Hof Den Haag, 16-02-2016, nr. 200.171.376/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:4310
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-02-2016
- Zaaknummer
200.171.376/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:4310, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑07‑2017; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2016:263
ECLI:NL:GHDHA:2016:263, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑02‑2016; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2017:4310
- Vindplaatsen
AR 2016/430
AR-Updates.nl 2016-0164
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0164
Uitspraak 25‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Vervolg na Second Opinion procedure. Arbeidsovereenkomst. Niet overeengekomen wat de plaats is waarvoor de overeenkomst wordt aangegaan. Claim wegens overuren, artikel 44 cao Metaalnijverheid. Reistijd voor karweiwerkzaamheden. Eindarrest
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.171.376/01
Zaaknummer rechtbank: 2015039 CV EXPL 13-12427
arrest van 25 juli 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Leusden,
tegen
Airconomics B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Airconomics, advocaat: mr. M. Kokx te Eindhoven.
1. Het geding
1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar het tussenarrest van 16 februari 2016 waarin [appellant] in de gelegenheid werd gesteld een deugdelijke specificatie van zijn vordering over te leggen. Daarop heeft [appellant] op 15 maart 2016 een akte genomen, waarop Airconomics heeft gereageerd bij antwoordakte van 12 april 2016. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling in hoger beroep
2.1.
Van het gevorderde bedrag wegens gemaakte overuren van € 66.747,21 heeft het hof de beslissing van de kantonrechter tot afwijzing van € 12.550,73 (verjaard),€ 80,-- (gegrond bevonden betwisting van drie geregistreerde overuren), € 10.800,-- (in aftrek gebrachte tijd wegens lunchpauzes) tot de zijne gemaakt. De kantonrechter wees van de gevorderde som een deel, € 38.475,--, af, omdat dit de geschatte, als overwerk in rekening gebrachte, reistijd betrof. Tot dat bedrag kwam de kantonrechter door uit te gaan 300 uur per jaar op basis van 220 werkdagen per jaar, exclusief vakantieverlof en adv-dagen. De kantonrechter heeft er daarbij rekening mee gehouden dat [appellant] ook voorbereidende werkzaamheden zal hebben verricht buiten uren die hij bij klanten doorbracht. Het totaal van de geschatte 1425 uren heeft de kantonrechter vermenigvuldigd met een uurtarief van € 27,--.
2.2.
Het hof houdt - anders dan Airconomics bepleit - vast aan zijn oordeel over de 'plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan' (r.o. 2.6.3) in het tussenarrest van 16 februari 2016. Er is niet gebleken dat deze eindbeslissing rust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag die tot heroverweging aanleiding geeft.
Het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst geldt voor 38 uur per week handhaaft het hof evenzeer. De arbeidsduur van 38 uur per week is immers vermeld in de schriftelijke arbeidsovereenkomst en heeft niet ter discussie gestaan tussen partijen tot eerst Airconomics in haar antwoordakte in hoger beroep bepleit om uit te gaan van een werkweek van 40 uur. Dat [appellant] in zijn productie 18 bij de inleidende dagvaarding gewag heeft gemaakt van "13 ADV-dagen" rechtvaardigt niet om van een ander aantal arbeidsuren dan de 38 uren vermeld in de arbeidsovereenkomst, uit te gaan.
2.3.
Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld een deugdelijke specificatie te verstrekken van de reisuren voor karweiwerkzaamheden, voor zover daardoor overschrijding van de gebruikelijke arbeidsduur plaatsvond. Daarbij moest [appellant] reisuren van [woonplaats] naar Ridderkerk (en terug) buiten beschouwing laten.
Het hof zou met deze informatie moeten (kunnen) beoordelen in hoeverre het afgewezen bedrag van € 38.475,-- alsnog, geheel of gedeeltelijk, toewijsbaar zou zijn.
2.4.
[appellant] heeft bij akte een overzicht overgelegd. Daarin heeft hij het aantal gewerkte uren per dag over de periode 2006 tot en met 2011 (volgens de door hem bijgehouden registratie) berekend, en daarop een half uur pauze per dag in aftrek gebracht. Voor zover hij tussen [woonplaats] en Ridderkerk heeft gereisd heeft hij die uren op de dagen waarop is gereisd in mindering gebracht. Alle resterende uren heeft hij als reisuren bestempeld, voor zover dat aantal hoger was dan de arbeidsduur per week, 38 uur.
[appellant] komt op deze manier uit op een totaal aantal uren van 2083,15 uren, waarvan 120,37 zaterdaguren en 15,05 zondaguren. Hij heeft het aldus over het aantal door hem geregistreerde uren, dat hij als "reisuren" aanduidt.
Rekening houdend met de geldende uurlonen en met hogere tarieven die gelden voor de uren op zaterdag en op zondag, komt [appellant] uit op een vordering van € 50.821,08.
2.5.
Het hof roept in herinnering dat [appellant] in eerste aanleg wegens overuren een bedrag van € 66.747,21 heeft gevorderd, waarvan delen, namelijk € 12.550,73, € 80,- en € 10.800, definitief (immers ook in het tussenarrest in hoger beroep) zijn afgewezen. Aan het door de kantonrechter wegens overuren toegewezen bedrag van € 5.809,28 zal het hof ook niet tornen. Dit omdat ook het hof - net als de kantonrechter - de in eerste instantie overgelegde urenstaten van [appellant] , op de gronden die de kantonrechter in de r.o. 5.8 van het vonnis van 30 december 2014 heeft vermeld en die het hof tot de zijne maakt, als uitgangspunt heeft genomen. Alleen daar waar Airconomics de geschreven (over-)uren met goede argumenten bestrijdt is er reden die specificatie niet te volgen. Het gaat nu dus nog maximaal om het deelbedrag van € 38.475,-- van het totaal aan geclaimde overuren. Duidelijk moge zijn dat (gehele) bedrag van € 50.821,08, waarop [appellant] uitkomt in zijn akte na tussenarrest, hoe dan ook niet toewijsbaar zal zijn, nu van een eisvermeerdering in hoger beroep geen sprake
is en gelet op de second opinion procedure waarvoor partijen hebben gekozen, een eiswijziging evenmin toelaatbaar is.
2.6.
Het hof deelt niet de visie van Airconomics dat [appellant] in zijn in hoger beroep overgelegde overzicht de periode waarover hij geen claim meer geldend kan maken wegens verjaring (de periode voor 1 november 2006, zie r.o. 5.3 in het vonnis van de kantonrechter) ten onrechte niet buiten zijn berekening heeft gehouden. Het overzicht van [appellant] start weliswaar in week 43 van het jaar 2006, maar uit de urenberekening per jaar blijkt dat hij deze week niet in zijn overuren-(reisuren-)berekening heeft betrokken.
Dat [appellant] in zijn overzicht geen rekening heeft gehouden met perioden van ziekte, vrije dagen en feestdagen, zoals Airconomics betoogt, volgt het hof evenmin. In het overzicht van [appellant] zijn vrije dagen en feestdagen vermeld, en die zijn (voor zover het hof kan beoordelen steeds) verdisconteerd. Of en in hoeverre dit niet correct is gedaan door [appellant] en of en in hoeverre ziektedagen ten onrechte niet (correct) zijn verwerkt, heeft Airconomics niet - en zeker niet voldoende - toegelicht.
2.7.
[appellant] heeft in het door hem opgestelde overzicht (wederom) volstaan met een overzicht van zijn totale aantal 'gewerkte' uren, waarin hij niet zichtbaar heeft gemaakt welke uren daadwerkelijk betrekking hebben gehad op zijn reistijd. In zoverre heeft [appellant] dan ook niet voldaan aan de hem gegeven opdracht, temeer niet omdat uit het overzicht niet is af te leiden of door hem geclaimde reistijd in een redelijke verhouding staat tot de reistijd volgens het openbaar vervoer over "een vergelijkbare afstand", zoals de cao voor Metaalnijverheid artikel 44 lid 2 destijds voorschreef. De urenregistratie van [appellant] is klaarblijkelijk volledig gebaseerd op de tijd dat [appellant] van huis is geweest, onder aftrek van (alleen) de lunchpauzes en de gebruikelijke arbeidsduur. Omwegen voor privé doeleinden, extra pauzes of stops, zijn kennelijk niet meegenomen, terwijl deze wel relevant zijn omdat zij in de regel niet tot de voor vergoeding in aanmerking komende (reis)uren gerekend kunnen worden. Airconomics wijst (akte, nr. 11 en 12) op enkele evidente onjuistheden in de opgave van [appellant] , die - zo begrijpt het hof haar standpunt - als 'pars pro toto' hebben te gelden. Verder heeft [appellant] de uren niet berekend aan de hand van de tarieven (conform het loon en de toeslagen) zoals vermeld in de cao, zoals Airconomics terecht naar voren heeft gebracht.
2.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat enerzijds [appellant] zijn vordering onvoldoende nauwkeurig en gedetailleerd gespecificeerd heeft, hetgeen gelet op het tijdsverloop ook een lastige opgaaf lijkt te zijn, maar wel op zijn weg, als eisende partij, lag. Daartegenover kan het verweer van Airconomics niet afdoen aan de stellige indruk dat [appellant] aanspraak kan maken op vergoeding van een substantieel aantal reis(karwei)uren.
2.9.
De hoogte van de vordering van [appellant] kan bij deze stand van zaken door het hof niet exact worden becijferd. Tijdens de comparitie na aanbrengen is gebleken dat de standpunten van partijen zo ver uiteen lagen dat het niet voor de hand ligt dat partijen nu alsnog, met inachtneming van de onduidelijkheden in de registratie, tot een oplossing in der minne kunnen komen. Het hof zal daarom niet nogmaals een comparitie van partijen gelasten maar het bedrag waarop [appellant] aanspraak kan maken, zelf in redelijkheid vaststellen en wel op 30% van het door [appellant] opgevoerde totale aantal uren, waarbij het hem over die uren toekomende loon is berekend op basis van het door [appellant] genoemde uurloon per jaar, zonder verhogingen. Totaal is het [appellant] nog toekomende loon, afgerond, € 10.300,00 bruto.
De wettelijke verhoging over dit bedrag beperkt het hof tot 20%, voor de motivering
waarvan het hof verwijst naar rov. 2.6.7. van het tussenarrest,
Slotsom
2.10.
Het oordeel van de kantonrechter over de overuren voor zover dat de geschatte reisuren betreft, behoeft bijstelling en in zoverre zal het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigen. Alle overige oordelen van de kantonrechter, met inbegrip van de proceskostenveroordelingen, houdt het hof in stand.
Ten gunste van [appellant] wordt een proceskostenveroordeling in hoger beroep uitgesproken, nu zijn beroep voor een belangrijk deel slaagt en hij daarom als overwegend in het gelijk gestelde partij wordt beschouwd.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter, tussen partijen in conventie gewezen op 30 december 2014, uitsluitend voor zover de vordering ter zake van reis- (overwerk-) uren in conventie is afgewezen en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Airconomics om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen aan [appellant] een bedrag van € 10.300,-- bruto, verhoogd met de wettelijke verhoging, deze verhoging beperkt tot 20%, en verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
- veroordeelt Airconomics om aan [appellant] een deugdelijke specificatie van deze betaling te verstrekken binnen vier weken na betekening van dit arrest, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag tot een maximum van € 1.000,--;
- veroordeelt Airconomics in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.615,-- wegens griffierecht en op € 2.447,-- wegens advocaatkosten;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, S.R. Mellema en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 16‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Second Opinion procedure. Arbeidsovereenkomst. Niet overeengekomen wat de plaats is waarvoor de overeenkomst wordt aangegaan. Claim wegens overuren, artikel 44 cao Metaalnijverheid. Reistijd voor karweiwerkzaamheden. Tussenarrest.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.171.376/01
Zaaknummer rechtbank : 2015039 CV EXPL 13-12427
arrest van 16 februari 2016
inzake
[naam] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Leusden,
tegen
Airconomics B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Airconomics,
advocaat: mr. M. Kokx te Eindhoven.
1. Het geding
1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding tot dan toe naar het tussenarrest van 30 juni 2015, waarbij een comparitie (na aanbrengen) van partijen is gelast, die op 22 oktober 2015 is gehouden. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.Ter comparitie hebben partijen toelating verzocht tot de second opinion-procedure, waartoe partijen ieder het zogenaamde SO-formulier hebben ingevuld en ondertekend. De raadsheer-commissaris heeft ter comparitie beslist dat het verzoek wordt ingewilligd.De zaak is verwezen naar de rol voor arrest, dat wordt gewezen op basis van het voorafgaand aan de comparitie overgelegde dossier houdende de stukken uit de eerste aanleg.
2. Beoordeling van het hoger beroep
2.1.
De juistheid van de feitenvaststelling door de kantonrechter in het bestreden vonnis staat niet ter discussie; het hof gaat ook van die feiten uit en voegt daaraan enkele feiten toe. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het navolgende.
[appellant] is op [datum] bij Airconomics in dienst getreden als koeltechnicus. Zijn loon bedroeg, laatstelijk, € 3.156,92 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.De overeenkomst is door opzegging van de zijde van [appellant] geëindigd met ingang van [datum].
De overeengekomen arbeidstijd bedroeg 38 uur per week. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is omtrent overwerk bepaald:“Overwerk wordt uitbetaald met het salaris van de maand daarop.Overwerktoeslag volgens cao bepalingen: 1e twee uur 35%, daarop volgende uren en zaterdag 54%, zondag 94%. Overwerk wordt uitbetaald in de maand mei.”
Op de arbeidsovereenkomst was de cao voor Metaalnijverheid (verder: cao) van toepassing.
Volgens de cao bedroeg het aantal vakantiedagen van [appellant] 25 dagen per jaar.
In artikel 44 lid 2 en 3 van de cao is ter zake van betaling van reisuren voor het verrichten van karweiwerkzaamheden bepaald:“lid 2: Indien de werknemer voor het verrichten van karweiwerkzaamheden moet reizen, zal de werkgever hem de reistijd als volgt vergoeden:(…)b. bij gebruikmaking van een eigen of van een door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel: de reistijd berekend in redelijke verhouding tot de reistijd volgens het openbaar vervoer over een vergelijkbare afstand.
lid 3: De in lid 2 sub a en b genoemde reistijd komt alleen voor vergoeding in aanmerking voor zover de werknemer langer heeft moeten reizen dan hij normaal nodig heeft naar de plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan.”
Airconomics is gevestigd te Ridderkerk. [appellant] bezocht als koeltechnicus klanten van Airconomics en ging doorgaans vanuit huis in [woonplaats] naar de eerste te bezoeken klant; hij kwam incidenteel in het bedrijfspand te Ridderkerk.
In de arbeidsovereenkomst is de “plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan” niet concreet ingevuld.
Bij brief van 30 december 2011 aan Airconomics heeft [appellant] uitdrukkelijk aanspraak gemaakt op uitbetaling van een bedrag van € 61.430,-- bruto voor gedurende het dienstverband gewerkte overuren. Verder heeft hij in die brief aanspraak gemaakt op opgebouwde maar niet opgenomen verlofuren en op het niet overeenkomstig de loonstrook uitbetaalde loon.
2.2.
[appellant] heeft in deze procedure gevorderd Airconomics te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 72.678,11 bruto (€ 66.747,21 wegens overuren over de periode november 2005 tot en met mei 2011; € 2.576,83 wegens niet genoten vakantie uren; € 206,15 ter zake van vakantiegeld over de vakantie uren en € 3.156,92 ter zake van loon over de maand juli 2011) alsmede een bedrag van € 36.343,55 bruto en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, e.e.a. verhoogd met de wettelijke rente. Voorts heeft hij gevorderd Airconomics te veroordelen tot het overleggen van een deugdelijke specificatie van deze bedragen, op straffe van een dwangsom.
2.3.
In reconventie heeft Airconomics gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.840,99 bruto als vergoeding voor teveel opgenomen vakantiedagen en voorts om te verklaren voor recht dat [appellant] gehouden is tot terugbetaling van de door hem tijdens het dienstverband te weinig gewerkte uren, waarvan de berekening zal plaatsvinden door een door de kantonrechter aan te wijzen loondeskundige.
2.4.
De kantonrechter heeft Airconomics in conventie veroordeeld aan [appellant] te voldoen € 5.809,28 bruto en € 263,64 netto, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld aan Airconomics te betalen € 38,34. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In conventie en in reconventie heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd.
2.5.
In hoger beroep beoordeelt het hof, gelet op het verzoek van partijen een second opinion te geven, uitsluitend of de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist (geheel) overeenkomstig hetgeen de appellant in eerste aanleg heeft gevorderd. Geïntimeerde heeft geen (incidenteel) appel ingesteld tegen het oordeel van de kantonrechter over de vordering in reconventie, die grotendeels is afgewezen.
2.6.
Het hof zal stilstaan bij de oordelen van de kantonrechter over de navolgende geschilpunten in het geding in conventie in eerste instantie, die ook in appel aan de orde zijn:- het beroep op verjaring door Airconomics ten aanzien van de overuren;- de vordering wegens overuren, voor zover al dan niet verjaard;- de niet genoten verlofuren;- de loonbetaling over de maand juli 2011.
2.6.1.
De brief van 29 juni 2011, de brief waarmee de arbeidsovereenkomst is opgezegd door [appellant], valt niet aan te merken als een brief waarmee de verjaring van aanspraken van [appellant] (op uitbetaling van alle gestelde overuren) is gestuit. In de zinsnede “Ik verzoek u vriendelijk om per einde dienstverband een correcte eindafrekening op te maken. Tevens verzoek ik u (…) de gemaakte overuren te specificeren en deze uit te betalen (…) Bij gebreke van tijdige betaling zal ik aanspraak maken op vergoeding van de wettelijke rente, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten (…)”, valt niet een ondubbelzinnig voorbehoud van het recht op nakoming (te weten uitbetaling van alle gestelde overuren) te lezen en als zodanig heeft Airconomics de mededeling niet opgevat en niet op behoeven te vatten. Van stuiting was eerst sprake toen de juridisch adviseur van [appellant] bij brief van 30 december 2011 uitdrukkelijk aanspraak maakte op betaling van de gestelde overuren. De kantonrechter heeft de vordering wegens onbetaalde overuren niet toewijsbaar geoordeeld voor zover het gaat om bedragen die opeisbaar zijn geworden in de periode voorafgaand aan 30 december 2006. Het hof maakt dat oordeel tot het zijne. Verjaard is dan ook de vordering van [appellant] tot een bedrag van € 12.550,73 bruto.
2.6.2.
De kantonrechter heeft in r.o. 5.10 van het vonnis van 30 december 2014 geoordeeld dat de gemotiveerde betwisting door Airconomics van (ruim) drie door [appellant] geregistreerde overwerkuren hout snijdt. Tot dat oordeel – dat ook het oordeel van het hof is – is de kantonrechter gekomen, nu de reactie van [appellant] op die betwisting (in productie 16 bij de conclusie van repliek) de twijfels over het door hem gestelde niet heeft kunnen wegnemen. Het gaat om een aftrek op het gevorderde van € 80,-- bruto.
2.6.3.
De kantonrechter is (in r.o. 5.13) gekomen tot aftrek van 1.425 overwerkuren in de periode van november 2006 tot en met juli 2011 ter waarde van € 27,-- bruto per uur, totaal € 38.475,-- bruto. Zij heeft in dit verband overwogen dat vast staat dat [appellant] voor het merendeel van zijn tijd werkzaam was bij klanten of op plaatsen elders dan in Ridderkerk, waar Airconomics is gevestigd. Hij reisde direct van huis naar deze klanten toe en reed aan het einde van de werktijd ook weer rechtstreeks terug naar huis. Op sommige dagen startte of eindigde [appellant] zijn werkzaamheden echter op de vestiging van Airconomics in Ridderkerk.Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter ten onrechte geconcludeerd dat Ridderkerk dient te worden aangemerkt als de ‘plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan’ in de zin van artikel 44 van de cao. Het enkele feit dat het kantoor van Airconomics is gevestigd in Ridderkerk en [appellant] op sommige dagen zijn werkzaamheden startte of eindigde op de vestiging in Ridderkerk is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat dit de plaats is waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan. In dit verband acht het hof ook relevant dat in de arbeidsovereenkomst niets is bepaald over de ‘plaats van de werkzaamheden’, terwijl artikel 7:655 lid 1 sub b BW die verplichting wel voorschrijft voor de werkgever. Andere feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat Ridderkerk dient te worden aangemerkt als ‘de plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan’ zijn door Airconomics gesteld noch gebleken. Airconomics heeft in haar conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie weliswaar gesteld dat aan [appellant] voor zijn indiensttreding nadrukkelijk gezegd is dat alleen een vacature/plek voor hem was in Ridderkerk, maar dit is door [appellant] betwist. Airconomics heeft gesteld dat het aan [appellant] zou zijn om bewijs te leveren dat er sprake zou zijn van een andere standplaats. Daarmee miskent Airconomics als werkgever haar verplichtingen uit hoofde van artikel 7:655 BW, terwijl Airconomics op dit punt bovendien geen ter zake dienend bewijsaanbod heeft gedaan, zodat het hof niet aan bewijslevering toekomt.
2.6.4.
[appellant] kan gelet op het voorgaande ingevolge artikel 44 lid 3 van de cao aanspraak maken op vergoeding van reisuren voor karweiwerkzaamheden voor zover door reisuren sprake was van overschrijding van de gebruikelijke arbeidsduur (38 uur per week). [appellant] wordt in de gelegenheid gesteld bij akte een deugdelijke specificatie te verschaffen van de uren die op de voet van voornoemde cao-bepaling voor vergoeding in aanmerking komen.Het hof acht Airconomics niet gehouden reisuren van [woonplaats] naar de bedrijfsvestiging in Ridderkerk en terug aan [appellant] te vergoeden. Deze reistijd is niet gemaakt ten behoeve van ‘karweiwerkzaamheden’ als bedoeld in artikel 44 lid 3 cao en dient derhalve buiten beschouwing te blijven in de door [appellant] op te stellen specificatie.
2.6.5.
Het hof ziet geen grond voor matiging van de vordering van [appellant] op basis van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Uit de gebleken feiten en omstandigheden kan niet de conclusie worden getrokken dat [appellant] zijn recht op vergoeding van reisuren, zoals hier bedoeld, heeft verwerkt. Dat de resultaten van Airconomics te wensen overlaten biedt geen grond voor de stelling dat het vorderen van de hem toekomende vergoeding voor reisuren naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.6.6.
Het hof is, net als de kantonrechter, van oordeel dat [appellant] geen aanspraak kan maken op vergoeding van uren wegens gemiste lunchpauzes. Het was de verantwoordelijkheid van [appellant], die zelfstandig werkzaam was, er zorg voor te dragen dat hij lunchpauzes nam. Wanneer hij van het nemen van pauzes heeft afgezien is dat een keuze geweest die Timmer zelf heeft gemaakt. Ook het hof oordeelt daarom dat [appellant] geen aanspraak kan maken op een vergoeding van € 10.800,-- bruto (400 uren x € 27,-- bruto). Hiermee dient [appellant] in zijn nadere specificatie eveneens rekening te houden.
2.6.7.
Het hof zal nog oordelen over de gevorderde wettelijke verhoging over het door Airconomics alsnog verschuldigde.De kantonrechter heeft over het door haar toegewezen bedrag een wettelijke verhoging van 50% bovenmatig geacht en heeft deze toewijsbaar geacht voor 20% van het toewijsbare bedrag. Gezien de lange tijdspanne waarover deze vordering is opgebouwd zonder dat [appellant] tussentijds aantoonbaar aanspraak heeft gemaakt op nakoming, heeft de kantonrechter met een beroep op de bijzondere omstandigheden van het geval tot deze beperking van de wettelijke verhoging kunnen komen. Het ligt op dezelfde grond voor de hand dat ook de wettelijke verhoging die betrekking heeft op de vergoeding van de reisuren voor karweiwerkzaamheden, ingrijpend wordt gematigd.
2.6.8.
De overwegingen van de kantonrechter over de (al of) niet-genoten verlofuren (zie r.o. 5.17) komen het hof evenzeer correct voor en neemt het hof over: de kantonrechter is terecht uitgegaan van een aantal van 198,5 genoten vakantiedagen over de jaren 2006-2011. Gegeven de 25 vakantiedagen per jaar die [appellant] ingevolge de arbeidsovereenkomst toekwamen (alsmede de 13 ADV dagen en het vakantietegoed over 2005) komt ook het hof – op dezelfde gronden als door de kantonrechter in r.o. 5.17 genoemd – tot de conclusie dat [appellant] per saldo twee dagen te veel verlof heeft opgenomen, en derhalve ter zake geen vordering kan doen gelden, maar nog een betalingsverplichting had tegenover Airconomics.
2.6.9.
Ook het oordeel van de kantonrechter over de loonbetaling over juli 2011 neemt het hof over. Zowel de aftrek op het door Airconomics verschuldigde over die maand van € 401,-- (de niet weersproken verkeersboetes die voor rekening komen van [appellant]) als de aftrek van de kosten van de privé aangeschafte airconditioning (€ 1.435,14), is correct toegepast. De uitkomst op dit punt is dan ook dat Airconomics nog € 263,64 bruto dient te voldoen over de maand juli 2011.Slotsom
2.6.10.
Het hof komt tot de conclusie dat [appellant] een aanspraak kan doen gelden over de reisuren voor karweiwerkzaamheden, voor zover niet verjaard en binnen het in r.o. 2.6.4. genoemde kader. [appellant] wordt in de gelegenheid gesteld bij akte deugdelijk te specificeren (uren en loon) welke vordering met inachtneming van hetgeen het hof heeft overwogen in r.o. 2.6.4 en 2.6.6. aan hem toekomt. Nadien zal Airconomics bij akte kunnen reageren.
3. Beslissing
Het hof:
- stelt Airconomics in de gelegenheid een akte te nemen met de in r.o. 2.6.10 bedoelde inhoud;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, S.R. Mellema en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.