Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2024/1347 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad
Artikel 10 Gronden voor vervolging
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1347 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1347)
- Inwerkingtreding
11-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1347 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1347)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
1.
Bij de beoordeling van de gronden voor vervolging wordt rekening gehouden met de volgende elementen:
- a)
het begrip ‘ras’ omvat met name de aspecten huidskleur, afkomst of het behoren tot een bepaalde etnische groep;
- b)
het begrip ‘godsdienst’ omvat met name theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald;
- c)
het begrip ‘nationaliteit’ is niet beperkt tot staatsburgerschap of het ontbreken daarvan, maar omvat met name ook het behoren tot een groep die wordt bepaald door haar culturele, etnische of linguïstische identiteit, door een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong of door verwantschap met de bevolking van een andere staat;
- d)
het begrip ‘behoren tot een bepaalde sociale groep’ omvat met name het behoren tot een groep:
- i)
waarvan de leden een aangeboren kenmerk delen of worden geacht te delen, of een gemeenschappelijke achtergrond die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en
- ii)
die in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd;
- e)
het begrip ‘politieke overtuiging’ omvat met name het hebben van een mening, gedachte of opvatting betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 6 genoemde potentiële actoren van vervolging en hun beleid of methoden, ongeacht of de verzoeker zich in zijn of haar handelen door deze mening, gedachte of opvatting heeft laten leiden.
Afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst omvat het in de eerste alinea, punt d), bedoelde begrip ‘behoren tot een bepaalde sociale groep’ het behoren tot een groep die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft. Er dient terdege rekening te worden gehouden met genderaspecten, waaronder genderidentiteit en genderexpressie, wanneer moet worden vastgesteld of iemand tot een bepaalde sociale groep behoort of wanneer een kenmerk van een dergelijke groep wordt geïdentificeerd.
2.
Bij het beoordelen of de vrees van een verzoeker voor vervolging gegrond is, doet het niet ter zake of de verzoeker in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken door de actor van de vervolging worden toegeschreven aan de verzoeker.
3.
Bij het beoordelen of de vrees van een verzoeker voor vervolging gegrond is, kan de beslissingsautoriteit redelijkerwijs niet van die verzoeker verwachten dat hij of zij, om risico van vervolging in zijn of haar land van herkomst te voorkomen, zijn of haar gedragingen, overtuigingen of identiteit aanpast of verandert of zich van bepaalde praktijken onthoudt wanneer deze gedragingen, overtuigingen of praktijken inherent zijn aan zijn of haar identiteit.