Vgl. HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7689, NJ 2010/247 en HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4355.
HR, 10-10-2017, nr. 16/00285
ECLI:NL:HR:2017:2586
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-10-2017
- Zaaknummer
16/00285
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2586, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1037, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1037, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2586, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0420
NbSr 2017/376
Uitspraak 10‑10‑2017
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in h.b. Het Hof heeft vastgesteld dat de mededeling uitspraak is uitgereikt aan een ander dan verdachte op het adres waarop verdachte in de GBA (thans BRP) was ingeschreven. Die uitreiking heeft het Hof kennelijk aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak verdachte bekend is a.b.i. art. 408.2 Sv. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/00285
SEU/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 januari 2016, nummer 23/002184-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015, waarbij de verdachte ter zake van - kort gezegd - poging tot diefstal met braak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande het volgende in:
"De verdachte is bij vonnis op 31 maart 2015 bij verstek veroordeeld.
De mededeling uitspraak is op 21 april 2015 aan een ander op het vermelde adres, te weten het GBA-adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats], uitgereikt.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 28 mei 2015.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3.
Art. 408, eerste en tweede lid, Sv luidt, voor zover hier van belang:
"1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
(...)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is."
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de mededeling uitspraak betreffende voormeld vonnis van de Politierechter op 21 april 2015 is uitgereikt aan een ander dan de verdachte op het adres waarop de verdachte in de GBA (thans BRP) was ingeschreven. Die uitreiking heeft het Hof kennelijk - gezien de overweging dat de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg - aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2017.
Conclusie 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in h.b. Het Hof heeft vastgesteld dat de mededeling uitspraak is uitgereikt aan een ander dan verdachte op het adres waarop verdachte in de GBA (thans BRP) was ingeschreven. Die uitreiking heeft het Hof kennelijk aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak verdachte bekend is a.b.i. art. 408.2 Sv. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Nr. 16/00285 Zitting: 11 juli 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 13 januari 2016 door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
Uit de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken, kan voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende worden opgemaakt:
(i) Blijkens een akte van uitreiking is de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg van 31 maart 2015 - inhoudende dat die dagvaarding op 17 februari 2015 uitgereikt aan een huisgenoot op het adres [a-straat 1] te [plaats].
(ii) De aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015 houdt in dat verdachte bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken.
(iii) Blijkens een akte van uitreiking is een mededeling uitspraak van het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015 op 21 april 2015 uitgereikt aan een huisgenoot van de verdachte op het adres [a-straat 1] te [plaats].
(iv) Blijkens een akte van uitreiking is een mededeling uitspraak van het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015 op 26 mei 2015 aan de verdachte in persoon uitgereikt.
(v) De akte instellen hoger beroep houdt in dat op 28 mei 2015 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormeld vonnis.
(vi) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2016 houdt onder meer in:
"De raadsvrouw reageert daarop als volgt:Ik ga toch vragen mijn cliënt ontvankelijk te verklaren. Twee dagen nadat hij op de hoogte was geraakt van het vonnis is hij in hoger beroep gegaan."
(vii) De aantekening mondeling arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 januari 2016 houdt onder meer het volgende in:
"Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroepDe verdachte is bij vonnis op 31 maart 2015 bij verstek veroordeeld.De mededeling uitspraak is op 21 april 2015 aan een ander op het vermelde adres, te weten het GBA-adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats], uitgereikt.Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 28 mei 2015.Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.BeslissingHet hof:Verklaard de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
5. Art. 408 Sv luidt:
"1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
d. de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 588a en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan zes maanden;
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
3. Het tweede lid is niet van toepassing in geval van een verstrekking van een afschrift van het vonnis, als bedoeld in artikel 45b van de Overleveringswet.
4. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is gedaan of betekend, dan is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij
a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing."
6. Het hof heeft vastgesteld dat "de mededeling uitspraak (…) op 21 april 2015 aan een ander op het vermelde adres, te weten het GBA-adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats], [is] uitgereikt". Het Hof heeft, waar het overweegt dat de verdachte binnen veertien dagen na de uitreiking van de mededeling uitspraak, hoger beroep had dienen in te stellen, die uitreiking kennelijk aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is geworden, als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Onvoldoende is immers dat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend kon zijn.1.
7. De verdachte heeft op 28 mei 2015 hoger beroep ingesteld. Uit de gedingstukken blijkt dat de mededeling uitspraak op 26 mei 2015 aan verdachte in persoon is betekend. Die omstandigheid wijst er niet op dat de verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld.
8. Het middel slaagt.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑07‑2017