Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
9.3.1 Toerekening lijfrente bij echtscheiding; geen gemeenschap van goederen
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2019. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 16-05-2019
- Bronpublicatie:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Inwerkingtreding
01-06-2019, terugwerkend tot: 16-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Bij de verdeling van een gemeenschap bij echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed kan een lijfrente fiscaal geruisloos — geheel of gedeeltelijk — worden vervreemd aan de andere (ex-)echtgenoot of zodanig worden gewijzigd dat de uitkeringen uit de lijfrente de andere (ex-) echtgenoot toekomen (artikel 3.134, tweede lid, Wet IB 2001). Als echter geen gemeenschap van goederen bestaat, kan het ook gewenst zijn dat een lijfrente geheel of gedeeltelijk toekomt aan de andere echtgenoot. Bijvoorbeeld in de situatie waarin de echtgenoot op grond van een rechterlijke uitspraak de verplichting krijgt opgelegd om de waarde van een lijfrente te verrekenen, of wanneer de waarde van een lijfrente moet worden verrekend op grond van een contractueel verrekenbeding of een ander beding.
Dergelijke handelingen kunnen op grond van de letterlijke wettekst niet fiscaal geruisloos plaatsvinden. Dat kan uitsluitend in het kader van de verdeling van een gemeenschap bij echtscheiding en bij scheiding van tafel en bed. Als er geen gemeenschap van goederen is, moeten negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen (artikel 3.133 Wet IB 2001).
De situaties waarbij een verplichting bestaat om bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed de waarde van een lijfrente te verrekenen, ondanks het feit dat er geen gemeenschap van goederen bestaat, komen in grote mate overeen met de situaties bedoeld in artikel 3.134, tweede lid, Wet IB 2001. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat in dergelijke situaties de verdeling geacht kan worden te hebben plaatsgevonden alsof er sprake is van het bestaan van een gemeenschap. Artikel 3.134, tweede lid, Wet IB 2001 is van toepassing.
Ik verbind aan deze goedkeuring de volgende voorwaarden. Beide (ex-) echtgenoten moeten een gezamenlijk verzoek doen aan de verzekeraar, bank of beheerder om de lijfrenteovereenkomst te wijzigen. In het verzoek aan de verzekeraar, bank of beheerder moeten zij opnemen dat zij — met overeenkomstige toepassing van artikel 3.134, tweede lid, Wet IB 2001 — de lijfrente willen toerekenen dan wel splitsen. Ze moeten ook omschrijven wat de aard van de gezamenlijke gerechtigheid of de aard van de verrekeningsverplichting is. De verzekeraar, bank of beheerder kan dan gevolg geven aan dit verzoek zonder dat hij rekening hoeft te houden met het verschuldigd worden van belasting over negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en revisierente.
Als in een voorkomend geval de verzekeraar, bank of beheerder aansprakelijk wordt gesteld (artikel 44a Invorderingswet 1990), kan hij die aansprakelijkheid afweren door overlegging van het verzoek.