Dit volgt uit de verklaring van de verdachte d.d. 29 augustus 2005 bij de politie, van welke verklaring een deel onder 2 tot het bewijs is gebezigd.
HR (P-G), 01-12-2009, nr. 07/13055
ECLI:NL:PHR:2010:BK5498
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
01-12-2009
- Zaaknummer
07/13055
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BK5498
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BK5498, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 01‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK5498
Conclusie 01‑12‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot één maand gevangenisstraf.
2.
Namens de verdachte heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, in het bijzonder het bewezenverklaarde medeplegen, niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, althans dat het Hof het verweer dat er geen sprake was van medeplegen ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘verdachte op 24 augustus 2005, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rubberboot en buitenboordmotoren, toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangeefster 2], waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.’
5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
een proces-verbaal, nr. PLO 1 KA/05-106997, d.d. 24 augustus 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, pagina 15 van dossiernummer PL01KA/05-006135, d.d. 29 augustus 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als verklaring van aangever [aangever 1]:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn rubberboot, merk Zodiac, type MK1 Futura, gepleegd op 24 augustus 2005. De boot is grijs van kleur met een gele bies en was voorzien van een 8 PK buitenboordmotor van het merk Suzuki. Ik had mijn boot vastliggen middels een stalen ketting en slot aan mijn aanlegsteiger aan de achterzijde van mijn woning in [plaats].
Ik heb gekeken naar de aanlegsteiger achter mijn woning. Ik zag dat het slot waarmee de boot vastzat is doorgeknipt. In de boot lag ook een betonschaar.
- 2.
een proces-verbaal, nr. PLO 1 KA/05-006153, d.d. 29 augustus 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, pagina 4 van het onder 1. genoemde dossier, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als verklaring van verbalisanten:
Op 24 augustus 2005 werd door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] nabij het [adres] te [plaats] een rode Opel Astra stationwagen aangetroffen.
Zij zagen dat naast deze auto een buitenboordmotor lag van het merk Mercury.
In de onmiddellijke nabijheid van deze auto lag ook een rubberboot van het merk Zodiac gedeeltelijk op de walkant. In deze boot lag een betonschaar. In het water zagen zij een man zwemmen, die later na aanhouding verdachte [medeverdachte] bleek te zijn. Ook werd in de omgeving van de auto een tweede persoon aangetroffen en aangehouden. Het bleek te gaan om verdachte [verdachte]. In zijn fouillering werd een sleutelbos aangetroffen met daaraan de sleutel van de rode Opel stationwagen.
- 3.
een proces-verbaal, nr. PLO 1 KA/05-106997, d.d. 24 augustus 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, pagina 19 van het onder 1. genoemde dossier, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als verklaring van verdachte:
In Lelystad ontmoette ik [medeverdachte]. Dit is dezelfde persoon die ook met mij is aangehouden afgelopen nacht. Op een gegeven moment zei [medeverdachte] dat hij naar water wilde. Ik had toen wel in de gaten wat hij van plan was. Ik had wel in de gaten dat hij wat wilde stelen. Het was omstreeks 02.00 uur. Ik heb hem naar een wijk gereden waar veel water was.
Op een gegeven moment zag ik [medeverdachte] aan komen varen in een boot. Dit was een rubberboot, grijs of wit van kleur.
- 4.
een proces-verbaal, nr. PLO 1 KA/05-106997, d.d. 25 augustus 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, pagina 21 van het onder 1. genoemde dossier, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte]:
Ik ontmoette op 23 augustus 2005 een jongen die ik ken onder de naam [verdachte]. Het is dezelfde jongen die die nacht met mij is aangehouden in Groningen.
Ik kwam op een gegeven moment op het idee om een buitenboordmotor van een boot te stelen. Ik wilde naar een plek waar water en boten waren. Ik heb [verdachte] gevraagd om mij daar naartoe te brengen.
[Verdachte] wilde dit wel.
[Verdachte] reed en ik zat ernaast. Op een gegeven moment kwamen wij bij een woonwijk waar water en bootjes waren. Ik liep naar een rubberboot toe, deze was grijs van kleur. Deze boot lag vast met een ketting. Met een meegenomen betonschaar knipte ik deze ketting door. Ook aan deze boot zat een buitenboordmotor, die ook vastzat met een ketting. Ik knipte de ketting door en kon toen de buitenboordmotor losmaken. Ik legde de motor in de rubberboot. Vervolgens ging ik terugvaren.
- 5.
een proces-verbaal, nr. PLO 1 KA/05-108173, d.d. 26 augustus 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, pagina 24 van het onder 1. genoemde dossier, onder meer — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als verklaring van aangeefster [aangeefster 2]:
Ik doe aangifte van diefstal van een buitenboordmotor van het merk Mercury. Woensdag 24 augustus zag ik dat de motor niet meer aan de boot hing. Het slot was doorgeknipt.
- 6.
een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 18 juli 2007.’
6.
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende:
- —
verdachte heeft zijn medeverdachte naar een wijk met water en boten gereden, wetende dat deze iets wilde gaan stelen, en is bij de auto blijven wachten;
- —
de medeverdachte heeft een boot en twee buitenboordmotoren gestolen en is daarmee teruggevaren naar waar de auto met verdachte stond;
- —
verdachte zag hem met de boot en de motoren aankomen;
- —
toen de politie bij de auto aankwam zagen de verbalisanten naast de auto een buitenboordmotor liggen en vlak erbij een rubberboot met daarin nog een buitenboordmotor half op de wal;
- —
verdachte werd aangehouden in de nabijheid van de auto, waarvan hij de sleutels op zak had.
7.
Hieruit heeft het Hof kunnen afleiden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft immers, terwijl hij op de hoogte was van de plannen van zijn mededader, zijn mededader bewust naar een plaats gereden waar een boot en aanverwante goederen gestolen konden worden, heeft zich niet van de diefstal gedistantieerd toen zijn medeverdachte met een boot en twee buitenboordmotoren aan land kwam, en probeerde, evenals zijn medeverdachte, te ontkomen — door zich te verstoppen1. — aan de politie.2.
8.
De eerste grief van het middel dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid faalt derhalve.
9.
Rest de grief over 's Hofs verwerping van het verweer. Het Hof heeft dienaangaand het volgende overwogen:
‘De raadsman van verdachte heeft voorts — zakelijk weergegeven — het volgende aangevoerd. Van medeplegen kan geen sprake zijn, nu er tussen verdachte en zijn mededader geen nauwe samenwerking was.
De voorzitter overweegt hieromtrent het volgende. Voor het bewezen verklaren van medeplegen zijn een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering vereist.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wist dat zijn mededader wat wilde stelen en dat verdachte hem daartoe naar het [adres] te [plaats] heeft gereden. Aldaar is een tweetal buitenboordmotoren losgeknipt en tenminste één daarvan is op de kade getild. De voorzitter leidt uit het feit dat een dergelijke motor te zwaar is om door één persoon te worden getild af dat verdachte hierbij heeft geholpen. Gelet op al deze omstandigheden is de voorzitter van mening dat sprake is van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Het verweer wordt verworpen.’
10.
Inderdaad is niet duidelijk waarop de overweging van het Hof dat een dergelijke motor te zwaar is om door één persoon te worden getild gebaseerd is.3. Los van hetgeen in de toelichting op het middel daaromtrent wordt aangevoerd, heeft ook de medeverdachte bij de politie in zijn verhoor d.d. 25 augustus 2005 — waarvan een deel onder 4 tot het bewijs is gebezigd — verklaard dat hij de buitenboordmotor op de wal heeft gelegd. Daarnaast was de medeverdachte kennelijk ook in staat in zijn eentje de motoren in de boot te tillen. Erg overtuigend is het argument van het Hof dus niet.
11.
Deze situatie vertoont enige gelijkenis met de kwestie die aan de orde was in HR 19 oktober 1993, NJ 1994, 50, m.nt ThWvV. Het betrof in die zaak een verdachte die met zijn vrienden meegelopen was naar een clubhuis, terwijl hij wist dat dezen van plan waren daar in te breken. De verdachte bleef buiten staan, maar heeft later wel, samen met zijn vrienden, het buitgemaakt bier en snoepgoed genuttigd. De raadsman voerde verweer ten aanzien van het medeplegen. Het Hof oordeelde dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam bleek dat de samenwerking van verdachte en zijn mededaders zodanig nauw was geweest dat van mededaderschap moest worden gesproken. De Hoge Raad nam daar geen genoegen mee, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat verdachte enige uitvoeringshandeling had verricht en daaruit evenmin kon volgen dat verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan zo nauw en volledig met anderen heeft samengewerkt dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat hij tezamen en in vereniging met die anderen het tenlastegelegde heeft begaan.
12.
In zijn noot bij dit arrest merkt Van Veen op dat de bewijsmiddelen wat aan de ‘lapidaire kant’ waren maar dat het Hof toch over voldoende gegevens leek te beschikken om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het probleem zat zijns inziens ook niet zozeer daarin, als wel in het ontbreken van een bewijsredenering om de vastgestelde feiten met de conclusie dat verdachte het feit had begaan te verbinden. Zoals Van Veen stelt: ‘Soms is een interpretatie van de feiten onontbeerlijk wil een conclusie overtuigen’.
13.
Daarin zit in mijn optiek het verschil met deze zaak. Het komt mij voor dat hier een interpretatie van de feiten niet onontbeerlijk is: zoals ik hierboven al aanvoerde, kan uit de bewijsmiddelen al volgen dat er sprake was van gezamenlijk en in vereniging handelen. In dat licht is 's Hofs bewijsoverweging omtrent het gewicht van de motor overbodig. In een welwillende beschouwing zou je kunnen zeggen dat nu de weerlegging van het verweer uit de bewijsmiddelen al volgt, het een overweging ten overvloede betreft.
14.
In dat geval faalt ook de tweede grief van het middel.
15.
Het middel faalt in beide onderdelen.
16.
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden. Gelet op de hoogte van de opgelegde straf kan de Hoge Raad mijns inziens echter volstaan met de vaststelling dat dit het geval is.
17.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑12‑2009
Vgl. HR 23 oktober 1990, NJ 1991, 328.
Reeds uit de aan de schriftuur gehechte bijlage valt af te leiden dat niet aangenomen kan worden dat het een feit van algemene bekendheid is dat buitenboordmotoren niet door één persoon kunnen worden getild. Van het gestolen merk begint het gewicht van de motoren bij 13 kilo.