Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
9.3.4 Afkoop van alimentatieverplichting in de vorm van een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht
Geldend
Geldend vanaf 17-09-2020. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 17-05-2019
- Bronpublicatie:
08-09-2020, Stcrt. 2020, 47727 (uitgifte: 16-09-2020, regelingnummer: 2020-16039)
- Inwerkingtreding
17-09-2020, terugwerkend tot: 17-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-09-2020, Stcrt. 2020, 47727 (uitgifte: 16-09-2020, regelingnummer: 2020-16039)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Een belastingplichtige kan zijn alimentatieverplichting afkopen door met de afkoopsom een lijfrente aan te kopen voor zijn voormalige echtgenoot. De premie voor deze lijfrente behoort onder voorwaarden tot de uitgaven voor een onderhoudsverplichting die fiscaal aftrekbaar zijn als een persoonsgebonden aftrek. Eén van de voorwaarden voor deze fiscale faciliteit is dat de belastingplichtige de lijfrentepremie aan een verzekeringsmaatschappij betaalt. Dit is bepaald in artikel 6.5 Wet IB 2001.
In de uitvoeringspraktijk bestaat de wens om in deze situatie de fiscale faciliteit ook van toepassing te laten zijn als de belastingplichtige de lijfrente in de vorm van een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht bij een bank, een beleggingsonderneming, een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten afsluit. Hoewel de regeling zich er naar mijn oordeel voor leent om het product ook in de vorm van een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht af te sluiten, biedt de wet hiervoor geen mogelijkheid. Daarom keur ik vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging het volgende goed. Daarbij maak ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord zou gaan met een desbetreffende wetswijziging, deze goedkeuring weer komt te vervallen, onder eerbiediging van de tussentijds afgesloten contracten.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de afkoopsom voor een alimentatieverplichting aan de gewezen echtgenoot die een belastingplichtige betaalt in de vorm van het overmaken van een bedrag naar een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht aan een bank, een beleggingsonderneming, een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 3.126a, tweede lid, Wet IB 2001, als onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, Wet IB 2001 wordt aangemerkt.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:
- a.
De gewezen echtgenoot is (rekening)houder van de lijfrenterekening of van het lijfrentebeleggingsrecht bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, Wet IB 2001;
- b.
De termijnen van de lijfrente moeten onmiddellijk na het betalen van de afkoopsom ingaan. De in artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 opgenomen uiterste ingangsdatum en de minimale looptijd van de termijnen blijven hierbij buiten beschouwing; en
- c.
Bij overlijden van de gewezen echtgenoot gaat het recht op de nog niet gedane uitkeringen over op de erfgenamen van de gewezen echtgenoot (analoog aan het bepaalde in artikel 3.126a, zesde lid, Wet IB 2001).
Artikel 6.5, derde en vierde lid, Wet IB 2001 zijn van overeenkomstige toepassing.