Einde inhoudsopgave
Warenwetbesluit Doorstraalde waren
Bijlage
Geldend
Geldend vanaf 20-09-2000
- Redactionele toelichting
Eet- en drinkwaren die voldoen aan dit besluit, zoals dit luidde tot 20-09-2000, mogen nog verhandeld worden tot 20-03-2001.
- Bronpublicatie:
29-10-1999, Stb. 1999, 500 (uitgifte: 01-01-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-09-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-10-1999, Stb. 1999, 500 (uitgifte: 01-01-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Deze bijlage behoort bij artikel 4, eerste lid, onder g
1. Dosimetrie
De totale gemiddelde geabsorbeerde dosis
Bij bepaling van de gezondheid van eet- en drinkwaren en grondstoffen die zijn behandeld met een totale gemiddelde dosis van 10 kGy of minder, gaat men ervan uit dat alle radiochemische effecten binnen dat dosisgebied evenredig zijn aan de dosis.
De totale gemiddelde dosis, D, is gelijk aan onderstaande integraal over het totale volume van de behandelde levensmiddelen:
D = [ ∫ p(x,y,z) d(x,y,z) dV ] / M
waarin
M = de totale massa van het behandelde monster
p = de plaatselijke dichtheid op punt (x,y,z)
d = de plaatselijke geabsorbeerde dosis op punt (x,y,z)
dV = dx, dy, dz, het infinitesimaal volume-element dat in de werkelijkheid wordt weergegeven door de volumefracties
De totale gemiddelde geabsorbeerde dosis kan voor homogene waren of voor bulkgoederen met een homogene dichtheid rechtstreeks worden bepaald door een voldoende aantal stralingsmeters planmatig en willekeurig te verdelen over het totale volume van de goederen. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde dosisverdeling kan een gemiddelde worden berekend, dat de totale gemiddelde geabsorbeerde dosis is.
Indien de vorm van de curve van de dosisverdeling over de waar goed bepaald is, zijn de plaatsen van minimum- en maximumdosis bekend. Op basis van metingen van de dosisverdelingen op deze twee punten in een serie van monsters van de waar, kan een schatting worden gemaakt van de totale gemiddelde dosis.
In bepaalde gevallen kan een goede schatting worden gemaakt van de totale gemiddelde dosis door het gemiddelde te nemen van respectievelijk de gemiddelde minimumdosis (Dmin) en de gemiddelde maximumdosis (Dmax).
De totale gemiddelde dosis is dan (Dmax + Dmin) / 2
De verhouding Dmax/Dmin bedraagt niet meer dan 3.
2. Methoden
2.1
Voordat met de routinedoorstraling van een bepaalde categorie eet- of drinkwaren of grondstoffen in een doorstralingsinstallatie wordt begonnen, worden eerst de plaatsen van de minimum- en maximumdosis bepaald door over het gehele volume van de waar stralingsmetingen te verrichten. Deze valideringsmetingen worden een voldoende aantal malen (bijvoorbeeld 3–5) verricht, om rekening te houden met variërende dichtheid of geometrie van een waar.
2.2
De metingen worden herhaald wanneer de waar, de geometrie dan wel de omstandigheden van doorstraling zijn veranderd.
2.3
Gedurende het proces van doorstraling worden routine stralingsmetingen verricht om overschrijding van de dosislimieten te voorkomen. De metingen gebeuren met stralingsmeters die op de plaatsen van de maximum- of de minimumdosis dan wel op een referentiepunt zijn geplaatst. De dosis op het referentiepunt is kwalitatief gerelateerd aan de maximum- en minimumdosis. Het referentiepunt bevindt zich op een makkelijk bereikbare plaats in of op de waar alwaar de doses weinig variëren.
2.4
Tijdens de productie worden aan iedere partij en met passende tussenpozen routine stralingsmetingen verricht.
2.5
Bij doorstraling van vloeibare, niet verpakte waren is de bepaling van de plaatsen van de minimum- en maximumdosis niet mogelijk. Hier verdient het de voorkeur aan de hand van steekproefsgewijze metingen de waarden van deze uiterste doses te bepalen.
2.6
Bij de stralingsmetingen wordt gebruik gemaakt van erkende dosimetrische systemen en de metingen worden gerelateerd aan basisnormen.
2.7
Gedurende de doorstraling worden de relevante parameters van de installatie gecontroleerd en voortdurend geregistreerd. Bij gebruik van radionucliden zijn deze parameters onder meer de transportsnelheid van de waar of de tijd die in de stralingszone wordt doorgebracht en een indicatie die de correcte positie van de stralingsbron bevestigd. Bij deeltjesversnellers zijn die parameters onder meer de transportsnelheid van de waar, het energieniveau, de elektronenstroom en de scannerbreedte van de installatie.