Rb. Noord-Nederland, 28-01-2020, nr. 18/730182-19
ECLI:NL:RBNNE:2020:378
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
18/730182-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2020:378, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 28‑01‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 302 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor het zwaar mishandelen van zijn toenmalige vriendin door haar meerdere malen met zijn vuist in het gezicht te slaan.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730182-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/157878-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, [straatnaam] te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2019, te Leeuwarden, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderkaak, gebitsletsel en hevig aangezichtsletsel, heeft toegebracht door haar een of meerdere (vuist)slag(en) in het gezicht te geven;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 augustus 2019, te Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar een of meerdere (vuist)slag(en) in het gezicht te geven.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, met dien verstande dat er sprake is geweest van zware mishandeling. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit kan worden bewezen op grond van de aangifte, de letselverklaring en het aantreffen van aangeefster in de woning van verdachte. De verklaringen van verdachte zijn ongeloofwaardig, onder meer omdat verdachte aanvankelijk tegenover [getuige] heeft verklaard dat aangeefster van de fiets is gevallen en pas in een later stadium sprak over een val tegen de tafel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het aangeefster was die verdachte is aangevallen, omdat hij de relatie wilde beëindigen. Aangeefster raakte onder invloed van alcohol en drugs buiten zinnen, schopte tegen de deur en kwam ten val waarbij zij met haar hoofd tegen de hoek van de tafel viel. Zij is meerdere keren gevallen en heeft met haar handen ook naar haar nek gegrepen. Dit scenario kan op basis van het dossier niet worden uitgesloten. De letselverklaring is niet volledig, omdat daarin enkel de vraag wordt beantwoord of het letsel past bij een val tegen de tafel. Bovendien waren op de handen van verdachte geen verwondingen zichtbaar. De verklaring van aangeefster is niet betrouwbaar, onder meer omdat zij eerder een valse aangifte tegen verdachte heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Algemene bewijsoverweging - betrouwbaarheid aangifte
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar is en daarom als bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen zich heeft afgespeeld op 25 augustus 2019. Die verklaring wordt onderstreept door de letselverklaring nu het daarin beschreven letsel past bij het relaas van de gebeurtenissen zoals aangeefster heeft verklaard. Daarnaast zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden die maken dat de rechtbank twijfelt aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 25 augustus 2019 naar mijn woning in Leeuwarden gegaan. Toen ik thuiskwam, kreeg ik ruzie met [slachtoffer].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 27 augustus 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019225609 d.d. 28 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Op 25 augustus 2019 was ik in de woning van [verdachte] in Leeuwarden. Ik kreeg een vuistslag van [verdachte] tegen mijn kaak. Ik zag dat hij zijn rechterhand tot een vuist balde en mij in mijn gezicht raakte. Ik ondervond hiervan erg veel pijn. Ik zag en voelde dat hij opzettelijk en met kracht mij een vuistslag in het gezicht gaf. Vervolgens sloeg hij mij weer met zijn vuist tegen mijn gezicht. Ik zag en voelde dat hij mij bij mijn keel greep. Vervolgens begon hij mij weer met zijn vuist te slaan. In totaal ben ik die avond wel vier of vijf keer in elkaar geslagen/gestompt. Ze vertelden mij op de spoedeisende hulp dat mijn onderkaak is gebroken, al mijn boven en ondertanden naar binnen zijn geslagen en ik heb ook letsel aan mijn oog.
3. Een schriftelijk stuk d.d. 10 januari 2020, bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van M. Beiboer, forensisch arts:
Betrokkene, [slachtoffer], is behandeld op de SEH van het MCL in Leeuwarden. Er was sprake van aangezichtsletsel, met meerdere (ook open) wonden. Er was ook sprake van een contusie(kneuzing) van de borstkas rechts. Onderzoek wees uit dat er sprake was van een mandibulafractuur (onderkaak), met daarnaast een fractuur van de maxilla (bovenkaak) rechts, met een luxatie van een deel van de bovenkaak. Vervolgens is betrokkene verwezen naar de MKA-chirurg (mond-kaak-aangezichtschirurg), alwaar zij verder werd behandeld (geopereerd). Het is zeer waarschijnlijk dat betrokkene meerdere vuistslagen in het gezicht heeft gekregen. In het aangezicht zijn zowel aan de linker- als aan de rechterzijde meerdere verwondingen. Er is een duidelijke kneuzing van het rechter oog, met ook een bloeding in het oogwit. Het letsel duidt op een rechtstreeks stomptrauma op het oog. Op de linkerwang zijn enkele ontvellinkjes en meerdere schaafwonden zichtbaar. In de schaafverwondingen is een patroon zichtbaar. Onder haar linker oor zijn in de hals links een aantal schaafwonden zichtbaar.
Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 25 augustus 2019 naar zijn woning in Leeuwarden is gegaan waar aangeefster, tevens zijn toenmalige vriendin, op dat moment aanwezig was. Er volgde een ruzie, waarna bij aangeefster sprake was van ernstig gebits- en aangezichtsletsel en een gebroken onderkaak. De rechtbank stelt vast dat dit zwaar lichamelijk letsel is. Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft mishandeld. Hij heeft verklaard dat aangeefster onder invloed van alcohol en GHB heeft geprobeerd verdachte aan te vallen en daarbij meerdere keren is gevallen, onder meer met haar gezicht tegen een tafel. Daarbij zou zij zichzelf hebben verwond. Daarmee staat de verklaring van verdachte op het punt van de oorzaak van de verwondingen lijnrecht tegenover de verklaring van aangeefster. De verklaring van verdachte acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. Zij vindt onvoldoende steun in de stukken, terwijl de verklaring van aangeefster wel – naar het oordeel van de rechtbank op doorslaggevende wijze – wordt ondersteund door zich in het dossier bevindende stukken.Het letsel van aangeefster is onderzocht en past volgens de forensisch arts niet bij een dergelijke val, maar duidt op een rechtstreeks stomptrauma. Dat er bij de beantwoording van de vraag hoe het letsel is ontstaan enkel is uitgegaan van twee hypotheses, maakt dit niet anders. Duidelijk is dat het beschreven letsel niet kan zijn ontstaan door een val tegen een tafelpunt.Daar komt bij dat uit de WhatsApp gesprekken van die avond blijkt dat aangeefster bang was voor verdachte. Zo heeft zij haar oom gevraagd of zij – net als de nacht daarvoor – bij hem mocht verblijven, omdat verdachte dronken en zeer agressief was.
Daarnaast wijst de rechtbank erop dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden waarom aangeefster hem zou hebben aangevallen. Bij het eerste verhoor heeft hij verklaard dat aangeefster hem aanviel omdat hij te laat zou zijn thuisgekomen en vreemd zou zijn gegaan. Bij het tweede verhoor heeft hij als reden van de aanval door aangeefster echter verklaard dat hij tegen haar had gezegd dat de relatie voorbij was en dat zij kon vertrekken.Verder wijst de rechtbank er op dat verdachte na het ontstaan van de verwondingen geen medische hulp heeft ingeschakeld, zijn ex-partner [getuige] heeft laten komen en zelf is vertrokken voordat medische hulp was gearriveerd. Dat wijst eerder in de richting van een mishandeling door verdachte dan van verwonding door aangeefster zelf.Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat deze [getuige] op dezelfde avond aan de politie heeft verklaard dat aangeefster van haar fiets zou zijn gevallen. Als daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van verwonding van aangeefster door haarzelf, valt niet in te zien waarom zij dát niet zou hebben verklaard.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 augustus 2019, te Leeuwarden, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderkaak, gebitsletsel en hevig aangezichtsletsel, heeft toegebracht door haar meerdere vuistslagen in het gezicht te geven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht en met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een verslavingskliniek, een drugsverbod, een alcoholverbod, dagbesteding en het meewerken aan diagnostisch onderzoek. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd een contactverbod met aangeefster als maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor de duur van drie jaar waarbij er twee weken vervangende hechtenis worden toegepast indien verdachte niet aan de maatregel voldoet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de LOVS-richtlijnen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit van maximaal drie maanden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd met dien verstande dat verdachte op 20 januari 2020 kan worden opgenomen in het IMC te Beilen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering d.d. 11 december 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn ex-vriendin zwaar mishandeld door haar meerdere malen met zijn vuist in het gezicht te slaan. Hierbij heeft het slachtoffer ernstig gebits- en aangezichtsletsel opgelopen en bleken haar onder- en bovenkaak te zijn gebroken.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn ex-partner. Verdachte is zeer gewelddadig geweest door haar meerdere malen met kracht in het gezicht te slaan terwijl bekend is dat het gezicht een van de meest kwetsbare plekken van het lichaam is. Kwalijk is dat verdachte nadien geen medische hulp heeft ingeschakeld en de woning heeft verlaten waarbij hij het slachtoffer in gewonde toestand heeft achtergelaten. Er was sprake van ingrijpende breuken in het gezicht waarvoor een operatie en het spalken van de kaakfractuur noodzakelijk waren. Op dit moment kan nog niet gezegd worden of het slachtoffer volledig zal herstellen. Naast de directe fysieke gevolgen van de mishandeling is huiselijk geweld een ernstig strafbaar feit dat bij slachtoffers gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg kan brengen. Daarbij komt dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij ontkent de mishandeling te hebben gepleegd en heeft geen spijt betuigd of excuses gemaakt richting het slachtoffer.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie op dit strafbare feit. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het om een ernstige en zware mishandeling gaat. In het nadeel van verdachte weegt mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van huiselijk geweld en voor een dergelijk feit in een proeftijd liep. Naast een onvoorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten en ter bevordering van het inzetten van hulpverlening gericht op de problematiek van verdachte. Een van die voorwaarden is een opname in een verslavingskliniek, zoals de ter zitting besproken opname in het IMC te Beilen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierbij gebaat is en acht het van belang dat verdachte in aansluiting op zijn gevangenisstraf, of spoedig daarna kan worden opgenomen voor een behandeling gericht op zijn verslavingsproblematiek. Naast deze voorwaarde neemt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden over, dit betreft kortgezegd: een meldplicht bij de reclassering, een drugsverbod, een alcoholverbod, het vinden en behouden van dagbesteding en het meewerken aan diagnostisch onderzoek.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van drie jaar passend en geboden.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een contactverbod met het slachtoffer ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is. Deze maatregel is nodig nu verdachte haar ernstig heeft mishandeld en hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld. De kans op een nieuwe confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer moet daarom worden geminimaliseerd. Verdachte mag gedurende drie jaar op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zoeken met het slachtoffer [slachtoffer]. De rechtbank beveelt dat er twee weken vervangende hechtenis zullen worden toegepast indien niet aan de maatregel wordt voldaan. Tevens moet er, gelet op de omstandigheid dat sprake is van recidive binnen een proeftijd voor een veroordeling voor mishandeling in de sfeer van huiselijk geweld, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Dit is voor de rechtbank reden te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.140,80 ter vergoeding van materiële schade en €1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman de materiële en immateriële schade betwist, omdat er rekening mee moet worden gehouden dat de verzekeringsmaatschappij de ziektekosten reeds heeft uitgekeerd. Ook is er een bedrag van € 309,67 aan tandartskosten begroot, terwijl het onzeker is of deze kosten gemaakt zullen worden. De kosten voor de behandeling bij de psycholoog zien mogelijk op problematiek die niet samenhangt met het tenlastegelegde.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De materiële schade in de vorm van tandartskosten is onderbouwd met facturen en er is geen reden om aan te nemen dat deze kosten worden gedekt door een ziektekostenverzekering en aan de benadeelde partij zijn uitgekeerd. De rechtbank zal daarom dit bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, nu zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is het gevorderde bedrag van € 1500,00 alleszins redelijk. De rechtbank zal ook dit bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019. Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 10 december 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 december 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 2 december 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf nu verdachte binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting afwijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling bepleit gelet op het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Hij heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 januari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:147 waarbij de vordering tot tenuitvoerlegging is afgewezen in verband met de wijzigingen die zijn doorgevoerd na invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (de wet USB).
De rechtbank overweegt het volgende. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt, is de vordering na voorwaardelijke veroordeling in beginsel voor toewijzing vatbaar. Verdachte heeft immers binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit gepleegd. De op 1 januari 2020 in werking getreden wet USB brengt mee dat enkel nog hoger beroep mogelijk is tegen de hoofdzaak en niet tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Dit betekent dat de beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling nadat deze is uitgesproken onherroepelijk zal worden, ongeacht of er hoger beroep is ingesteld door verdachte. Er bestaat dus de mogelijkheid dat de eerder voorwaardelijk opgelegde straf al ten uitvoer wordt gelegd, terwijl het vonnis in de hoofdzaak nog niet onherroepelijk is. Indien verdachte hoger beroep instelt tegen de uitspraak in de hoofdzaak en het gerechtshof tot het oordeel komt dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, komt de grondslag aan de beslissing om de eerder voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen, te ontvallen. Toewijzing van de vordering komt daardoor mogelijk in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (vgl. Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 12 november 2015, El Kaada/Duitsland). Daarom zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat als gevolg van de nieuwe wetgeving en de consequenties die de rechtbank daaraan verbindt zich de maatschappelijk onwenselijke situatie voordoet dat vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijke opgelegde straf worden afgewezen die op zichzelf voor toewijzing vatbaar zijn. Het is de rechtbank bekend dat officieren van justitie ter terechtzitting hebben aangegeven dat het enkel tot tenuitvoerlegging van de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal overgaan als ook de hoofdzaak onherroepelijk is, omdat de computersystemen niet anders toelaten. De rechtbank vindt, nog los van het feit dat een dergelijke toezegging in deze zaak niet is gedaan, in een dergelijke toezegging onvoldoende waarborg om niettegenstaande het voorgaande toch tot toewijzing over te gaan. Dit alleen al omdat het niet langer de officier van justitie is die eindverantwoordelijk is voor de executie van toegewezen vorderingen tot tenuitvoerlegging. Die verantwoordelijkheid ligt thans bij de minister van Justitie en Veiligheid. Alleen wanneer de minister in deze strafzaak de onherroepelijke en ongeclausuleerde toezegging zou hebben gedaan dat een toegewezen vordering na voorwaardelijke veroordeling pas ten uitvoer zal worden gelegd nadat de hoofdzaak onherroepelijk tot een veroordeling heeft geleid, zou de rechtbank mogelijk wel over zijn gegaan tot toewijzing van de vordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering na voorwaardelijke veroordeling afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 14a, 14b, 38v, 38w en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden;
- dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in een verslavingskliniek, althans een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controles op dit verbod. De reclassering bepaalt de frequentie van de controles en de wijze waarop de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controles op dit verbod. De reclassering bepaalt de frequentie van de controles en de wijze waarop de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- dat de veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van een door de reclassering passend geachte dagbesteding;
- dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostisch onderzoek ten behoeve van zijn behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaar op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op 23 april 1982.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3640,80 (zegge: drieduizend zeshonderdveertig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 3640,80 (zegge: drieduizend zeshonderdveertig euro en tachtig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 46 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2140,80 aan materiële schade en € 1500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 10 december 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2020.
Mr. W.S. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.