Hof Amsterdam, 09-03-2022, nr. 23-002386-20
ECLI:NL:GHAMS:2022:726
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-03-2022
- Zaaknummer
23-002386-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:726, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑03‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:71
Uitspraak 09‑03‑2022
Inhoudsindicatie
vrijspraak opruiing, bewijsoverweging belediging van een motoragent door 'hey hey ho ho racist police has to go' te roepen, overweging over de strafbaarheid van de uitlating
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002386-20
datum uitspraak: 9 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 september 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-083132-20 (zaak A) en 13-104592-20 (zaak B) en 13-166834-20 (zaak C) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-083132-20 (zaak A):
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit/raam van een woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak met parketnummer 13-104592-20 (zaak B):
hij, op of omstreeks 16 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Hey hey ho ho racist police has to go”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 13-166834-20 (zaak C):
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door middel van het plaatsen en/of delen van een bericht op sociale media, te weten twitter, inhoudende de tekst: "Gewoon massaal de straat op. Wegen blokkeren, stadhuizen bezetten. Huizen kraken. Etc. We zijn wel uitgepraat lijkt me. Leidt nergens toe".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak zaak C
Voor een bewezenverklaring van opruiing is vereist dat de door een verdachte gedane uiting aanspoort tot enig strafbaar feit. Daarnaast is vereist dat bij de verdachte sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het opruien tot enig strafbaar feit, dat de uitlating in het openbaar is gedaan en dat de uitlating mondeling of bij geschrift of afbeelding is gedaan.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of de door een verdachte gedane uitingen aansporen tot enig strafbaar feit en dus ‘opruiend’ zijn in de zin van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), betekenis toekomt aan de inhoud en de strekking van de gedane uitingen in hun onderlinge samenhang bezien, alsmede aan de context waarbinnen deze uitingen aan het publiek zijn geopenbaard.
Naar het oordeel van het hof kunnen de bewoordingen van de verdachte op Twitter op zichzelf oproepen tot het plegen van potentieel strafbare feiten, zoals het blokkeren van wegen, het bezetten van stadhuizen en het kraken van huizen. Dat is voor een bewezenverklaring voor opruiing echter niet voldoende. Het hof heeft, gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, niet de overtuiging bekomen dat de verdachte opzet had op het aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen, waardoor naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in de zaak C is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren ten aanzien van zaak B
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van belediging, althans wordt ontslagen van rechtsvervolging. De uiting ‘Racist police has to go’ heeft geen beledigend karakter. De tekst richt zich op het instituut van de politie. Hoewel de verdachte zich uitte tegenover een politieambtenaar, betreft de tekst de organisatie van de politie. Deze uitlating van de verdachte wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak B tenlastegelegde feit – conform het vonnis waarvan beroep – wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het in deze zaak tenlastegelegde feit of de persoon van de verdachte uitsluit.
Oordeel van het hof
Het hof zal omwille van de leesbaarheid de verweren met betrekking tot de bewezenverklaring en de strafbaarheid van het feit gezamenlijk bespreken.
Uitlating beledigend jegens de motoragent?
Een uitlating die in iemands tegenwoordigheid wordt gedaan, moet als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn of haar eer of goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is.
De door de verdachte gedane uitlating “hey hey ho ho racist police has to go” is op zichzelf niet zonder meer beledigend jegens de motoragent. De context waarin deze uitlating wordt gedaan kan die uiting tot een belediging maken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op 16 april 2020 schreef een motoragent een bekeuring uit aan een fietser op de brug tussen de Keizersgracht en de Herengracht. Het bekeuringsgesprek verliep rustig. De motoragent hoorde tijdens het uitschrijven van deze bekeuring dat op luide toon achter hem “Hey hey ho ho racist police has to go” werd geroepen. Toen de motoragent omkeek bleek het de verdachte te zijn die, terwijl hij langsreed op zijn fiets, deze woorden in zijn richting had geroepen. De verdachte is na het roepen van de woorden doorgefietst, waarna de motoragent achter hem aan is gereden om hem aan te houden ter zake van belediging van een ambtenaar in functie.
Het hof is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval sprake is van een belediging van de motoragent. De verdachte heeft verklaard dat hij zich, voorbij rijdend op zijn fiets, richtte tot de motoragent met de bedoeling dat deze zijn woorden zou horen. Op het moment dat de verdachte deze woorden riep, zagen mensen op straat het voorval gebeuren. Door de motoragent, die volgens de verdachte een persoon van kleur bekeurde, in het openbaar ‘racist’ te noemen, zonder dat daarvoor – ook volgens de verdachte – in dit concrete geval aanleiding was, mocht deze zich in eer en goede naam aangetast voelen.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de belediging nu hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de agent zich beledigd zou voelen. Dat de verdachte de gevolgen daarvan op de koop toe nam leidt het hof af uit de verklaring van de verdachte zelf, die ter zitting heeft uitgelegd dat geen sprake is geweest van een wel overdachte actie. Zijn uitlating kwam voort uit vergaande frustratie. Hij werd ‘getriggered’ door de herinnering aan een eerdere gebeurtenis waarin hij, naar eigen zeggen, wèl constructief de dialoog is aangegaan.
Het verweer van de verdediging, dat de door de verdachte geuite bewoordingen geen beledigend karakter hebben, wordt daarmee verworpen.
Strafbaarheid van de uitlating
Het, onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in artikel 266, tweede lid Sr tot uitdrukking is gebracht, staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van artikel 266, eerste lid Sr niet in de weg indien die veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten - te weten een bij de wet voorziene, gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke - beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging in de zin van voormelde wettelijke bepaling, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.
De verdachte heeft verklaard dat, toen hij zag dat de politieagent een persoon bekeurde, hij commentaar wilde leveren op het institutionele racisme binnen de politieorganisatie. Hoewel in zijn algemeenheid een dergelijk standpunt zeker een bijdrage kan leveren aan het publieke debat, is het hof van oordeel dat daarvan in de omstandigheden van dit geval geen sprake was. De verdachte deed zijn uitlatingen in het voorbijgaan op de fiets. Hij droeg zelf geen kennis van de reden van de bekeuring, die overigens rustig verliep, en ook voor het toekijkend publiek zal niet duidelijk geweest zijn waarom de verdachte de bekeurende motoragent van racisme betichtte.
De tot vrijspraak dan wel tot ontslag van alle rechtsvervolging gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 27 maart 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning
die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft vernield;
Zaak B:
hij op 16 april 2020 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Hey hey ho ho racist police has to go”.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat de in zaak A en zaak B ten laste gelegde en bewezen geachte feiten door verdachte zijn begaan. Het hof heeft vastgesteld dat ten aanzien van de in zaak A en zaak B bewezenverklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Door de verdediging is ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde feit geen vrijspraak bepleit. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan het hof tot een bewezenverklaring is gekomen. Ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde feit geldt dat namens de verdediging wel vrijspraak is bepleit. Het hof zal derhalve ten aanzien van dat feit niet volstaan met enkel een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan het hof tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van zaak A:
1. Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] met nummer PL1300-2020063739-1 van 27 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde dossierpagina’s 003 tot en met 005).
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020063739-6 inclusief bijlagen van 27 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde dossierpagina’s 006 tot en met 011).
3. Een proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020063739-4 van 27 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde dossierpagina’s 020 tot en met 024.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 maart 2020 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb het kleinste ruitje ingetikt.
Ten aanzien van zaak B:
4. Een proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020079368-5 van 16 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde dossierpagina’s 4 tot en met 7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 april 2020 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Op donderdag 16 april om 12:50 uur was een motoragent van politie bezig met het
uitschrijven van een bekeuring op de brug tussen de Keizersgracht en de Herengracht. Ik uitte mijn mening en zei: " hey hey ho ho racist police has to go”. Kennelijk voelde deze agent zich aangesproken.
5. Een proces-verbaal aanhouding verdachte met nummer PL1300-2020079368-2 van 16 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde dossierpagina’s 8 tot en met 9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op donderdag 16 april 2020 te 12.50 uur bevond ik verbalisant mij, in uniform gekleed
en met motorsurveillance belast op de Raadhuisstraat te Amsterdam.
Op bovengenoemd tijdstip was ik bezig met het uitschrijven van een bekeuring aan een
fietser op de brug tussen de Keizersgracht en de Herengracht. Dit bekeuringsgesprek
verliep rustig.
Vervolgens hoorde ik van vlak achter mij zeer luid:
"HEY HEY RACIST POLICE HAS TO GO, HEY HEY RACIST POLICE HAS TO GO".
Ik draaide mij om en ik zag vlak achter mij een fietser. Ik zag dat deze fietser op een afstand van ongeveer 15 meter bij mij vandaan was en in de richting van de Dam fietste.
Verder was er niemand in de nabije omgeving die dit geroepen kon hebben.
Ik zag verder wel aan de overkant van de straat mensen naar deze fietser kijken en
vervolgens naar mij verbalisant.
Ik voelde mij op dit moment zeer in mijn eer en goede naam aangetast. Ik was op dit
moment de enige, als zodanig herkenbare, politieambtenaar aanwezig. Ik was gewoon met
mijn werk bezig en kon eigenlijk niet begrijpen dat iemand zoiets zo maar naar mij
roept.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en B bewezenverklaarde uitsluit.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,00, waarvan € 400,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde artikel 9a Sr toe te passen. De verdachte heeft de schade van de kapotte ruit vergoed en er is geen reden om aan te nemen dat de rechthebbende noemenswaardig nadeel heeft ondervonden. Daarnaast is van belang dat de verdachte niet uit eigenbelang heeft gehandeld en dat hij iets wenste te betekenen voor de opvang van daklozen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van een woning. De verdachte heeft gesteld dat hij ‘een ruitje heeft ingetikt’ in de woning die volgens hem al langere tijd leegstond om een statement te maken richting de politiek, omdat veel daklozen in een moeilijke situatie zitten door de coronacrisis en om hen mogelijk in deze woning op te vangen. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zo te handelen geen respect heeft getoond voor het eigendom van het slachtoffer en bij haar voor gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie. De belediging heeft zich afgespeeld op straat in het bijzijn van omstanders, terwijl de motoragent een bekeuring stond uit te schrijven aan een fietser. De verdachte heeft met zijn handelen het gezag van de motoragent aangetast en hem belemmerd in de uitoefening van zijn publieke taak. Dat de motoragent in zijn werkzaamheden is belemmerd, blijkt ook uit het feit dat de motoragent achter de verdachte is aangereden om hem aan te houden en dat hij het uitschrijven van de bekeuring niet heeft kunnen voltooien.
Het hof neemt in strafmatigende zin mee dat de verdachte de schade van de kapotte ruit aan het slachtoffer heeft vergoed en dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Deze straf dient er mede toe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak C tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. S.M.M. Bordenga en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 maart 2022.
Mr. M.F.J. de Werd en mr. S.M.M. Bordenga zijn buiten staat om dit arrest te tekenen.
=========================================================================
[…]