Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rov. 3.24 sub b.
HR, 15-04-2014, nr. 13/02714
ECLI:NL:HR:2014:919, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-04-2014
- Zaaknummer
13/02714
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:919, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:279, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:279, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:919, Contrair
- Vindplaatsen
RvdW 2014/672
SR-Updates.nl 2014-0180
Uitspraak 15‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Betekening appeldagvaarding. Art. 588.1 aanhef en onder b sub 2 Sv. HR herhaalt de relevante overweging (rov. 3.24 sub b) uit ECLI:NL:HR:2002:AD5163. Het oordeel van het Hof dat het namens verdachte bij het instellen van h.b. opgegeven adres diende te worden aangemerkt als het uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon-of verblijfplaats van verdachte zou kunnen gelden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
15 april 2014
Strafkamer
nr. 13/02714
Hoge Raad der Nedrlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 maart 2011, nummer 22/004627-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.A. Soebhag, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een appelakte van 9 september 2010 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 1] te Rotterdam;
(ii) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 17 januari 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;
(iii) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 17 januari 2011, inhoudende dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd en vanaf 21 oktober 2010 geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft;
(iv) een eveneens aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat:
- die dagvaarding op 17 januari 2011 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te Rotterdam en op 31 januari 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, en
- een afschrift daarvan op 31 januari 2011 is verzonden aan het adres [a-straat 1] te Rotterdam;
(v) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 31 januari 2011, inhoudende dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd en vanaf 21 oktober 2010 geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft;
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende als adres van de verdachte [a-straat 1] te Rotterdam en voorts inhoudende als vaststelling van het Hof dat de verdachte niet is verschenen.
2.3.1.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de GBA noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.24 sub b).
2.3.2.
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het namens de verdachte - die ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding niet op een adres was ingeschreven in de GBA - bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres diende te worden aangemerkt als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2014.
Conclusie 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Betekening appeldagvaarding. Art. 588.1 aanhef en onder b sub 2 Sv. HR herhaalt de relevante overweging (rov. 3.24 sub b) uit ECLI:NL:HR:2002:AD5163. Het oordeel van het Hof dat het namens verdachte bij het instellen van h.b. opgegeven adres diende te worden aangemerkt als het uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon-of verblijfplaats van verdachte zou kunnen gelden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Nr. 13/02714
Mr. Harteveld
Zitting 18 februari 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 1 maart 2011 de verdachte bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 3 september 2010, waarbij de verdachte ter zake van 1. “mishandeling”, 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 3 primair. “diefstal”, is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. G.A. Soebhag, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, keert zich tegen het in het arrest besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend.
3.2. De stukken van het geding houden het volgende in.
(i) Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 3 september 2010 waar de verdachte, nadat de zaak was behandeld, is veroordeeld, houdt in dat de verdachte geen bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en dat hij ter terechtzitting heeft opgegeven te verblijven op het adres: [b-straat 1] Rotterdam.
(ii) De verdachte heeft tegen het vonnis van de Politierechter op 9 september 2010 hoger beroep ingesteld. De akte rechtsmiddel vermeldt als adres van de verdachte: [a-straat 1] Rotterdam.
(iii) Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 1 maart 2011, houdt in dat die dagvaarding, op 17 januari 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Den Haag omdat "van de gedresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
(iv) Uit een tweede aan dat dubbel gehechte akte van uitreiking volgt dat op 17 januari 2011 is getracht de dagvaarding uit te reiken op het (achterhaalde) adres vermeld in de akte rechtsmiddel. De dagvaarding werd aldaar echter niet uitgereikt omdat volgens mededeling van degene die zich op dit adres bevond, de geadresseerde daar niet woonde noch verbleef. De dagvaarding is vervolgens op 31 januari 2011 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Den Haag omdat “van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is”. Voorts is een afschrift van de dagvaarding op 31 januari 2011 verstuurd naar het adres [a-straat 1] Rotterdam.
(v) Een aan dat dubbel gehechte uitdraai uit de Strafrechtsketendatabank (SKDB) van 17 januari 2011 houdt in dat de verdachte van 13 juli 2010 tot 21 oktober 2010 op het adres [a-straat 1] Rotterdam stond ingeschreven en dat van hem vanaf 21 oktober 2010 geen vaste woon- of verblijfplaats bekend is.
(vi) Op de terechtzitting van het Hof van 1 maart 2011 is de verdachte niet verschenen en er is tegen hem verstek verleend. Het proces-verbaal van die terechtzitting vermeldt als adres van de verdachte "[a-straat 1] Rotterdam".
(vii) Het Hof heeft op 1 maart 2011 de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
3.3. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier van de rechtbank indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte op de (laatste) terechtzitting in feitelijke aanleg heeft opgegeven.1.
3.4. Nu uit de stukken niet volgt dat het door de verdachte op de zitting in eerste aanleg opgegeven adres [b-straat 1] Rotterdam is achterhaald2.en dat is getracht de appeldagvaarding uit te reiken aan dat adres -zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied-, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.3.
3.5. Het middel slaagt.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑02‑2014
Ik aarzelde nog of dit adres kon worden beschouwd als te zijn ‘achterhaald’ door de latere opgave bij het instellen van het hoger beroep. Dat lijkt me toch niet het geval: dat – door de advocaat - opgegeven adres was nu juist weer hetzelfde GBA-adres dat ook ten tijde van de behandeling bij de Politierechter van toepassing was.
Vgl. HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1628.