmee immers nog niet zijn geworden.
6.
Het valt op dat de Officier van Justitie, toen hij kennisnam van het klaagschrift van [A], geen gebruik heeft gemaakt van de hem in art. 116 lid 3 Sv gegeven bevoegdheid het inbeslaggenomen voorwerp terug te geven aan een ander dan de beslagene. Zou de Officier van Justitie dan hebben verzuimd klager van zijn voornemen op de hoogte te stellen, dan was klager in beklag tegen het beslag ontvankelijk geweest, zelfs als de Officier van Justitie - zoals inmiddels het geval is - het voorwerp reeds had teruggegeven aan [A], en wel omdat het beklag het rechtskarakter zou moeten worden toegekend van beklag tegen het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv de inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan de beslagene (de klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (vgl. HR 30 januari 1996, NJ 1996, 526).2.
7.
In de toelichting op het middel voert klager aan dat hij pas op de hoogte raakte van de onderhavige beschikking toen hem deze werd getoond door personen die de scheepsschroef op 31 oktober 2011 bij hem kwamen ophalen. Voorts wijst hij erop dat hij niet in de gelegenheid was zelf een klaagschrift in te dienen, omdat hij niet overeenkomstig het bepaalde in art. 552a lid 5 Sv in de gelegenheid is gesteld een klaagschrift in te dienen.
8.
Hiervoor heb ik reeds opgemerkt dat bij de stukken, die de griffier van de Rechtbank op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad heeft doen toekomen, een kennisgeving van het klaagschrift van [A] aan klager en een oproeping van klager voor de behandeling van het klaagschrift van [A] ontbreken. Derhalve moet er in cassatie van worden uitgegaan dat noch die kennisgeving noch die oproeping heeft plaatsgevonden.
9.
Zoals de Hoge Raad in het hiervoor onder 6 beschreven geval een voorziening heeft getroffen om de gevolgen van een verzuim de beslagene mededeling te doen van zijn voornemen tot teruggave aan een ander te repareren, meen ik dat daartoe ook in het onderhavige geval reden is. Het onderhavige geval en het hiervoor onder 6 beschreven geval komen immers hierin overeen dat de beslagene door een verzuim van justitiële autoriteiten in de beklagprocedure buiten de boot valt. Om dit aan de justitiële autoriteiten toe te rekenen gebrek te verhelpen dient klager in zijn beklag te worden ontvangen. Vernietiging van de bestreden beschikking stelt hem dan in staat alsnog een klaagschrift in te dienen.
10.
Aan klager zou kunnen worden tegengeworpen dat hij niet in cassatie had moeten gaan tegen de onderhavige beschikking maar zelf een klaagschrift tegen de inbeslagneming had moeten indienen. Een dergelijke tegenwerping lijkt mij niet terecht. Dan immers had klager te horen gekregen dat de onderhavige beschikking onherroepelijk was geworden en klager dus niet kon worden ontvangen in zijn beklag (HR 27 maart 2012, LJN BT8757, rov. 2.2 en 2.3).
11.
Het middel klaagt dat klager in strijd met het bepaalde in art. 552a lid 5 Sv niet in de gelegenheid is gesteld een klaagschrift in te dienen, hij voor de behandeling van het klaagschrift van [A] geen oproeping heeft ontvangen en het klaagschrift niet ter openbare raadkamer is behandeld.
12.
Zoals uit de hiervoor beschreven gang van zaken volgt is het middel gegrond.
13.
Voor het geval de bestreden beschikking wordt vernietigd en de zaak wordt verwezen teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan vestig ik er de aandacht op dat in geval klager na vernietiging van de onderhavige beschikking alsnog een klaagschrift indient, dit klaagschrift en het onderhavige klaagschrift zoveel als redelijkerwijs mogelijk is gevoegd moeten worden behandeld.3. De wet - in het bijzonder art. 552a lid 5 Sv - voorziet niet in het stellen van een termijn aan het indienen van een klaagschrift. Toch zou ik er geen bezwaar in zien dat het Hof klager als degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen van het indienen van het klaagschrift op de hoogte stelt, hem voor de behandeling oproept en aangeeft ervan uit te gaan dat hij geen klaagschrift indient wanneer hij dat niet voor een bepaalde datum heeft gedaan.
14.
Met betrekking tot de behandeling in cassatie stel ik nog de vraag of deze behandeling doorgang kan vinden zonder dat [A] in de gelegenheid is gesteld zijn visie op het cassatieberoep te geven. Het belang van het [A] is immers in de onderhavige procedure ook in het geding. Bovendien is de onderhavige beschikking gewezen op het beklag van [A]. Naar analogie van het bepaalde in art. 552a lid 5 Sv zou ik daarom menen dat ook [A] in de gelegenheid moet worden gesteld zich over het cassatieberoep uit te laten alvorens de Hoge Raad daarover beslist.4. Dit is alleen anders wanneer klager niet in zijn beroep in cassatie wordt ontvangen.
15.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2012
HR 29 maart 2011, LJN BP0455, NJ 2011, 161.
Zie HR 27 maart 2012, LJN BT8757, rov. 2.4.
In het hiervoor in punt 6 aangehaalde HR 29 maart 2011, LJN BP0455, NJ 2011, 161 is degene aan wie de Officier van Justitie het inbeslaggenomen voorwerp heeft teruggegeven, in cassatie niet in de gelegenheid gesteld zijn visie op het cassatieberoep te geven hoewel zijn belang wel in het geding was.
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Beslag, beklag ex art. 552a Sv. Het cassatieberoep van X is gericht tegen een beschikking op het klaagschrift van Y, welk klaagschrift strekte tot teruggave aan Y van een onder X inbeslaggenomen scheepsschroef. Bij die beschikking is het klaagschrift van Y gegrond verklaard en de teruggave van de scheepsschroef aan Y gelast. Tegen die beschikking staat voor X blijkens art. 552d.2 Sv geen cassatieberoep open (vgl. HR LJN AO0610). Ambtshalve beschouwing HR m.b.t. het verzuim het klaagschrift tijdens een openbare raadkamerzitting te behandelen (art. 552a.6 Sv) en een p-v van het onderzoek in raadkamer cfm art. 25.1 Sv op te maken (vgl. HR LJN AZ1663).
Partij(en)
27 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/04905 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Groningen van 5 oktober 2011, nummer RK 11/553, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door [klager]. Namens deze heeft mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het beroep is gericht tegen een beschikking die is gegeven op het klaagschrift van [A] H.O.D.N. [B], welk klaagschrift strekte tot teruggave van een scheepsschroef - die onder [klager] in beslag was genomen - aan [A]. Bij de bestreden beschikking is het klaagschrift van [A] gegrond verklaard en de teruggave van de scheepsschroef aan hem gelast. Tegen die beschikking staat voor [klager] blijkens art. 552d, tweede lid, Sv geen cassatieberoep open (vgl. HR 3 februari 2004, LJN AO0610).
3. Ambtshalve beschouwing
Opmerking verdient nog het volgende. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een door de griffier van de Rechtbank vastgesteld en ondertekend stuk met opschrift "proces-verbaal", waarin is vermeld dat de bestreden beschikking zonder behandeling in een openbare raadkamer is gewezen. Ingevolge art. 552a, zesde lid, Sv dient het klaagschrift tijdens een openbare raadkamerzitting te worden behandeld. In art. 25, eerste lid, Sv is bepaald dat van het onderzoek in raadkamer door de griffier een proces-verbaal moet worden opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en voorts hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen, terwijl dat artikel tevens voorschriften bevat ten aanzien van de wijze waarop het proces-verbaal dient te worden ingericht, vastgesteld en ondertekend en bepaalt dat het proces-verbaal bij de processtukken wordt gevoegd. Het verzuim het klaagschrift op een openbare raadkamerzitting te behandelen leidt tot nietigheid van de beschikking (vgl. HR 19 december 2006, LJN AZ1663).
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [klager] niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012.