Hof Amsterdam, 26-04-2012, nr. 200.099.623/01
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3047
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-04-2012
- Zaaknummer
200.099.623/01
- LJN
BX3047
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3047, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑04‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX6397, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX6397
Uitspraak 26‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Geen bewijs dat de gestelde betalingsregelingen daadwerkelijk worden nagekomen. Toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 26 april 2012 in de zaak met
zaaknummer 200.099.623/01 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTERN GULF ADVISORY ASSETS AND WEALTH
MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Laren,
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.R. Maathuis te Amsterdam, voorheen mr. D.B. le Poole te Amsterdam,
t e g e n
X,
handelend onder de naam VEDICOM,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. B. Rol te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante – Western Gulf - is bij op 30 december 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011, met faillissementsnummer 11/682 F, waarbij het verzet van Western Gulf tegen het vonnis van voornoemde rechtbank van 15 november 2011, waarbij Western Gulf op verzoek van geïntimeerde in staat van faillissement is verklaard, ongegrond is verklaard.
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 17 april 2012. Bij deze behandeling zijn namens Western Gulf verschenen mrs. Maathuis en Le Poole voornoemd. Voorts is de curator, mr. J. Oostenbrink, verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1.
Op grond van de inhoud van de schriftelijke stukken, waaronder het verslag van de curator bij brief van 14 februari 2012 met producties, en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, is het volgende gebleken.
2.2.
Op 15 november 2011 is Western Gulf in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. J. Oostenbrink als curator. Enig bestuurder van Western Gulf is de heer A wonende te Bahrein. Enig aandeelhouder is Stichting Administratiekantoor Western Gulf Advisory. Appellante heeft vier dochtermaatschappijen waarvan zij enig aandeelhouder is. Appellante heeft een pand gehuurd op de Herengracht alwaar zij haar activiteiten in Nederland wilde gaan ontplooien. Geïntimeerde heeft met zijn bedrijf de (ICT) bekabeling verzorgd. Uit hoofde van die werkzaamheden heeft hij een bedrag van € 10.213,77 te vorderen. Ter gelegenheid van de behandeling van het verzet heeft de rechtbank aan Western Gulf de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat een bedrag ter voldoening van de schuldeisers, de tweede tranche, beschikbaar is. (Een eerste gedeelte van het geldbedrag was volgens Western Gulf reeds gestort op de derdengeldrekening = eerste tranche). Toen vervolgens bleek dat de tweede tranche niet beschikbaar was, heeft de rechtbank het verzet van Western Gulf ongegrond verklaard.
Blijkens de door de curator bij zijn verslag overgelegde crediteurenlijst zijn er naast Vedicom vorderingen ingediend door S, de Belastingdienst, Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen, De Groene Groep Monumenten B.V., P, Houthoff Buruma en Beheermijn Vastgoed.
2.3.
Western Gulf heeft betwist dat zij verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Zij heeft gesteld betalingsregelingen getroffen te hebben met al haar schuldeisers op De Groene Groep Monumenten na, wiens vordering door Western Gulf wordt betwist. De betalingsregelingen die Western Gulf heeft getroffen houden in dat de erkende crediteuren geheel dan wel gedeeltelijk zullen worden voldaan één dezer dagen tot een totaalbedrag van € 152.716,50. De opdracht tot het ter beschikking stellen van gelden ter voldoening van deze regeling is op 12 april 2012 gedaan en € 99.875,- is ondertussen ook op de derdengeldrekening van de advocaat ontvangen. Western Gulf heeft gesteld dat de overig benodigde € 75.000,- ondertussen ook van de rekening van de geldverstrekker is afgeschreven zodat dit bedrag ook één van deze dagen op de derdengeldrekening zal staan.
De vorderingen van De Groene Groep Monumenten B.V. ad € 587.669,74 heeft Western Gulf betwist. Western Gulf acht het bedrag excessief en heeft ook nooit huurnota’s ontvangen. Bovendien wilde de verhuurder het pand niet meer ter beschikking stellen.
Volgens Western Gulf is er met het voldoen van de schulden en het treffen van de regelingen thans geen sprake meer van pluraliteit van schuldeisers, althans geen toestand meer van te hebben opgehouden te betalen.
2.4.
De curator heeft ter zitting in hoger beroep nog het volgende verklaard.
De betwisting van de schuld aan De Groene Groep Monumenten was hem tot de zitting niet bekend. De Groene Groep Monumenten hebben volgens hem niet voor de hele termijn vorderingen ingediend, maar wel voor huurtermijnen die niet betaald zijn terwijl het gehuurde wel ter beschikking stond.
Verder staat de curator in beginsel achter een regeling met de crediteuren, maar is het naar zijn mening de vraag of appellante nu wel haar betalingsregelingen nakomt, omdat eerder is gebleken dat zij deze niet nakomt.
2.5.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep komt het hof tot het volgende oordeel.
Het hof stelt vast dat summierlijk van een vorderingsrecht van geïntimeerde is gebleken. Appellante heeft de vordering immers niet betwist en niet staat vast dat Western Gulf daadwerkelijk vanwege de afgesproken betalingsregeling het door haar aan geïntimeerde verschuldigd bedrag heeft gestort, hiervan is immers geen bewijs overgelegd.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof ook gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden, welke aantonen dat Western Gulf in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Ter zitting in hoger beroep is niet gebleken dat er een sluitende regeling strekkende tot vernietiging van het faillissement is getroffen met alle (bekende) crediteuren en dat er voldoende fonds aanwezig is om de schuldeisers en de kosten van het faillissement te voldoen. Hoewel daartoe reeds door de rechtbank in de gelegenheid gesteld was het geld van de tweede tranche nog steeds niet daadwerkelijk beschikbaar. De stelling van Western Gulf dat zij met een binnenkort te verkrijgen bedrag de door haar erkende schuldeisers kan voldoen, biedt, mede in het licht van het voorgaande, onvoldoende zekerheid. Daarbij komt dat appellante niet bereid is de vordering van De Groene Groep Monumenten te voldoen, terwijl niet op voorhand voldoende is komen vast te staan dat deze vordering ongegrond is.
De faxbrief van mr. Maathuis van 23 april 2012 brengt daarin geen verandering. Ook indien vaststaat dat de advocaat van Western Gulf de tweede tranche/resterende € 75.000,- heeft ontvangen, is daarmee onvoldoende gegeven dat de crediteuren ook zullen worden voldaan. Dit klemt temeer omdat mr. Maathuis ter terechtzitting in hoger beroep heeft gesteld dat de betaling van de crediteuren “één dezer dagen” zal plaatsvinden, terwijl van daadwerkelijk betaling aan de crediteuren nog steeds niet blijkt.
Dit alles tezamen leidt tot de conclusie dat summierlijk is gebleken van feiten of omstandigheden, die aantonen dat Western Gulf verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Er is gelet op het voorgaande geen aanleiding de behandeling aan te houden.
De beslissing waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, C.C. Meijer en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.